ECLI:NL:RBROT:2022:363

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
10/960205-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte betrokken bij handel in PGP-telefoons en abonnementen

In deze strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de handel in PGP-telefoons en bijbehorende abonnementen, heeft de rechtbank Rotterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan. De zaak begon met een onderzoek in 2015, waarbij de verdachte werd verdacht van het faciliteren van versleutelde communicatie voor criminelen. De rechtbank verwierp preliminaire verweren van de verdediging, waaronder de nietigheid van de dagvaarding en de onbevoegdheid van de rechtbank. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van meerdere witwasfeiten en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van een van de feiten. De verdachte werd wel veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van valse geschriften en het feitelijke leiding geven aan begunstiging, met een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 115 dagen voorwaardelijk, en een geldboete van € 10.000. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had bijgedragen aan het frustreren van opsporing door het op afstand wissen van gegevens van in beslag genomen telefoons. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wat leidde tot een lagere straf dan geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960205-16
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
niet ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende aan de [adres verdachte],
raadsman mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6 en 7 december 2021, dat op 20 januari 2022 is gesloten.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. E. Baars en M.R.A. IJzendoorn hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten en het onder 6 eerste alternatief ten laste gelegde feit (met uitzondering van de casus “[casus 1]”);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak.

4..Inleiding

Het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte is gestart in 2015. De verdenking bestond aanvankelijk erin dat de verdachte zich tezamen met anderen als professionele facilitator van versleutelde communicatie schuldig zou hebben gemaakt aan overtreding van artikel 420bis jo. artikel 420quater Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en artikel 140 Sr. De verdachte werd ervan verdacht tezamen met anderen een eigen BlackBerry Enterprise Server (BES) in gebruik te hebben waaraan hij te verkopen BlackBerry’s (hierna: BB’s) koppelde om zo versleutelde en te wissen communicatie mogelijk te maken. BES is software waarmee een centraal te beheren datacommunicatiearchitectuur opgezet en onderhouden kan worden. [1] Deze BB’s en de daarbij behorende abonnementen werden – aldus de verdenking – verkocht aan criminelen, die hiermee veilig en buiten het bereik van politie en justitie onderling konden communiceren. Hiermee verkreeg de verdachte grote geldsommen, die afkomstig zouden zijn van uit criminaliteit verkregen gelden. Het aldus witwassen is de verdachte ten laste gelegd in de vordering tot inbewaringstelling. Deze vordering heeft de rechter-commissaris deels toegewezen. Ten aanzien van het thans als feit 3 in de tenlastelegging opgenomen verwijt in de vordering heeft de rechter-commissaris de vordering afgewezen.
Uit het eindproces-verbaal, zoals dit door de officier van justitie aan de rechtbank en de verdediging is voorgelegd, blijkt dat de verdachte tezamen met anderen zou hebben gehandeld in PGP-encrypted BB’s en ook in daarbij behorende abonnementen en verlengingen daarvan. Deze BB’s en de abonnementen zouden steeds zijn betrokken van een vaste leverancier – [naam leverancier] – die in ieder geval toentertijd gevestigd was in Canada. De verdenking dat de verdachte tezamen met anderen een datacommunicatienetwerk beheerde uitsluitend en alleen voor criminelen is in dit eindproces-verbaal niet langer gehandhaafd.
Voorts is tijdens het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat de verkoop door de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] van de abonnementen en daarbij behorende software, zoals deze door [naam leverancier] aan hen werden geleverd en waarmee afgeschermd kon worden gecommuniceerd, en het gebruik daarvan door derden niet strafbaar zijn gesteld. Deze verkoop heeft daarom in beginsel legaal plaatsgevonden. De raadsman heeft in diens pleidooi een e-mail geciteerd die door een van de verbalisanten tijdens het opsporingsonderzoek aan [naam leverancier] is verstuurd en waarin is aangegeven dat zij niet als verdachten zouden worden aangemerkt. De politie gaf in deze e-mail te kennen graag nog van hun diensten gebruik te willen maken.
Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] – in welk verband van samenwerking met rechtspersonen en in het politieonderzoek genoemde zgn. “resellers” dan ook – BB’s hebben verkocht. Niet is komen vast te staan in welke omvang deze verkopen aan derden plaatsvonden.
Op basis van een aankoop door de politie op 25 april 2016 van twee BB’s uit handen van de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) vaststellingen gedaan die hebben geleid tot opname van feit 4 in de tenlastelegging en tot aanwijzing door de officier van justitie van dat strafrechtelijk verwijt als basis voor het in feit 1 opgenomen verwijt van witwassen. Het verwijderen van de microfoon uit de te verkopen BB’s alvorens deze aan de gebruiker te leveren, is het kernpunt van het economisch-strafrechtelijke verwijt aan de verdachte. In het proces-verbaal van politie wordt aangegeven dat niet duidelijk is geworden waarom deze verwijderingshandelingen verricht werden, nu dit geen verschil maakt gezien het feit dat in de verkochte abonnementen telefoneren niet tot de mogelijkheden behoorde.
De rechtbank stelt dan ook vast dat tijdens het opsporingsonderzoek naar de handel in BB’s – al dan niet tezamen met de handel in de daarbij behorende abonnementen en andere benodigdheden – de kern van het strafrechtelijk verwijt zich heeft versmald tot het weghalen van microfoons en andere overtredingen van meer administratiefrechtelijke aard, zoals deze zijn opgenomen in de tenlastelegging.

5..Preliminaire verweren

5.1.
Nietigheid dagvaarding feit 1
De raadsman heeft ter terechtzitting als preliminair verweer naar voren gebracht dat het voor de verdediging onvoldoende duidelijk is welk gronddelict is bedoeld met de zinsnede “althans uit (enig) misdrijf” in feit 1. Ingeval dit ziet op een ander misdrijf of andere misdrijven dan de overtreding van de Telecommunicatiewet die onder 4 ten laste is gelegd en vóór deze zinsnede al expliciet als gronddelict is genoemd, dan is het voor de verdachte – mede bezien de inhoud van het dossier – onduidelijk welk misdrijf hiermee wordt bedoeld. Het is voor hem dan onduidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, hetgeen – zo begrijpt de rechtbank uit dit verweer – volgens de verdediging zou moeten leiden tot nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1.
De officier van justitie heeft in reactie hierop – en vervolgens op vragen van de rechtbank nogmaals uitdrukkelijk – bevestigd dat hiermee enkel is bedoeld de in feit 4 bedoelde handelingen die in feit 1 voor deze zinsnede expliciet als gronddelict zijn vermeld. De zinsnede “althans (enig) misdrijf” is er alleen aan toegevoegd voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat de weergave van dit gronddelict onvoldoende zou zijn. Deze onder 4 ten laste gelegde overtreding van de Telecommunicatiewet vormt dus het gronddelict voor de in feit 1 opgenomen verwijten, zoals dit expliciet in feit 2 ook het geval is.
De rechtbank heeft ter terechtzitting vastgesteld dat het voor eenieder ter zitting aanwezig duidelijk is dat de opsteller van de tenlastelegging met “Telecomwet” heeft bedoeld “Telecommunicatiewet”.
De rechtbank heeft vervolgens na beraad geoordeeld dat met de uitleg die door de officier van justitie op dit punt is gegeven, voldoende duidelijk is welk gronddelict is bedoeld en dus welk verwijt de verdachte in feit 1 wordt gemaakt. Het verweer dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig is, is gelet daarop verworpen.
Uit de gegeven uitleg volgt dat de omschrijving van feit 1 erop is gericht de verdachte het verwijt te maken dat de daarin genoemde geldbedragen zijn verkregen met de in feit 4 bedoelde handelingen in strijd met artikel 10.1 en/of 10.3 van de Telecommunicatiewet jo. artikel 1, 2 en/of 6 van de Wet op de Economische Delicten (hierna: WED). Hiermee heeft de officier van justitie de omvang van de strafrechtelijke verwijten jegens de verdachte teruggebracht in vergelijking met de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek in 2015. De rechtbank gaat, zoals bij de beslissing op dit verweer is meegedeeld, bij de beoordeling van dit feit uit van deze door de officier van justitie gegeven uitleg.
5.2.
Bevoegdheid van de rechtbank
De raadsman heeft ter terechtzitting ook als preliminair verweer naar voren gebracht dat de rechtbank als commune kamer niet bevoegd is deze zaak te behandelen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het zwaartepunt van de verdenking ligt op het onder 4 ten laste gelegde economische delict en dat delict, mede blijkens de verduidelijking door de officier van justitie op dit punt, ook het gronddelict vormt voor het vermeende witwassen. De essentie en het grootste deel van de dagvaarding ziet dus op economische delicten. Om die reden had de zaak, aldus de verdediging, gelet op het bepaalde in de artikelen 38 lid 1 en 39 lid 1 WED, moeten worden aangebracht bij de economische kamer van de rechtbank als bedoeld in artikel 52 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bevoegd is deze zaak te behandelen. Zij heeft erop gewezen dat het vaste jurisprudentie is dat in het kader
van de doelmatige rechtsbedeling zowel de economische kamer als de commune kamer bevoegd is als een combinatie van economische en commune feiten ten laste is gelegd. Het enkele feit dat er op de tenlastelegging ook een economisch delict staat, doet aan de bevoegdheid van de rechtbank dus niets af.
De rechtbank heeft na beraad een beslissing genomen en heeft daarbij het volgende overwogen en beslist.
Voor de beoordeling van het preliminair gevoerde verweer zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
artikel 38 lid 1 WED:
1. De kennisneming van economische delicten in eerste aanleg is bij uitsluiting opgedragen aan de rechtbank. Economische delicten worden behandeld en beslist door de economische kamers van de rechtbank, bedoeld in artikel 52 van Wet op de rechterlijke organisatie.
artikel 39 WED:
1. De economische kamers van de rechtbank, bedoeld in artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie, behandelen en beslissen ook zaken betreffende strafbare feiten die geen economische delicten zijn, indien de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van die strafbare feiten en die strafbare feiten zijn begaan in samenhang met een of meer economische delicten, en die strafbare feiten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die economische delicten.
2. Berechting door een andere dan de economische kamer is mogelijk indien economische delicten zijn begaan in samenhang met een of meer strafbare feiten, niet zijnde economische delicten waarvan de rechtbank bevoegd is kennis te nemen en die economische delicten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die andere strafbare feiten.
Nu de verdachte wordt verweten te hebben witgewassen, valsheid in geschrifte te hebben gepleegd en feitelijke leiding te hebben gegeven aan begunstiging van andere verdachten, naast het economisch delict van feit 4, acht de rechtbank zich bevoegd om ook kennis te nemen van feit 4. Daarbij komt nog dat de zittingsrechters ook persoonlijk zijn aangewezen om economische delicten te behandelen. Het verweer is daarom verworpen.

