Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam eiseres],
1..De procedure
- het tussenvonnis van 22 december 2021;
- de brief namens DNZB Franchise van 13 januari 2022 met het verzoek om in tussentijds hoger beroep te mogen komen van het tussenvonnis van 22 december 2021;
- de brief namens [naam eiseres] c.s. van 17 januari 2022 waarin zij bezwaar maken tegen dit verzoek;
- de beslissing van deze rechtbank van 25 januari 2022 waarin het verzoek van DNZB Franchise is afgewezen met het oog op het voorkomen van een onredelijke vertraging van de procedure;
- de akte na tussenvonnis namens [naam eiseres] c.s. van 19 januari 2022 waarin zij (
- de akte uitlaten namens DNZB c.s. van 19 januari 2022 waarin zij zich ex r.o. 5.1 van het tussenvonnis uitlaten over de door de rechtbank gewenste voorlichting door een deskundige;
- het bericht van deze rechtbank van 25 januari 2022 waarin DNZB c.s. in de gelegenheid is gesteld zich uiterlijk op de rol van 23 maart 2022 uit te laten over de door [naam eiseres] c.s. verzochte rectificatie van het tussenvonnis van 22 december 2021;
2..De verdere beoordeling
in conventie
1) welke goodwillwaarde kan worden toegekend aan de relaties (zorginstellingen en ZZP’ers) van Zorg Parel, ervan uitgaande dat de contractuele relaties met hen, na 28 februari 2021 zijn voortgezet en Zorg Parel gehouden is aan het non-concurrentiebeding en relatiebeding in de artikelen 21.3 en 21.4 van de Franchiseovereenkomst zoals onder 4.16 en 4.17 overwogen;
2) in welke mate is deze goodwillwaarde aan DNZB Franchise als franchisegever toe te rekenen? Hierin kan worden betrokken in welke mate de goodwill het resultaat is van de DNZB-formule van franchisegever, of het gevolg is van de inspanningen van de franchisenemer;
3) welke aspecten acht de deskundige in het kader van de goodwillbepaling verder relevant en waarom?
going concern, is voortgezet, terwijl DNZB Franchise in haar akte stelt dat dit niet het geval is geweest. In het tussenvonnis van 22 december 2021 is onder 4.7 vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat zij destijds géén afspraken hebben gemaakt over het informeren van zorginstellingen en ZZP-ers over het (naderende) einde van de Franchiseovereenkomst op 28 februari 2021. [naam 2] heeft ter zitting ook verklaard dat er na 28 februari 2021 vanuit DNZB Nijmegen contact is opgenomen met de zorginstellingen en ZZP-ers waarmee [naam eiseres] c.s. zaken had gedaan en dat met hen nieuwe contracten zijn afgesloten. Het voorgaande is ook bevestigd in een brief van (de advocaat van) DNZB c.s. van 4 maart 2021 aan (de advocaat van) [naam eiseres] c.s. (zie hiervoor het tussenvonnis van 22 december 2021 onder 4.7, 4.8 en 2.15). Op grond van het voorgaande wordt daarom niet aan de vragen aan de deskundige toegevoegd dat sprake is geweest van een geruisloze,
going concern, overgang van de onderneming van Zorg Parel per 1 maart 2021. In hoeverre de wijze van overgang een rol speelt bij de bepaling van de goodwillwaarde wordt aan de deskundigheid van de deskundige overgelaten en zal in de vraagstelling worden opgenomen.
1) Welke goodwillwaarde kan worden toegekend aan de relaties (zorginstellingen en ZZP’ers) van Zorg Parel op 28 februari 2021, ervan uitgaande dat de contractuele relaties met hen, na 28 februari 2021 zijn voortgezet en Zorg Parel gehouden is aan het non-concurrentiebeding en relatiebeding in de artikelen 21.3 en 21.4 van de Franchiseovereenkomst zoals onder 4.16 en 4.17 van het tussenvonnis van 22 december 2021 overwogen?
2) In hoeverre is de wijze van overgang van de betreffende contractuele relaties, zoals hiervoor onder 2.6 van dit vonnis uiteengezet, van invloed op de goodwillwaarde? Kunt u dat kwantificeren?
3) In welke mate is deze goodwillwaarde aan DNZB Franchise als franchisegever toe te rekenen? Hierin kan worden betrokken in welke mate de goodwill het resultaat is van de DNZB-formule van franchisegever, of het gevolg is van de inspanningen van de franchisenemer.
4) Welke aspecten acht de deskundige in het kader van de goodwillbepaling verder
3..De beslissing
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
- hij voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of te verkrijgen bij de griffie),
- hij het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient te beginnen,
- hij het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact op dient te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
drie maandenna het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
- uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
5 oktober 2022,