ECLI:NL:RBROT:2022:3635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
C/10/616646 / HA ZA 21-329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis tot benoeming deskundige ter bepaling van omvang goodwillwaarde en rectificatie van eerder tussenvonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2022 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen Zorg Parel S.N. B.V. en DNZB Franchise B.V. en DNZB Web B.V. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 22 december 2021 geoordeeld dat DNZB Franchise toerekenbaar tekortgeschoten is onder de Franchiseovereenkomst en aansprakelijk is voor de schade die Zorg Parel heeft geleden. Om de omvang van de vergoedingsplicht van DNZB Franchise vast te stellen, heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een deskundige. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om voorstellen te doen voor de benoeming van een deskundige, maar hebben geen gezamenlijk voorstel gedaan. De rechtbank heeft daarom zelf een deskundige benaderd, die als waarderingsdeskundige gecertificeerd is. De deskundige is benoemd om de goodwillwaarde van de relaties van Zorg Parel te bepalen, met specifieke vragen over de invloed van de contractuele relaties en de wijze van overgang op de goodwillwaarde. Daarnaast is er een verzoek tot verbetering van het tussenvonnis van 22 december 2021 gedaan, dat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de partijen verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de deskundige en heeft de procedure verder aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616646 / HA ZA 21-329
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van

1..[naam eiseres],

wonende te [woonplaats eiseres],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZORG PAREL S.N. B.V.,
gevestigd te Druten,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DNZB FRANCHISE B.V.,
gevestigd te Maassluis,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DNZB WEB B.V.,
gevestigd te Maassluis,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
Eiseressen in conventie en verweersters in reconventie worden hierna [naam eiseres], Zorg Parel en tezamen [naam eiseres] c.s. genoemd. Gedaagden in conventie en eiseressen in reconventie worden hierna DNZB Franchise, DNZB Web en tezamen DNZB c.s. genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 december 2021;
  • de brief namens DNZB Franchise van 13 januari 2022 met het verzoek om in tussentijds hoger beroep te mogen komen van het tussenvonnis van 22 december 2021;
  • de brief namens [naam eiseres] c.s. van 17 januari 2022 waarin zij bezwaar maken tegen dit verzoek;
  • de beslissing van deze rechtbank van 25 januari 2022 waarin het verzoek van DNZB Franchise is afgewezen met het oog op het voorkomen van een onredelijke vertraging van de procedure;
  • de akte na tussenvonnis namens [naam eiseres] c.s. van 19 januari 2022 waarin zij (
  • de akte uitlaten namens DNZB c.s. van 19 januari 2022 waarin zij zich ex r.o. 5.1 van het tussenvonnis uitlaten over de door de rechtbank gewenste voorlichting door een deskundige;
  • het bericht van deze rechtbank van 25 januari 2022 waarin DNZB c.s. in de gelegenheid is gesteld zich uiterlijk op de rol van 23 maart 2022 uit te laten over de door [naam eiseres] c.s. verzochte rectificatie van het tussenvonnis van 22 december 2021;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

in conventie

Voorlichting door deskundige
2.1.
In het tussenvonnis van 22 december 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat DNZB Franchise jegens Zorg Parel toerekenbaar is tekortgeschoten onder de Franchiseovereenkomst en aansprakelijk is voor de door Zorg Parel als gevolg hiervan geleden schade. Wat de omvang van de vergoedingsplicht van DNZB Franchise betreft, heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een deskundige (zie tussenvonnis onder 4.13). Zorg Parel en DNZB Franchise zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de discipline en persoon van de deskundige en over de aan die deskundige voor te leggen vragen. Naar aanleiding van wat partijen in hun akten en overigens schriftelijk met de rechtbank in dit kader hebben gecommuniceerd, overweegt de rechtbank als volgt.
2.2.
Partijen hebben geen gezamenlijk voorstel gedaan voor wat betreft de persoon van de te benoemen deskundige. De rechtbank heeft daarom zelf een deskundige benaderd. Dit is [naam 1], Business Valuator, bij [naam bedrijf], te [vestigingsplaats] (de ‘deskundige’). De deskundige is als waarderingsdeskundige gecertificeerd door het Nederlands Instituut voor Register Valuators (NIRV) en als gerechtelijk deskundige door het Landelijk Register van Gerechtelijk Deskundigen (LRGD).
2.3.
De deskundige heeft te kennen gegeven in staat en bereid te zijn om als zodanig en onafhankelijk op te treden en heeft zijn honorarium begroot op € 11.979,00 inclusief btw. De rechtbank heeft de voorgenomen benoeming van de deskundige en het begrote honorarium met het bericht van de deskundige voorgelegd aan partijen. Partijen hebben ingestemd met de voorgenomen benoeming van de deskundige, zijn begrote honorarium en met de beperking van de aansprakelijkheid in de door de deskundige gehanteerde algemene voorwaarden.