6..Vrijspraak feiten 1 en 2

6.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1 primair ten laste gelegde feitelijke leiding geven aan het medeplegen van gewoontewitwassen en het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Het gronddelict in deze zaak is het in strijd met de Telecommunicatiewet op de markt brengen van gemodificeerde, niet gekeurde PGP-encrypted BB’s. Met dat op de markt brengen werden inkomsten gegenereerd die uit dat misdrijf afkomstig waren. Hoeveel toestellen er ongekeurd zijn verkocht, is onbekend gebleven. Schatting van de politie op basis van bevindingen van het NFI en op basis van bij de doorzoekingen aangetroffen toestellen is dat het ongeveer 85% van de gevallen betrof.
6.2.
Beoordeling
De feiten 1 en 2 zien op het witwassen van geldbedragen die contant zijn gestort op bankrekeningen van bedrijven respectievelijk bankrekeningen van de verdachte en zijn echtgenote [naam 1].
Bij feit 1 betreft het de volgende bedragen: € 815.105,- (contante stortingen [naam bedrijf 1]), € 2.265.175,- (contante stortingen [naam bedrijf 2]) en € 557.900,- (contante stortingen [naam bedrijf 3]).
Bij feit 2 gaat het om een bedrag van € 218.768,04 (contante stortingen [naam verdachte] en [naam 1]). De officier van justitie heeft op de zitting aangegeven dat dit bedrag moet worden gelezen als € 212.488,04, het totaalbedrag dat is vermeld in het proces-verbaal van bevindingen contante stortingen [naam verdachte].
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat deze contante stortingen hebben plaatsgevonden. Het totaal van die betreffende stortingen komt uit op de genoemde bedragen.
Gelet op de door de officier van justitie ten aanzien van feit 1 gegeven uitleg is als gronddelict uitsluitend ten laste gelegd het opzettelijk handelen in strijd met artikel 10.1 en/of 10.3 Telecommunicatiewet jo. artikel 1, 2 en/of 6 WED, zoals dat onder 4 ten laste is gelegd.
De vraag die allereerst voorligt is of deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit dit gronddelict.
In het dossier is een beschrijving gegeven van de organisatiestructuur van de aan de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] gerelateerde rechtspersonen en is geconcludeerd dat deze rechtspersonen feitelijk handelden als één rechtspersoon. Het geheel van deze rechtspersonen wordt daarom in het dossier aangeduid als [naam rechtspersoon]. Beschreven is dat [naam rechtspersoon] de enige distributeur in Nederland was voor de PGP-encrypted BB’s van het merk [naam rechtspersoon]. De verdachte en [naam medeverdachte] importeerden uit Canada de [naam rechtspersoon]-pakketten om versleuteld te kunnen communiceren. [naam rechtspersoon] verkocht zelf speciaal geprepareerde BB’s direct aan klanten of liet deze verkopen via resellers (zogenaamde wederverkopers/ doorverkopers van de producten en diensten van [naam rechtspersoon]). [2]
De verdenking ten aanzien van feit 4 is dat de verdachte en [naam medeverdachte] gezamenlijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedragingen (de overtreding van de Telecommunicatiewet jo. WED) gepleegd door en binnen de sfeer van [naam rechtspersoon].
Het onder 4 ten laste gelegde verwijt betreft – kort weergegeven – dat rechtspersonen binnen [naam rechtspersoon]:
- in de periode van 1 september 2014 tot 28 december 2016 PGP-telefoons in de handel hebben gebracht, waarbij zij niet hebben voldaan aan de volgende administratieve voorschriften:
o het vermelden van zijn/hun naam op de telefoons en/of
o het voldoen aan een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure en/of
o het (laten) aanbrengen van de vereiste (CE-) markering en/of
o het aan de gebruiker van de telefoons verstrekken van een afschrift van de verklaring van conformiteit en informatie over het gebruik waarvoor de apparaten (telefoons) bestemd waren;
- in de periode van 28 december 2016 tot en met 9 mei 2017 reeds in de handel gebrachte PGP-telefoons hebben gewijzigd door het uit deze telefoons (laten) verwijderen van de microfoons waardoor de conformiteit met de richtlijn 2014/53/EU (de EU-richtlijn betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, hierna ook: R&TTE-richtlijn) in het gedrang is gekomen en vervolgens het als fabrikanten van deze telefoons
(naar de rechtbank begrijpt: bij het doorverkopen van deze telefoons)niet voldoen aan de volgende administratieve voorschriften:
o het vermelden van zijn/hun (handels)naam en/of adres op deze telefoons en/of
o het (laten) uitvoeren van een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure en/of
o het (laten) opstellen van een EU-conformiteitsverklaring en/of
o het (laten) aanbrengen van de (bijbehorende) CE-markering en/of
o het aan kopers van de telefoons verstrekken van een EU-conformiteitsverklaring (DoC).
In het zaaksdossier Telecommunicatiewet zijn de bevindingen van de politie gerelateerd met betrekking tot met name de modificatie van BB’s van [naam rechtspersoon] door het verwijderen van de microfoons. Daarbij is vastgesteld dat uit de twee bij de pseudokoop op 25 april 2016 aangekochte BB’s de microfoon was verwijderd. Ook zijn de BB’s die bij doorzoekingen op de kantoorlocaties van [naam rechtspersoon] in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] zijn aangetroffen onderzocht. Daarbij is vastgesteld dat uit 50 van de 169 BB’s (ongeveer 30%) de microfoon was verwijderd. Dit betrof toestellen die daar op voorraad lagen en dus nog niet in de handel waren gebracht. Verder zijn 87 fotorapportages bekeken van het NFI met betrekking tot onderzoek aan PGP-encrypted BB’s die in andere onderzoeken in beslag genomen zijn en zijn te relateren aan het domein [website 3] (het domein van de e-mailadressen die horen bij de door [naam rechtspersoon] verkochte simkaarten met abonnementen). In 74 gevallen (85%) is geconstateerd dat de microfoon uit het toestel was verwijderd. Verder is verwezen naar tapgesprekken waarin over het verwijderen van de microfoon werd gesproken. Op basis hiervan schat de politie in dat uit ruim 80% van de geleverde BB’s de microfoon is verwijderd.
In het rapport van het Agentschap Telecom, dat zich in dit zaaksdossier bevindt, wordt geconcludeerd dat:
  • het verwijderen van de microfoon invloed heeft op de conformiteit van de uitrusting aan de R&TTE-richtlijn en de uitrusting hierdoor een nieuw product is geworden;
  • de persoon die de uitrusting heeft gemodificeerd (de microfoon heeft verwijderd) of opdracht heeft gegeven voor de modificatie aangemerkt wordt als fabrikant in de zin van artikel 10.7 van de Telecommunicatiewet en artikel 2, onder 12, in samenhang met artikel 14 R&TTE-richtlijn;
  • een fabrikant op grond van artikel 10.1 in samenhang met artikel 10.3 van de Telecommunicatiewet en artikel 10 R&TTE-richtlijn de verplichting heeft om te waarborgen dat de uitrusting voldoet aan de essentiële eisen zoals genoemd in artikel 3 R&TTE-richtlijn en hiervoor de benodigde documentatie, zoals de DoC, opstelt en zijn (handels)naam en adres op het apparaat plaatst.
In het dossier zijn er geen aanwijzingen te vinden dat de ten laste gelegde geldbedragen zijn verdiend met deze gestelde overtreding. De bevindingen met betrekking tot de contante stortingen zijn beperkt tot een opsomming/overzicht van de contante stortingen in de onderzoeksperiode en het totaalbedrag daarvan. Of deze geldbedragen de opbrengst zijn van de verkoop van BB’s waaruit de microfoon is verwijderd, is niet onderzocht. Bovendien komt uit de tenlastelegging van feit 4 en het rapport van het Agentschap Telecom naar voren dat het verwijderen van de microfoon op zich niet een overtreding van de ten laste gelegde artikelen van de Telecommunicatiewet jo. WED oplevert, maar dat dit degene die deze modificatie heeft aangebracht de status van fabrikant geeft, wat meebrengt dat deze (rechts)persoon moet voldoen aan de in de tenlastelegging genoemde administratiefrechtelijke voorschriften. Het niet voldoen aan die voorschriften zou dan vervolgens de bedoelde overtreding opleveren. De rechtbank ziet niet in dat met deze overtreding crimineel geld kan zijn verdiend zoals in de tenlastelegging onder de feiten 1 en 2 is opgenomen en daarvoor is ook geen enkele aanwijzing te vinden in het dossier. Het causaal verband tussen de ten laste gelegde geldbedragen en dit gronddelict ontbreekt daarom.
Ook als de onder 4 ten laste gelegde overtreding van de Telecommunicatiewet jo. WED kan worden bewezen, zijn er dus nog geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de ten laste gelegde bedragen zijn verdiend met deze overtreding.
6.3.
Conclusie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

7..Niet-ontvankelijkheid officier van justitie ten aanzien van feit 4

De rechtbank beoordeelt ambtshalve de vraag of het de officier van justitie vrijstaat de verdachte voor de onder 4 ten laste gelegde overtreding van de Telecommunicatiewet jo. WED strafrechtelijk te vervolgen nu gelet op de hierna weergegeven uitgangspunten van het handhavingsbeleid een bestuursrechtelijke handhaving in de rede zou hebben gelegen.
Anders dan in de aanvang van het opsporingsonderzoek werd vermoed, namelijk dat de verdachte tezamen met anderen een communicatienetwerk zou hebben opgezet dat ten dienste is gesteld van criminelen, ziet feit 4 slechts op het verwijt aan de verdachte tezamen met anderen in zijn leidinggevende rol aan rechtspersonen, deze rechtspersonen mobiele telefoons in de handel te hebben doen brengen waarbij is gehandeld in strijd met de Telecommunicatiewet en daarop gebaseerde Europese richtlijnen door niet te voldoen aan bepaalde administratieve regels.
De richtlijnen zoals genoemd in feit 4 strekken tot ordening van de EU-markt, gericht op vrije concurrentie, uniforme (gezondheids- en veiligheids)eisen, herkenbare merktekens etc. Richtlijn 2014/53/EU vervangt richtlijn 1999/5/EG per 13 juni 2016. De Telecommunicatiewet is op 15 december 1998 als opvolger van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in werking getreden en verantwoordelijk voor de implementatie van deze EU-richtlijn betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (R&TTE-richtlijn) en de uitwerking in Nederland hiervan. De richtlijn 1999/5/EG heeft een ordenend karakter en kent geen strafbepalingen.
Handhaving van de Telecommunicatiewet kent zowel een bestuursrechtelijke als een strafrechtelijke mogelijkheid. De Memorie van Toelichting zegt het volgende:
Biedt de wet zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke handhavingsinstrumenten, bij de uitvoering in de praktijk zal het accent liggen op het bestuursrechtelijk instrumentarium. Bij de inzet van het strafrecht zal de nodige terughoudendheid worden betracht. Strafrechtelijke handhaving zal met name aan de orde zijn als de bestuursrechtelijke middelen minder effectief blijken te zijn.
Het staat in beginsel de officier van justitie vrij om een zaak strafrechtelijk te vervolgen tenzij evenwel het Openbaar Ministerie een handhavingsbeleid heeft vastgesteld dat aangeeft dat bestuursrechtelijke handhaving prioriteit verdient. Dat is hier het geval.
Het Openbaar Ministerie heeft namelijk een handhavingsbeleid vastgesteld. De Aanwijzing handhaving Telecommunicatiewet (hoofdstukken 3 en 10), vastgesteld door het Openbaar Ministerie en gepubliceerd in de Staatscourant 2016, 19418 zegt:
In de praktijk ligt het accent bij de handhaving van de Tw op de bestuursrechtelijke aanpak. De inzet van strafrechtelijke middelen is aan de orde wanneer het bestuursrechtelijk instrumentarium ontoereikend is, bijvoorbeeld in het geval dat inbeslagneming en/of binnentreding in een woning noodzakelijk is, bij recidive en bij ernstige overtredingen waarbij gevaar is veroorzaakt of een potentieel gevaarlijke situatie is ontstaan.
Deze voorbeelden zijn onder 2.2 van deze aanwijzing geëxpliciteerd.
a.
Inbeslagneming
Radiozendapparatuur waarvoor gelet op de aard ervan geen vergunning kan worden verleend, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Denk hierbij bijvoorbeeld aan blokkeerzenders bestemd om het mobiele telefonieverkeer in een bepaalde straal onmogelijk te maken. Dit soort radiozendapparaten dient te allen tijde strafrechtelijk in beslag genomen te worden ter onttrekking aan het verkeer. Dit brengt mee dat de handhaving via de strafrechtelijke weg plaatsvindt.
Ook indien verbeurdverklaring in de rede ligt, kan een bestuursrechtelijke reactie (alleen) onvoldoende effectief zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor (een handelsvoorraad) uitrusting in de zin van artikel 1.1 ii, jj en kk Tw, die niet voldoet aan de daaraan gestelde regels. Gedacht kan worden aan uitrusting die niet voldoet aan de essentiële eisen uit de EMC en R&TTE richtlijn, waardoor deze onveilig is, teveel storing veroorzaakt op andere apparaten of te weinig immuun is tegen verstoring van andere apparatuur.
Binnentreding in een woning
Wanneer een illegale uitzending vanuit een woning wordt gepleegd, kan binnentreding in de woning nodig zijn. Dit is aan de orde als sprake is van gevaarzetting, bijvoorbeeld als de uitzending stoort op vitaal frequentieverkeer. Dit is bijvoorbeeld een frequentie bestemd voor de communicatie van lucht- en scheepvaart, voor hulpdiensten, defensie, en dergelijke. In zo’n geval zijn de bestuursrechtelijke middelen ontoereikend en wordt strafrechtelijk opgetreden.
Recidive
Inzet van bestuursrechtelijke middelen tegen een overtreder die eerder voor een zelfde of vergelijkbare overtreding bestuursrechtelijk is aangepakt, is niet altijd zinvol. Als de overtreder keer op keer in de fout gaat, ondanks een bestuursrechtelijke sanctie, is bestuurlijk optreden kennelijk niet effectief en strafrechtelijk optreden aangewezen. Denk bijvoorbeeld aan een etherpiraat die in korte tijd meermaals bestuurlijk is gesanctioneerd of al in de schuldsanering zit, waardoor financiële sancties niet effectief kunnen zijn.
Ernst overtreding
De ernst van de overtreding is afhankelijk van het soort radiozendapparaat en de daarop geprogrammeerde frequentie. De opsporingsambtenaar geeft in het proces-verbaal aan op welke frequentie(s) de verboden apparatuur stoort, of deze frequentie(s) van vitaal belang is (zijn) en of sprake is van concrete gevaarzetting. Bij vitale frequenties moet niet alleen gedacht worden aan de frequenties bestemd voor de communicatie van lucht- en scheepvaart, hulpdiensten en defensie maar ook aan (mobiele) telefonie en radio-uitzendingen die ernstig gestoord kunnen worden.
Desgevraagd heeft de officier van justitie ter terechtzitting aangegeven dat het Openbaar Ministerie met inachtneming van de Aanwijzing handhaving Telecommunicatiewet in plaats van een bestuursrechtelijke handhaving door daartoe aangewezen instanties heeft gekozen voor strafrechtelijk ingrijpen omdat het bedrijfsmatige karakter van het handelen, de lange pleegperiode en de samenhang met de overige ten laste gelegde feiten een strafrechtelijke vervolging opportuun maakten.
Dat sprake is van bedrijfsmatig handelen is evenwel naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk, nu de tenlastelegging de verdachte verwijt dat hij als feitelijk leidinggevende van rechtspersonen zou hebben nagelaten te voldoen aan de administratieve eisen van de geldende Europese richtlijnen bij de verkoop van BB’s. Juist dat zou pleiten voor een bestuursrechtelijke handhaving in deze zaak.
Evenmin vermag de rechtbank in te zien waarom de lange pleegperiode hierin een rol zou kunnen spelen. En de relatie met andere strafbare feiten die staan opgenomen in de tenlastelegging beperkt zich tot het verwijt van witwassen van de gelden die zouden zijn verdiend met het negeren van enkele voorschriften van de Telecommunicatiewet, waarvan de betekenis ervan overigens in het proces-verbaal zelf wordt gerelativeerd. De rechtbank heeft geen ernstige gevaarzettende risico’s in het proces-verbaal benoemd gezien en al evenmin risico’s voor verstoringen van het communicatienetwerk voor hulpdiensten of defensie, etc.
Nu na het onderzoek is vastgesteld dat de verkoop van de abonnementen met de mogelijkheid van versleutelde communicatie niet illegaal is, evenmin kan worden vastgesteld dat er sprake is van het in de lucht houden van illegale netwerken, waaraan de BB’s gekoppeld zouden zijn en ook niet vastgesteld is kunnen worden dat de verkoop van deze BB’s alleen aan criminelen zou hebben plaatsgevonden, had het op de weg van de officier van justitie gelegen om ten aanzien van de in feit 4 vermelde verwijten de met bestuursrechtelijke handhaving belaste instanties in te schakelen voor de verdere beoordeling en afdoening hiervan.
De rechtbank verklaart de officier van justitie om deze redenen niet-ontvankelijk in de strafvervolging van feit 4.