2.4.
De rechtbank zal [naam 1] als deskundige benoemen en het voorschot op loon en kosten van het onderzoek, conform opgave van de deskundige begroten op € 11.970,00 inclusief btw. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 22 december 2021 onder 4.21 heeft overwogen, zal het voorschot ten laste van DNZB Franchise worden gebracht. DNZB Franchise zal ook worden opgedragen om een kopie van het procesdossier aan de deskundige te doen toekomen.
2.5.
De rechtbank heeft onder 4.19 van het tussenvonnis van 22 december 2021 de volgende vragen voorgesteld om aan de deskundige voor te leggen;
(
1) welke goodwillwaarde kan worden toegekend aan de relaties (zorginstellingen en ZZP’ers) van Zorg Parel, ervan uitgaande dat de contractuele relaties met hen, na 28 februari 2021 zijn voortgezet en Zorg Parel gehouden is aan het non-concurrentiebeding en relatiebeding in de artikelen 21.3 en 21.4 van de Franchiseovereenkomst zoals onder 4.16 en 4.17 overwogen;
(
2) in welke mate is deze goodwillwaarde aan DNZB Franchise als franchisegever toe te rekenen? Hierin kan worden betrokken in welke mate de goodwill het resultaat is van de DNZB-formule van franchisegever, of het gevolg is van de inspanningen van de franchisenemer;
(
3) welke aspecten acht de deskundige in het kader van de goodwillbepaling verder relevant en waarom?
2.6.
Partijen hebben hierop in hun akten gereageerd en nadere vragen voorgesteld. DNZB Franchise stelt dat de ZZP-ers geen relaties van Zorg Parel waren, maar van DNZB Web en dat dit door de deskundige moet worden meegewogen. Dit wordt in de vraagstelling niet meegenomen omdat de rechtbank, onder verwijzing naar de eigen presentatie van DNZB Franchise van eind 2019, al heeft geoordeeld dat het klanten- en relatiebestand van Zorg Parel een waarde vertegenwoordigt die bij een overdracht ervan voor vergoeding in aanmerking komt en dat DNZB Franchise hiervan klaarblijkelijk ook uitgaat (zie het tussenvonnis van 22 december 2021 onder 4.11). Zorg Parel wil dat aan de vragen wordt toegevoegd dat haar onderneming met ingang van 1 maart 2021 geruisloos,
going concern, is voortgezet, terwijl DNZB Franchise in haar akte stelt dat dit niet het geval is geweest. In het tussenvonnis van 22 december 2021 is onder 4.7 vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat zij destijds géén afspraken hebben gemaakt over het informeren van zorginstellingen en ZZP-ers over het (naderende) einde van de Franchiseovereenkomst op 28 februari 2021. [naam 2] heeft ter zitting ook verklaard dat er na 28 februari 2021 vanuit DNZB Nijmegen contact is opgenomen met de zorginstellingen en ZZP-ers waarmee [naam eiseres] c.s. zaken had gedaan en dat met hen nieuwe contracten zijn afgesloten. Het voorgaande is ook bevestigd in een brief van (de advocaat van) DNZB c.s. van 4 maart 2021 aan (de advocaat van) [naam eiseres] c.s. (zie hiervoor het tussenvonnis van 22 december 2021 onder 4.7, 4.8 en 2.15). Op grond van het voorgaande wordt daarom niet aan de vragen aan de deskundige toegevoegd dat sprake is geweest van een geruisloze,
going concern, overgang van de onderneming van Zorg Parel per 1 maart 2021. In hoeverre de wijze van overgang een rol speelt bij de bepaling van de goodwillwaarde wordt aan de deskundigheid van de deskundige overgelaten en zal in de vraagstelling worden opgenomen.
2.7.
Met Zorg Parel is de rechtbank van oordeel dat het gaat om de bepaling van de goodwillwaarde op 28 februari 2021. Dit zal worden verduidelijkt in de vraagstelling. In het tussenvonnis van 22 december 2021 is onder 4.9 overwogen dat er, los van de relaties (zorginstellingen en ZZP-ers ), géén andere vermogensbestanddelen van Zorg Parel, zoals bijvoorbeeld inventaris, zijn overgedragen ter zake waarvan Zorg Parel aanspraak zou kunnen maken op vergoeding.
2.8.