8..Bewijswaardering feit 5

8.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het onder 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van valse facturen worden vrijgesproken omdat de betreffende facturen niet als vals zijn aan te merken. Deze facturen moeten worden bezien in het licht van de op voorhand aan de rechtbank toegezonden voorovereenkomst / intentieverklaring. Daaruit volgt dat het de bedoeling was in Duitsland [naam bedrijf 4] op te richten, met medeverdachte [naam medeverdachte] althans [naam bedrijf 5] als directeur-grootaandeelhouder. Omdat de oprichting naar Duits recht geruime tijd zou duren en de verdachte zelf nog een inschrijving in Duitsland had, is er vooruitlopend op de oprichting van de GmbH voor gekozen de eenmanszaak [naam bedrijf 6] op te richten. [naam bedrijf 6] zou vervolgens geruisloos worden ingebracht in de GmbH. Het voornemen was naar alle partijen – zowel [naam bedrijf 1] als de leverancier in Canada – geuit dat voortaan [naam bedrijf 6] ook als klant van de leverancier in Canada zou optreden. [naam bedrijf 6] zou op haar beurt doorleveren aan [naam bedrijf 1]
Dit is echter niet doorgegaan als gevolg van beslaglegging op de bankrekening en tegoeden van [naam bedrijf 6] op 13 februari 2015 door het Duitse Openbaar Ministerie na een melding verdachte transactie van de bank naar aanleiding van een transactie vanuit Dubai. De Duitse zaak eindigde al snel vanwege het ontbreken van een strafbaar feit, maar daarna werd op die bankrekening en tegoeden beslag gelegd door het Nederlandse Openbaar Ministerie (uit hoofde van een ontnemingsvonnis in een ander onderzoek en vervolgens het onderzoek in deze zaak). Daardoor zijn de activiteiten van [naam bedrijf 6] feitelijk stil komen te liggen met als gevolg dat deze (pro forma / concept) facturen niet zijn gebruikt. Deze hebben niet geleid tot enige transactie en er heeft dus geen omzet, levering en dergelijke plaatsgevonden. Gelet daarop waren de facturen die de verdachte voorhanden had niet vals. Deze waren niet bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen en waren ook niet bestemd voor gebruik als waren die geschriften echt en onvervalst.
8.2.
Beoordeling
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte op 9 mei 2017 (kopieën van) de onder 5 ten laste gelegde facturen van de Duitse eenmanszaak [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] voorhanden heeft gehad. Deze facturen bevonden zich in de administratiemap van [naam bedrijf 6] (kasboek/bankboek 2015) die op deze datum bij de doorzoeking van zijn toenmalige woning aan de [adres 1] is aangetroffen.
Op al deze facturen is vermeld dat het een verkoopfactuur voor datacommunicatie (sales invoice for data subscriptions) betreft en dat het betrekking heeft op ‘
Encrypted email (email PGP) - Networks service (Tmobile sim)- Applied to Sim’.Verder zijn op deze facturen de transactiedatum/periode van deze verkopen en het totaalbedrag daarvan genoemd:
  • op de factuur met datum 6 januari 2015 en invoice nummer 201501/005: de periode 01-11-2014 / 30-11-2014, totaalbedrag € 100.000,-;
  • op de factuur met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/006: de periode 01-11-2014 / 30-11-2014, totaalbedrag € 50.000,-;
  • op de factuur met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/007: de periode 01-11-2014 / 30-11-2014, totaalbedrag € 50.000,-;
  • op de factuur met datum 6 februari 2015 en invoice nummer 201502/008: de periode 01-12-2014 / 31-12-2014, totaalbedrag € 120,000,-;
  • op de factuur met datum 9 februari 2015 en invoice nummer 201502/009: de periode 01-01-2015 / 31-01-2015, totaalbedrag € 80.000,-.
In totaal komen deze facturen uit op een bedrag van € 400.000,-. Deze facturen zijn opgesteld en ondertekend door de verdachte als eigenaar van [naam bedrijf 6]
Deze facturen zijn ook aangetroffen bij de doorzoeking van het administratiekantoor/woning van [naam 2] die zorgdroeg voor de administratie en de belastingaangiften van de bedrijven van de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] (dan wel bedrijven die aan hen gerelateerd kunnen worden). Deze facturen bevonden zich in een dossiermap van [naam bedrijf 1] ([naam map]).
Vast staat dat [naam bedrijf 1] (in de persoon van [naam medeverdachte]) deze facturen ook heeft betaald aan [naam bedrijf 6] Dit is gedaan in contanten. Dat volgt uit drie aangetroffen kwitanties waarin de in de facturen vermelde invoicenummers zijn vermeld en (totaal)bedragen zijn genoemd die overeenkomen met de bedragen in de facturen. De verdachte heeft deze kwitanties ondertekend voor ontvangst.
In de EXACT-administratie van [naam bedrijf 1] is echter niets aangetroffen met betrekking tot inkopen van abonnementen voor versleutelde (e-mail)communicatie (dan wel andere goederen of diensten die voldoen aan de omschrijving in de facturen) bij [naam bedrijf 6] en de kasbetalingen aan [naam bedrijf 6] ter betaling van deze facturen. Ook zijn in de aangiftes omzetbelasting van [naam bedrijf 1] over de periode 1 november 2014 tot en met 31 januari 2015 geen intracommunautaire verwervingen vermeld. Daaruit kan worden opgemaakt dat er geen transacties zijn geweest met een onderneming uit de Europese gemeenschap zoals bijvoorbeeld [naam bedrijf 6]
Verder zijn ook in de in beslag genomen administratie van [naam bedrijf 6] geen documenten aangetroffen waaruit kan blijken dat [naam bedrijf 6] zelf abonnementen voor versleutelde (e-mail)communicatie (dan wel andere goederen of diensten die voldoen aan de omschrijving in de factuur) heeft ingekocht en heeft doorverkocht en geleverd aan [naam bedrijf 1]
Uit de bewijsmiddelen blijkt juist dat [naam bedrijf 1] deze abonnementen altijd zelf inkocht bij de leverancier [naam bedrijf 7]/[naam bedrijf 8] in Canada (de bedrijven van [naam 3]).
Ook staat op deze facturen geen specificatie van het aantal abonnementen, het soort abonnementen en de prijzen, zodat ook daaruit niet kan worden opgemaakt dat deze zijn verkocht en op basis waarvan [naam bedrijf 6] de genoemde bedragen in rekening heeft gebracht.
De verdachte heeft op de terechtzitting ook bevestigd dat er nog geen sprake was van handel en er dus door [naam bedrijf 6] nog niets was verkocht en geleverd aan [naam bedrijf 1]
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat er toen deze facturen werden opgemaakt geen verkoop en levering van abonnementen voor versleutelde (e-mail)communicatie (dan wel andere goederen en diensten die voldoen aan de in de factuur genoemde omschrijving) had plaatsgevonden, terwijl dit wel als zodanig is vermeld in de facturen. In deze facturen is – zoals hiervoor weergegeven – vermeld dat er transacties (verkoop/levering) hebben plaatsgevonden in de genoemde periodes, met vermelding van de daarvoor verschuldigde totaalbedragen. Vervolgens hebben verdachten deze facturen opgenomen in hun administratie. Daarom acht de rechtbank bewezen dat de in deze facturen vermelde geleverde goederen en diensten en verschuldigde bedragen gefingeerd, althans onjuist zijn.
Daarom is wettig en overtuigend bewezen dat deze facturen vals zijn.
Bewezen is ook dat de verdachte deze facturen opzettelijk voorhanden heeft gehad. Hij wist dat deze facturen vals waren en bestemd waren voor gebruik als waren deze echt en onvervalst. Hij heeft deze opgesteld en door [naam bedrijf 1] laten betalen, terwijl hij wist dat hieraan geen verkopen en leveringen ten grondslag lagen. Vaststaat dat hij deze betalingen heeft gebruikt om voldoende saldo op de rekening van [naam bedrijf 6] te hebben om vanaf deze rekening facturen te kunnen voldoen aan de Canadese leverancier voor inkopen van e-mailabonnementen/PGP Software die door [naam bedrijf 1] zijn gedaan.
Hij heeft hiervoor vier betaalopdrachten gedaan aan de bank, maar die zijn door de bank niet uitgevoerd in verband met de door deze bank gedane melding verdachte transacties. Vervolgens zijn deze facturen door [naam bedrijf 1] zelf betaald vanaf haar bankrekening.
8.3.
Conclusie
De verweren van de verdediging worden verworpen.

9..Bewijswaardering feit 6

9.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het onder 6 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat de in de tenlastelegging vermelde rechtspersonen zich hebben schuldig gemaakt aan (poging) tot begunstiging en dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.
Van begunstiging kan pas sprake zijn als daar een misdrijf aan vooraf is gegaan. Dat is niet komen vast te staan. Het dossier geeft geen begin van bewijs dat aan de uitvoering van wipe- of killverzoeken door [naam medeverdachte] een strafbaar feit middels de [website 3] software is voorafgegaan, laat staan dat [naam medeverdachte] daardoor de opsporing heeft belemmerd.
Voorts geldt dat van geen van de door het NFI onderzochte telefoons of van de telefoontoestellen die in andere onderzoeken zouden zijn gevonden, vast is komen te staan dat die toestellen ook daadwerkelijk door de verdachte of [naam medeverdachte] zijn geleverd. De simkaart en de software draaiden ook op een eigen of door een derde beschikbaar gesteld toestel.
Bovendien is niet bewezen dat de verdachte wetenschap had van de ontvangst en uitvoering van wipe- of killverzoeken en de daaraan ten grondslag liggende oorzaak en dat hij opzet had op de begunstiging. De verdachte had geen contact met klanten en ontving deze verzoeken dus niet en hij voerde die niet uit. Hij wist ook niet dat die verzoeken werden gedaan en uitgevoerd. Het verwijt dat hem in het dossier gemaakt wordt, namelijk het nalaten maatregelen te treffen dat dergelijke verzoeken konden worden gedaan en het kennen van de betekenis van een functionaliteit, kan niet leiden tot het wettig en overtuigend bewijs van begunstiging. De verdachte had geen positie als leidinggevende en het enkele feit dat hij wist dat softwaretechnisch de mogelijkheid bestond een apparaat op afstand te wissen, maakt niet dat hij in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is als dergelijke verzoeken daadwerkelijk worden gedaan.
9.2.
Beoordeling
Organisatiestructuur rechtspersonen rond [naam medeverdachte] en de verdachte
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] waren sinds 2014, samen met de aan hen gerelateerde (rechts)personen, actief op het gebied van het leveren van “veilige” communicatiediensten door middel van het (door)verkopen van PGP-encrypted BB’s en bijbehorende abonnementen en verlengingen daarvan.
[naam medeverdachte] handelde van begin januari 2010 tot eind juni 2014 met zijn eenmanszaak [naam bedrijf 9] in deze producten en diensten. De bedrijfsactiviteiten van deze eenmanszaak waren zodanig gegroeid dat werd besloten om die over te laten gaan in een B.V., namelijk [naam bedrijf 1], die in september 2014 is opgericht.
In de loop van 2014 is [naam medeverdachte] gaan samenwerken met de verdachte. De verdachte is vanaf die tijd actief betrokken geweest bij de verdere professionalisering van de organisatie. Op zijn initiatief en onder zijn regie/leiding zijn binnen een tijdsbestek van ongeveer twee jaar verschillende andere (internationale) rechtspersonen opgericht die allemaal zijn gerelateerd aan [naam medeverdachte] en de verdachte en verbonden zijn aan de (door)verkoop van de PGP-encrypted BB’s en de daarbij behorende abonnementen en verlengingen daarvan. Ook zijn op initiatief en onder leiding van de verdachte websites ontwikkeld en fysieke winkels gevestigd waardoor de organisatie niet langer onzichtbaar was voor (toekomstige) klanten. Eerst is de website [website 1] ontwikkeld en gepubliceerd en daarna ook de website van de webwinkel, [website 2]. De domeinnaam voor laatstgenoemde website is op 5 april 2015 geregistreerd door de verdachte. Op de website werd vermeld dat licenties werden verkocht voor het gebruik van [website 3] (3, 6 en 12 maanden). Op deze website werd een aantal vestigingen genoemd van [naam webshop]. In [plaatsnaam 3], [plaatsnaam 4] en [plaatsnaam 5] waren daadwerkelijk winkelpanden van “[naam webshop]” gevestigd. De vestiging in [plaatsnaam 3] werd op de website van [naam webshop] aangeduid als hoofdkantoor.
Onder regie van de verdachte werden ook nieuwe besloten vennootschappen opgericht ten behoeve van [naam webshop] (waaronder [naam bedrijf 10], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3]) en ook het bedrijf [naam bedrijf 11]
Op 1 september 2016 was de organisatie geëvolueerd tot een complexe en uitgebreide organisatiestructuur met:
- tien Nederlandse Besloten Vennootschappen;
- één Nederlandse eenmanszaak ([naam bedrijf 9]);
- één Duitse eenmanszaak ([naam bedrijf 6]);
- twee vennootschappen in de Verenigde Arabische Emiraten;
- één vennootschap in Belize;
- één vennootschap op de Seychellen;
- één vennootschap in Duitsland ([naam bedrijf 4]).
In 2016 en 2017 zijn er diverse significante wijzigingen binnen de organisatiestructuur (eigendomsverhoudingen en directievoering) aangebracht. Eerst waren [naam medeverdachte] en zijn echtgenote [naam 4] via de onderneming [naam bedrijf 5] (als aandeelhouders en [naam medeverdachte] ook als bestuurder) en de verdachte via de onderneming [naam bedrijf 12] (als bestuurder/enig aandeelhouder) de aandeelhouders van [naam bedrijf 10] Op 20 april 2016 is de echtgenote van de verdachte ([naam 1]) de bestuurder/enig aandeelhouder geworden van [naam bedrijf 10]. Toen werden de zoon ([naam 5]), schoonzoon ([naam 6]) en dochter ([naam 7]) van de verdachte bestuurder/enig aandeelhouder van respectievelijk de bedrijven [naam bedrijf 3], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 11] Uiteindelijk bleek (bij onderzoek van de uittreksels in het handelsregister van de Kamer van Koophandel op 5 april 2017) dat [naam bedrijf 10] ook de bestuurder/enig aandeelhouder van de bedrijven [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] was geworden. Daardoor was er op papier geen directe link meer tussen de verdachte en [naam medeverdachte]. Ook was er geen directe link meer tussen hen en de bedrijven [naam bedrijf 10], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3]
Feitelijk is deze hele organisatiestructuur echter aan te merken als één organisatie die zich bezighoudt met de handel in de PGP-encrypted BB’s en bijbehorende abonnementen en verlengingen daarvan, en waarvan de zeggenschap en de dagelijkse leiding in handen lag van [naam medeverdachte] en de verdachte.
Dat het één organisatie betrof blijkt uit de grote verwevenheid van deze bedrijven, de activiteiten van deze bedrijven en de samenwerking tussen deze bedrijven. Ook volgt dit uit het feit dat voor deze producten en diensten werd geadverteerd via één overkoepelende website ([website 1]) met daarop het logo van de organisatie ‘[naam rechtspersoon]’ en zij deze verkochten onder de merknaam ‘[naam rechtspersoon]’. Bovendien blijkt dit uit de rol die [naam medeverdachte] en de verdachte in dit geheel hadden. Zij namen personeel aan en zij hadden een leidende en sturende rol met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten van de verschillende bedrijven. Zij werkten hierbij intensief samen. Zij hadden veelvuldig en nauw contact met elkaar en gingen ook samen naar belangrijke besprekingen, waaronder besprekingen met de leverancier in Canada. Zij hadden ook een vaste taakverdeling. [naam medeverdachte] hield zich bezig met de dagelijkse operationele zaken (contacten met klanten en verkoop) en de verdachte hield zich bezig met de fiscaal-juridische aspecten (administratie) en met (zoals hiervoor al genoemd) de (strategische) uitvoering van de professionalisering van de hele organisatie. Ook blijkt dat zij beiden inkomsten hadden uit de verkoop van de producten en diensten door deze organisatie ([naam medeverdachte] via zijn ondernemingen, onder andere [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 1] en de verdachte via de betaling door [naam medeverdachte]/[naam bedrijf 1] van zijn declaraties voor zijn werkzaamheden vanuit zijn bedrijf [naam bedrijf 13]). Ondanks de hiervoor genoemde wijzigingen in de organisatiestructuur, staat dus vast dat [naam medeverdachte] en de verdachte nauw betrokken waren bij deze hele organisatie en dat zij daaraan leiding gaven.