Wat betreft de door Zorg Parel gewenste vermelding van de door DNZB Franchise genoemde omzetprognoses voor 2021 en de invloed van de door haar verschuldigde franchise- en bemiddelingsfee op de goodwillwaarde, geldt dat deze niet apart in de vraagstelling zullen worden opgenomen. Het is aan de deskundige om te bepalen of en zo ja, in welke mate deze gegevens en factoren van belang zijn bij de bepaling van de goodwillwaarde. Dat hoeft daarvoor niet in de vraagstelling te worden opgenomen. Bovendien hebben Zorg Parel en DNZB Franchise hierop, blijkens hun aktes, ieder een eigen visie. Zij kunnen die visies ook met de deskundige delen in het kader van zijn onderzoek. Dat geldt ook voor de vraag of sprake is van een dienstenfranchise of niet en wat daarvan de invloed is op de antwoorden op de geformuleerde vragen. Dit aspect komt naar het oordeel van de rechtbank bovendien ook al voldoende terug in vraag 3 zoals hierna opgenomen. DNZB Franchise heeft nog opgemerkt dat Zorg Parel geen eigen werknemers had, maar dat zij deze inhuurde van DNZB Uitzenden en DNZB Nijmegen. Naar de rechtbank de stellingen van partijen in de processtukken begrijpt, is door [naam eiseres] c.s. gebruik gemaakt van inlening van werknemers. Nu partijen niet hebben aangegeven of dit van invloed is op de bepaling van de goodwillwaarde en zo ja, in welke mate, zal deze omstandigheid niet apart aan de deskundige worden voorgelegd. Mochten partijen dit (toch) anders zien dan kunnen zij dit ook (alsnog) aan de deskundige voorleggen in het kader van zijn onderzoek.
2.9.
De opmerking van Zorg Parel dat de goodwillwaarde niet, zoals bij agentuur, wettelijk is gemaximeerd wordt niet overgenomen. Daaraan bestaat geen behoefte. Artikel 7:920 BW bevat geen regels over de wijze van bepaling van de goodwill of de maximering ervan ingeval van franchise.
2.10.
DNZB Franchise stelt dat de door Zorg Parel in “de laatste jaren” gerealiseerde resultaten niet representatief zijn omdat Zorg Parel in strijd met de afspraken met zorginstellingen en ZZP-ers uit andere postcodegebieden heeft gewerkt en hiervoor door “andere franchisenemers” aansprakelijk is gesteld. Volgens DNZB Franchise moeten de resultaten van Zorg Parel hiervoor nog “gecorrigeerd” worden. Zorg Parel heeft hierop nog niet kunnen reageren zodat in rechte niet van de juistheid van deze stellingen van DNZB Franchise kan worden uitgegaan. DNZB Franchise heeft haar stellingen op dit punt ook niet gespecificeerd of onderbouwd, bijvoorbeeld door aan te geven om welke jaren het gaat en wat de inhoud en omvang van de vermeende aansprakelijkstelling door de betreffende andere franchisenemers zou zijn. Het is niet aan de deskundige om te oordelen of Zorg Parel, zoals DNZB Franchise stelt, in strijd met de afspraken zorginstellingen en ZZP-ers uit andere postcodegebieden heeft benaderd en zo ja in welke mate. De rechtbank zal dit punt dan ook vooralsnog niet meenemen in de vraagstelling aan de deskundige. Het voorgaande laat onverlet dat de rechtbank ambtshalve, of op verzoek van een van partijen, de deskundige in een later stadium nog kan verzoeken om eventuele aanvullende vragen te beantwoorden. Op dit moment bestaat daar vooralsnog geen aanleiding voor.
Aan deskundige voor te leggen vragen
2.11.
Concluderend zullen aan de deskundige de volgende vragen worden voorgelegd:
(
1) Welke goodwillwaarde kan worden toegekend aan de relaties (zorginstellingen en ZZP’ers) van Zorg Parel op 28 februari 2021, ervan uitgaande dat de contractuele relaties met hen, na 28 februari 2021 zijn voortgezet en Zorg Parel gehouden is aan het non-concurrentiebeding en relatiebeding in de artikelen 21.3 en 21.4 van de Franchiseovereenkomst zoals onder 4.16 en 4.17 van het tussenvonnis van 22 december 2021 overwogen?
(
2) In hoeverre is de wijze van overgang van de betreffende contractuele relaties, zoals hiervoor onder 2.6 van dit vonnis uiteengezet, van invloed op de goodwillwaarde? Kunt u dat kwantificeren?
(
3) In welke mate is deze goodwillwaarde aan DNZB Franchise als franchisegever toe te rekenen? Hierin kan worden betrokken in welke mate de goodwill het resultaat is van de DNZB-formule van franchisegever, of het gevolg is van de inspanningen van de franchisenemer.
(
4) Welke aspecten acht de deskundige in het kader van de goodwillbepaling verder
relevant en waarom?
2.12.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek van de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.
2.13.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de andere partijen te verstrekken.
in conventie en reconventie
Het verzoek tot verbetering
2.14.