De verdachte had gelet op het voorgaande binnen deze organisatie niet alleen de rol van adviseur van [naam medeverdachte]/ [naam bedrijf 1], zoals de verdachte op de zitting heeft verklaard, maar ook van feitelijk leidinggevende.
Begunstiging
Met betrekking tot het verwijt dat sprake was van begunstiging stelt de rechtbank het volgende vast.
Voornoemde organisatie (bestaande uit onder meer de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen, hierna aangeduid als [naam rechtspersoon]) was de enige distributeur van de PGP-encrypted BB’s met de bijbehorende abonnementen met de merknaam [naam rechtspersoon] (abonnementen bij simkaarten die zijn gekoppeld aan PGP-e-mailadressen eindigend op de domeinnaam [domeinnaam]) en verlengingen daarvan.
De PGP-software die op deze BB’s was geïnstalleerd bevatte een applicatie (genaamd Emergency Wipe) om zelf alle op de BB aanwezige gegevens te wissen. Daarnaast verleende de organisatie [naam rechtspersoon] als aanvullende dienst ook ‘beheer op afstand’. Dit hield onder meer in dat de inhoud van een BB op verzoek van de klant, door tussenkomst van [naam rechtspersoon], op afstand kon worden gewist (een zogenaamd wipe- of kill-verzoek).
Bij onderzoek van de onder [naam medeverdachte] in beslag genomen PGP-encrypted BB van [naam medeverdachte] en de daarop aangetroffen e-mailcorrespondentie (via het door hem gebruikte e-mailadres [e-mailadres 1]) is een groot aantal van deze wipe- of kill-verzoeken aangetroffen.
Bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [naam bedrijf 1] aan de [adres 2] waar o.a. [naam medeverdachte] en zijn zwager [naam 8] werkzaam waren, is op een USB-stick die was aangesloten op een computer een Excelbestand met de naam ‘[bestandsnaam]’ aangetroffen. In die lijst was de administratie van de verkochte [naam rechtspersoon]-abonnementen met BB’s en de stand van zaken van deze producten en diensten bijgehouden. Bij een deel van deze telefoons staat in de kolom ‘omschrijving’ de waarde ‘KILL’.
In totaal zijn er in de periode van 1 januari 2016 tot en met 9 mei 2017, in de lijst ‘[bestandsnaam]’, 551 e-mailadressen geregistreerd die gekilled zijn. Van deze 551 e-mailadressen zijn er 113 waarover in de e-mailberichten uit de telefoon van [naam medeverdachte] iets gezegd wordt. Er zijn 25 mailwisselingen aangetroffen die een complete of bijna complete conversatie bevatten en waarin aangetoond wordt wat de vervolgacties zijn na een wipe- of kill-verzoek.
Deze mailwisselingen zijn vergeleken met gegevens in de politiesystemen en ook met de naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan de Costa Ricaanse autoriteiten verkregen en ontsleutelde data van de BlackBerry Enterprise Server (BES) van de Canadese leverancier die zich bevond in Costa Rica.
Daarbij is gebleken dat in de vier in de tenlastelegging vermelde gevallen een wipe- of kill-verzoek was gedaan nadat de gebruiker van de betreffende BB was aangehouden en de BB in beslag was genomen. Deze verzoeken zijn dus gedaan om te voorkomen dat de politie belastende informatie uit de telefoons zou kunnen halen. Deze verzoeken zagen op BB’s met e-mailadressen die eindigen op de domeinnaam [domeinnaam]. Het betreffen dus BB’s en/of abonnementen die zijn verkocht door de organisatie [naam rechtspersoon].
Deze verzoeken zijn gedaan in de ten laste gelegde periode van 4 maart 2016 t/m 27 april 2017.
De verzoeken kwamen rechtstreeks dan wel via een medewerker (zoals een werknemer van [naam bedrijf 2]) bij [naam medeverdachte] en hij voerde deze uit. De rechtbank acht bewezen dat [naam medeverdachte] dit deed in de wetenschap dat deze verzoeken met het voornoemde oogmerk waren gedaan. In de verzoeken werd namelijk duidelijk te kennen gegeven dat de gebruiker van de BB/het e-mailadres was aangehouden en de BB daarbij in beslag was genomen en dat dat de reden was van het verzoek.
[naam medeverdachte] deed dit in het kader van zijn werkzaamheden voor de organisatie [naam rechtspersoon], zodat deze gedragingen van hem redelijkerwijs aan deze organisatie (de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen) kunnen worden toegerekend.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de organisatie [naam rechtspersoon] (de genoemde rechtspersonen) zich tezamen en in vereniging met elkaar schuldig hebben gemaakt aan begunstiging, zoals strafbaar gesteld in artikel 189, eerste lid onder 3 Sr. Bewezen is dat zij door te voldoen aan genoemde wipe- of kill-verzoeken opzettelijk voorwerpen (in dit geval: de inhoud van de telefoons) die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie of politie hebben onttrokken, met het oogmerk om de inbeslagneming van die voorwerpen te beletten of te verijdelen.
Voor bewezenverklaring hiervan is niet vereist dat is komen vast te staan dat het plegen van een misdrijf hieraan vooraf is gegaan. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank dit feit daarom ook bewezen met betrekking tot de casus “[casus 1]”.
Feitelijke leiding geven
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat met betrekking tot feitelijke leiding geven het volgende toetsingskader geldt.
Feitelijke leiding geven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leiding geven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging van de rechtspersoon/rechtspersonen het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief, dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leiding geven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijke leiding geven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Een ander voorbeeld van een geval waarin onder omstandigheden voldaan kan zijn aan het voor de feitelijke leidinggever geldende opzetvereiste biedt een leidinggever die de werkzaamheden van een onderneming zo organiseert dat hij ermee rekening houdt dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten.
De rechtbank stelt het volgende vast.
De verdachte had, zoals hiervoor al overwogen, een leidinggevende en sturende rol binnen de organisatie [naam rechtspersoon], samen met [naam medeverdachte]. Hij bepaalde mede hoe de bedrijfsvoering moest verlopen en dus het beleid van de organisatie.
Het uitvoeren van verzoeken tot het op afstand wissen van de inhoud van de BB’s van klanten die een abonnement hadden afgenomen bij de organisatie, behoorde tot het beleid van de organisatie. Dit betrof immers een dienst die door de organisatie werd verleend en hierover werd ook uitleg gegeven op de website van de organisatie ([website 1]). De verdachte heeft zelf op de terechtzitting verklaard dat hij wist dat dit mogelijk was en dat hij die verzoeken op afstand heeft gezien. Ook stelt de rechtbank vast dat hij wist dan wel redelijkerwijs heeft kunnen vermoeden dat deze verzoeken ook werden gedaan door gebruikers van BB’s die door de politie waren aangehouden en van wie de BB in beslag genomen was en dat die verzoeken werden uitgevoerd. Dat blijkt onder meer uit een getapt telefoongesprek van 23 december 2015 dat de verdachte voerde met [naam medeverdachte] naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank in het onderzoek Lama. Dit betreft het onderzoek waaruit het onderhavige onderzoek is voortgekomen en waarin is vastgesteld dat [naam medeverdachte] PGP-encrypted BB’s had geleverd aan betrokkenen in dat onderzoek. In dit telefoongesprek zei [naam medeverdachte] dat hij wist hoeveel telefoons er gekilled worden en de verdachte beaamde dat. Uit dit telefoongesprek blijkt dat zij hier spraken over wipe- of killverzoeken met betrekking tot telefoons die bij aangehouden gebruikers van de telefoons in beslag waren genomen. Ook komt uit dit tapgesprek naar voren dat zij wisten dan wel redelijkerwijs konden vermoeden dat zij ook BB’s leverden aan criminelen. Zij maakten zich zorgen om het uitlezen van de berichten door het NFI of de politie.
De verdachte heeft, hoewel in hij de positie was om dat te doen, niet verhinderd dat dergelijke verzoeken werden uitgevoerd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de begunstiging. Niet vereist is dat hij wetenschap heeft gehad van de concrete verzoeken zelf en de uitvoering daarvan.
9.3.
Conclusie
De verweren van de verdediging worden verworpen.