In haar akte van 19 januari 2022 hebben [naam eiseres] c.s. de rechtbank verzocht om in het tussenvonnis van 22 december 2021 onder 3.1.2. (de weergave van het geschil) de datum van “30 juni 2019” in de eerste regel te wijzigen in “30 juni 2020” en om de datum van “5 januari 2020” in de vijfde regel te wijzigen in “8 januari 2021”. Hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben DNZB c.s. niet op dit verzoek gereageerd.
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de genoemde data in het tussenvonnis van 22 december 2021 sprake is van een kennelijke schrijffout als bedoeld in artikel 31 Rv, die zich voor eenvoudig herstel leent. De juiste data volgen ook uit de vaststaande feiten onder 2.8 en 2.10 van het tussenvonnis van 22 december 2021. De rechtbank overweegt nog dat anders dan [naam eiseres] c.s. stellen in de vijfde regel onder 3.1.2. niet “5 januari 2020” staat, maar “8 januari 2020”. Met [naam eiseres] c.s. is de rechtbank evenwel van oordeel dat dit 8 januari 2021 moet zijn.
2.16.
Na verbetering zal het tussenvonnis van 22 december 2021 onder 3.1.2., voor zover in dit kader van belang, als volgt luiden. Voor het overige blijft overweging 3.1.2. en het tussenvonnis ongewijzigd.
“(i) a, b en c - verklaring voor recht: tekortkoming/onrechtmatige daad
3.1.2.
DNZB c.s. waren op basis van de afspraken van 30 juni 2020 en de op die dag getekende geheimhoudingsovereenkomst gehouden om met een voor aanvaarding vatbaar voorstel te komen voor de samenwerking na 28 februari 2021. Omdat hiervoor geen termijn was overeengekomen, hadden DNZB c.s. dat op grond van artikel 6:38 BW terstond moeten doen. Dat hebben zij pas ten onrechte op 8 januari 2021 gedaan met de toezending van de conceptstukken. (…)”
2.17.
Iedere verdere beslissing in conventie en reconventie zal worden aangehouden.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie
Deskundige-onderzoek
3.1.
beveelt een deskundigenbericht ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Welke goodwillwaarde kan worden toegekend aan de relaties (zorginstellingen en ZZP’ers) van Zorg Parel op 28 februari 2021, ervan uitgaande dat de contractuele relaties met hen, na 28 februari 2021 zijn voortgezet en Zorg Parel gehouden is aan het non-concurrentiebeding en relatiebeding in de artikelen 21.3 en 21.4 van de Franchiseovereenkomst zoals onder 4.16 en 4.17 van het tussenvonnis van 22 december 2021 overwogen?
2. In hoeverre is de wijze van overgang van de betreffende contractuele relaties, zoals hiervoor onder 2.6 van dit vonnis uiteengezet, van invloed op de goodwillwaarde? Kunt u dat kwantificeren?
3. In welke mate is deze goodwillwaarde aan DNZB Franchise als franchisegever toe te rekenen? Hierin kan worden betrokken in welke mate de goodwill het resultaat is van de DNZB-formule van franchisegever, of het gevolg is van de inspanningen van de franchisenemer.
4. Welke aspecten acht de deskundige in het kader van de goodwillbepaling verder van belang en waarom?
3.2.
benoemt tot deskundige:
[naam 1]
Business Valuator, bij [naam bedrijf]
Adres: [adres]
Telefoon: [telefoonnummer]
Emailadres: [emailadres]
het voorschot
3.3.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 11.979,00 inclusief btw,
3.4.
bepaalt dat DNZB Franchise het voorschot dient over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.6.
bepaalt dat DNZB Franchise een kopie van hun procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen met een kopie van de inhoudsopgave ervan aan [naam eiseres] c.s.,
3.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met Zorg Parel en DNZB Franchise te bepalen tijd en plaats,
3.8.
wijst de deskundige er op dat:
  • hij voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of te verkrijgen bij de griffie),
  • hij het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient te beginnen,
  • hij het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact op dient te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
3.9.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.10.
draagt de deskundige op om uiterlijk
drie maandenna het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.11.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.12.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.13.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
5 oktober 2022,
3.14.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken, of
- na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [naam eiseres] c.s. op een termijn van vier weken,
3.15.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en reconventie
Verbetering vonnis 22 december 2021
3.16.
bepaalt dat het vonnis van 22 december 2021 wordt gewijzigd zoals hiervoor onder 2.16 weergegeven,
3.17.
bepaalt dat deze verbeteringen onder vermelding van de datum van 11 mei 2022 worden vermeld op de minuut van het vonnis van 22 december 2021,
3.18.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet al hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van vonnis van 22 december 2021 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank, te retourneren,
3.19.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022. [3455/1729]