10.. Vrijspraak feit 3

10.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 3 ten laste gelegde (medeplegen van) (eenvoudig) witwassen van geldbedragen kan wettig en overtuigend worden bewezen.
10.2.
Beoordeling
De ten laste gelegde bedragen betreffen contante geldbedragen die bij doorzoekingen op 9 mei 2017 op verschillende locaties zijn aangetroffen.
Geldbedrag € 6.750.- ([plaatsnaam 1])
Het geldbedrag van € 6.750,- is aangetroffen in het bedrijfspand van [naam bedrijf 1] aan de [adres 2]. Dit betreft het kantoorpand van de medeverdachte [naam medeverdachte] en [naam 8]. Zij waren beiden bij de doorzoeking aanwezig en het geld is aangetroffen in de bureaus van [naam medeverdachte] en [naam 8]. Vervolgens is dit geld in beslag genomen onder [naam medeverdachte] die bij deze doorzoeking ook werd aangehouden. Er is geen bewijs dat de verdachte op dat kantoor werkzaam was. Ook overigens is er geen bewijs dat
hij wetenschap had van dit geldbedrag en daarover de beschikkingsmacht had, ook niet in de zin van medeplegen. In het dossier is niet gerelateerd op welke wijze en door wie dit geldbedrag is verworven, zodat ook dat niet kan worden bewezen. De enkele conclusie in het proces-verbaal dat het zeer aannemelijk is dat dit geld omzet betreft van de handel van de organisatie [naam rechtspersoon] is daarvoor onvoldoende.
Geldbedrag € 99.580,- ([plaatsnaam 6])
Het geldbedrag van € 99.580,- is aangetroffen in de toenmalige woning van de verdachte aan de [adres 1]. Vast staat dat de verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk onmiddellijk afkomstig was uit (eigen) misdrijf. Zoals in de inleiding reeds is overwogen, is de verkoop van PGP-encrypted telefoons en bijbehorende abonnementen en verlengingen in beginsel legaal. Dat is alleen anders wanneer die telefoons
uitsluitend of in overwegende mateworden gebruikt door personen die deze telefoons kochten en gebruikten met het doel om de nasporing van door hen gepleegde of nog te plegen misdrijven te verijdelen en een dergelijk doel bij de verdachte bekend was. Dat is echter niet vast komen te staan.
Geldbedrag € 2.010,75 ([plaatsnaam 2])
Het geldbedrag van € 2.010,75 is aangetroffen in het bedrijfspand en vestigingsadres van [naam bedrijf 10], [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 11] aan de [adres 3]. Vastgesteld kan worden dat deze bedrijven aan de verdachte gerelateerd zijn en de verdachte ook betrokken was bij de bedrijfsvoering van deze bedrijven. Ook kan worden vastgesteld dat het genoemde geldbedrag kasgeld was van één van deze bedrijven, namelijk [naam bedrijf 11] Gelet hierop is bewezen dat de verdachte wetenschap had van dit geldbedrag en daarover de beschikkingsmacht had en dus dat de verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad.
Om dezelfde reden als hiervoor genoemd bij het in [plaatsnaam 6] aangetroffen geldbedrag is echter niet bewezen dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk onmiddellijk afkomstig was uit (eigen) misdrijf.
10.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

11.. Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde en het onder 6 eerste alternatief ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
5.
hij,
op of omstreeks 9 mei 2017 te [plaatsnaam 6],
opzettelijk voorhanden heeft gehad valse of vervalste (kopieën van) facturen, te weten:
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 6 januari 2015 en invoice nummer 201501/005 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 557) en
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/006 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 558) en
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/007 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 559) en
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 6 februari 2015 en invoice nummer 201502/008 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 560) en
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 9 februari 2015 en invoice nummer 201502/009 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 561);
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van (enig) feit
(en
)te dienen
terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd zijn voor gebruik, als ware
ndie geschriften (telkens) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (telkens) valselijk op/in deze facturen zijn vermeld:
- gefingeerde, althans onjuiste (verschuldigde) bedragen en
- gefingeerde, althans onjuiste geleverde goederen en diensten.
6.
[naam bedrijf 14], [naam bedrijf 15], [naam bedrijf 11], [naam bedrijf 5], [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2], [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 10],
in of omstreeks de periode 4 maart 2016 t/m 27 april 2017, te [plaatsnaam 7], [plaatsnaam 2], [plaatsnaam 1], [plaatsnaam 4], [plaatsnaam 6], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk een of meer voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te verijdelen, aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie hebben onttrokken,
immers hebben zij en/of hun mededaders
de berichten en/of gegevens op/van/gekoppeld aan telefoons, gebruikmakend van de e-mailadressen
- [e-mailadres 2] ([casus 2]) en
- [e-mailadres 3] ([casus 1]) en
- [e-mailadres 4] ([casus 3]) en
- [e-mailadres 5] ([casus 4]),
op afstand verwijderd/laten verwijderen, terwijl deze telefoons door de politie voor onderzoek naar (een) strafbare feit
(en
)in beslag genomen waren,
zulks terwijl hij, verdachte, , feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

12..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
5.
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek
van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
6. eerste alternatief ten laste gelegde
medeplegen van opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te verijdelen, aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken, gepleegd door rechtspersonen, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

13.. Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

14.. Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De handel in de PGP-encrypted telefoons is in beginsel legaal. Dat geldt ook voor de dienst van het op verzoek op afstand wissen van de inhoud van telefoons. Door dit ook te doen in zaken waarin de gebruiker van de telefoon door de politie is aangehouden en waarbij de telefoon in beslag is genomen, heeft de organisatie [naam rechtspersoon] hiermee echter strafbaar gehandeld. Daarmee is in de zaken tegen die betreffende gebruikers mogelijk bewijs vernietigd en het onderzoek door politie en justitie bemoeilijkt. De verdachte heeft hieraan feitelijke leiding gegeven en op die manier eraan bijgedragen dat de opsporing van andere strafbare feiten werd gefrustreerd. Het valt de verdachte te verwijten dat hij met deze handel criminelen heeft willen helpen uit handen van politie en justitie te blijven. In het kader van de vaststelling van de op te leggen straf is evenwel relevant dat niet is vast te stellen in welke omvang dit handelen heeft plaatsgevonden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van valse facturen. Dit betrof facturen voor de verkoop van bij de PGP-encrypted BB’s behorende abonnementen (dan wel andere producten en/of diensten) aan een ander bedrijf binnen de organisatie van [naam rechtspersoon], terwijl hiervan geen verkoop en levering heeft plaatsgevonden. Met deze facturen was beoogd contante geldbedragen (waarschijnlijk inkomsten van de handel in de PGP-encrypted BB’s) via de Duitse eenmanszaak van de verdachte giraal te maken om de Canadese leverancier giraal te kunnen betalen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, te weten valsheid in geschrifte en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De straf die door de officier van justitie is geëist acht de rechtbank te hoog, met name omdat de rechtbank slechts ten aanzien van twee van de zes ten laste gelegde feiten tot een bewezenverklaring komt. Verder houdt de rechtbank rekening met het grote tijdsverloop (zoals hierna nader wordt benoemd) en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank acht, alle omstandigheden in samenhang bezien, een hernieuwde vrijheidsbeneming van de verdachte niet passend en geboden. Ook acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarom zal de rechtbank aan hem een gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is de tijd (65 dagen) die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast een aanzienlijke geldboete opleggen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 9 mei 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 9 mei 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van vier jaren en acht maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaren, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van twee jaren en acht maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank zal deze compensatie toepassen ten aanzien van de op te leggen gevangenisstraf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 200 dagen waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 115 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest opleggen.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een geldboete van € 10.000,= opleggen.

15.. Voorlopige hechtenis

Voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding. Nu het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf die zal worden opgelegd gelijk is aan het door de verdachte reeds ondergane voorarrest, is opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis juist op zijn plaats.

16.. In beslag genomen voorwerpen

16.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen verbeurd te verklaren. Aangevoerd is dat dat dit voorwerpen betreft waarmee de feiten 1, 2 en 3 (de witwasfeiten) zijn gepleegd.
De officier van justitie heeft gevorderd ook de in beslag genomen telefoons en usb-sticks verbeurd te verklaren. Aangevoerd is dat de verdachte deze voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate kon aanwenden en dat zij ofwel gebruikt zijn bij de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht ofwel daartoe zijn bestemd.
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen kentekenbewijzen terug te geven aan de verdachte.
16.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om opheffing van de gelegde beslagen en teruggave van alle in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, voor zover het gaat om voorwerpen die in beslag genomen zijn in [plaatsnaam 6] dan wel [plaatsnaam 2].
16.3.
Beoordeling
Het op de beslaglijst onder nr. 112 vermelde geldbedrag van € 6.400,- bestaat onder andere uit één vals biljet van 50 euro. Dit valse biljet zal worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen geldbedragen, telefoons en usb-sticks niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De verdachte wordt vrijgesproken van onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde witwasfeiten en er bestaat geen verband tussen deze voorwerpen en de bewezen verklaarde feiten 5 en 6. Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring in artikel 33a Sr.
Ten aanzien van de volgende op de beslaglijst vermelde in beslag genomen voorwerpen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte:
  • de geldbedragen, vermeld onder de nummers 48 en 68 t/m 73;
  • de vorderingen Salzburger Landeshypothekenbank [naam verdachte]-[naam 1], bedrag van € 2.238,57, vermeld onder nummer 80;
  • de telefoons, vermeld onder de nummers 60 t/m 65, 79 en 85 t/m 110, en de simkaart, vermeld onder nummer 84;
  • de kentekenbewijzen, vermeld onder de nummers 74 en 75;
  • de usb-sticks, vermeld onder de nummers 76 t/m 78.
Ten aanzien van de volgende voorwerpen zal een last worden gegeven tot teruggave aan een ander zijnde degene bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen en/of die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt:
  • het geldbedrag van € 350,-, vermeld onder nummer 111: [naam medeverdachte];
  • het geldbedrag van € 6.350,- (het onder 112 vermelde geldbedrag van € 6.400,- exclusief het valse € 50,- biljet): [naam medeverdachte];
  • de telefoons, vermeld onder de nummers 81 en 82, en de simkaart, vermeld onder nummer 83: [naam 6].

17..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 47, 51, 57, 189 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

18.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

19.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft het onder 4 ten laste gelegde feit;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit en het onder 6 eerste alternatief ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen, alsmede tot een
geldboete van € 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
115 (honderdvijftien) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart onttrokken aan het verkeer: het valse biljet van 50 euro, dat is vermeld onder nr. 112;
gelast de teruggave aan verdachte van:
de geldbedragen, vermeld onder de nummers 48 en 68 t/m 73;
de vorderingen Salzburger Landeshypothekenbank [naam verdachte]-[naam 1], bedrag van € 2.238,57, vermeld onder nummer 80;
de telefoons, vermeld onder de nummers 60 t/m 65, 79 en 85 t/m 110, en de simkaart, vermeld onder nummer 84;
de kentekenbewijzen, vermeld onder de nummers 74 en 75;
de usb-sticks, vermeld onder de nummers 76 t/m 78;
gelast de teruggave aan degene bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen en/of die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt:
het geldbedrag van € 350,-, vermeld onder nummer 111: [naam medeverdachte];
het geldbedrag van € 6.350,- (het onder 112 vermelde geldbedrag van € 6.400,- exclusief het valse € 50,- biljet): [naam medeverdachte];
de telefoons, vermeld onder de nummers 81 en 82, en de simkaart, vermeld onder nummer 83: [naam 6];
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3],
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2014
tot en 9 mei 2017 te [plaatsnaam 7], [plaatsnaam 2], [plaatsnaam 3], [plaatsnaam 1], [plaatsnaam 4], [plaatsnaam 6],
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, althans zich
schuldig hebben gemaakt aan (schuld)witwassen,
hierin bestaande dat zij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
geldbedragen bestaande uit:
- 815.105,- euro (contante stortingen [naam bedrijf 1]), en/of
- 2.265.175,- euro (contante stortingen [naam bedrijf 2]), en/of
- 557.900,- euro (contante stortingen [naam bedrijf 3]),
in elk geval (een) geldbedrag(en),
hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik van gemaakt, en/of
van voornoemde geldbedragen (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van die geldbedragen,
terwijl zij wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit het (meermalen) opzettelijk handelen in strijd met artikel 10.1 en/of 10.3 van de Telecomwet jo. artikel 1, 2 en/of 6 Wet op de Economische Delicten, althans uit (enig) misdrijf,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, tot bovenomschreven feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging,
artikel 420bis/ter/quater jo 51 Sr
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en 9 mei 2017 te [plaatsnaam 7], [plaatsnaam 2], [plaatsnaam 1], [plaatsnaam 4], [plaatsnaam 6], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich heeft schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen,
hierin bestaande dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
geldbedragen bestaande uit:
- 815.105,- euro (contante stortingen [naam bedrijf 1]), en/of
- 2.265.175,- euro (contante stortingen [naam bedrijf 2]), en/of
- 557.900,- euro (contante stortingen [naam bedrijf 3]),
in elk geval (een) geldbedrag(en),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of van gebruik gemaakt, en/of
van voornoemde geldbedragen (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van die geldbedragen,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit het (meermalen) opzettelijk handelen in strijd met artikel 10.1 en/of 10.3 van de Telecomwet jo. artikel 1, 2 en/of 6 Wet op de Economische Delicten, althans uit (enig) misdrijf,
artikel 420bis/ter/quater jo 47 Sr
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
2.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 9 mei 2017 te [plaatsnaam 6], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
hierin bestaande dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een voorwerp, te weten 218.768,04 euro (contante stortingen [naam verdachte] en [naam 1]), althans een geldbedrag,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik van
gemaakt, en/of
van voornoemde geldbedragen (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van die geldbedragen,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit het (meermalen) opzettelijk handelen in strijd met artikel 10.1 en/of 10.3 van de Telecomwet jo. artikel 1, 2 en/of 6 Wet op de Economische Delicten,
artikel 420bis/ter/quater jo 47 Sr
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
hij,
op of omstreeks 9 mei 2017 te [plaatsnaam 6], [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(een) voorwerpen, te weten
- 99.580,- euro ([plaatsnaam 6]) en/of
- 6.750,- euro ([plaatsnaam 1]) en/of
- 2.010,75 euro ([plaatsnaam 2]),
althans (een) geldbedragen,
heeft verworven en/of voorhanden hebben gehad,
terwijl hij en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
artikel 1420bis.(1)/quater.(1) Sr
art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht
4.
[naam bedrijf 14], [naam bedrijf 15], [naam bedrijf 11], [naam bedrijf 5], [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2], [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 10],
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot 9 mei 2017,
te [plaatsnaam 7], [plaatsnaam 2], [plaatsnaam 3], [plaatsnaam 1], [plaatsnaam 6], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
(van 1 september 2014 tot 28 december 2016)
uitrusting in de zin van artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet, te weten (mobiele) (PGP) telefoons, in de handel hebben gebracht en/of hebben verhandeld, terwijl niet werd voldaan aan de bij of krachtens artikel 10.3 onderdeel a,b,c en e van de Telecommunicatiewet gestelde voorschriften (zoals nader beschreven in de artikelen 3, 6, 10 en 12 van Richtlijn nr 1999/5/EG en/of in de artikelen 8, 10 en 13 van het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007)
immers hebben zij
- nagelaten zijn/hun naam op de telefoons, althans de uitrusting, te vermelden en/of
- nagelaten te voldoen aan een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure en/of
- nagelaten de vereiste (CE-) markering aan te (laten) brengen en/of
- nagelaten aan de gebruiker van de telefoons, althans de uitrusting, een afschrift van de verklaring van conformiteit en informatie over het gebruik waarvoor de apparaten (telefoons) bestemd waren, te verstrekken
en
(van 28 december 2016 tot en met 9 mei 2017)
(een) reeds in de handel gebrachte (mobiele) (PGP)telefoons, althans radioapparaten, zodanig hebben gewijzigd dat de conformiteit met de richtlijn 2014/53/EU in het gedrang is gekomen,
en/of (vervolgens) als fabrikanten in de zin van artikel 10.7 Telecommunicatiewet en/of Richtlijn nr. 2014/53 EU in strijd hebben gehandeld met artikel 10.3 Telecommunicatiewet door niet te voldoen aan de verplichtingen gesteld bij (de) artikel(en) 10 en/of 17 en/of 21, eerste, tweede en/of derde lid van Richtlijn nr. 2014/53/EU,
immers hebben zij
- de microfoons uit deze telefoons verwijderd en/of laten verwijderen en/of
- ( vervolgens) nagelaten om zijn/hun (handels)naam en/of adres op deze telefoons, althans radioapparaten te (laten) plaatsen en/of
- nagelaten een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure uit te (laten) voeren en/of
- nagelaten een EU-conformiteitsverklaring op te (laten) stellen en/of
- nagelaten de (bijbehorende) CE-markering aan te (laten) brengen en/of
- nagelaten een EU-conformiteitsverklaring (DoC) te verstrekken aan kopers van de telefoon(s), althans radioapparaten,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven,
artikel 1, 2 en 9 WED jo. 10.1 en 10.3 TW jo 51 Sr
art 1 ahf/ond 1° Wet op de economische delicten
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en 9 mei 2017
te [plaatsnaam 7], [plaatsnaam 2], [plaatsnaam 3], [plaatsnaam 1], [plaatsnaam 6], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
(van 1 januari 2014 tot 28 december 2016)
uitrusting in de zin van artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet, te weten (mobiele) (PGP) telefoons, in de handel heeft gebracht en/of heeft verhandeld, terwijl niet werd voldaan aan de bij of krachtens artikel 10.3 onderdeel a,b,c en e van de Telecommunicatiewet gestelde voorschriften (zoals nader beschreven in de artikelen 3, 6, 10 en 12 van Richtlijn nr 1999/5/EG en/of in de artikelen 8, 10 en 13 van het Besluit randapparaten en
radioapparaten 2007),
immers heeft hij en/of zijn mededaders
- nagelaten zijn/hun naam op de telefoons, althans de uitrusting, te vermelden en/of
- nagelaten te voldoen aan een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure en/of
- nagelaten de vereiste (CE-) markering aan te (laten) brengen en/of
- nagelaten aan de gebruiker van de telefoons, althans de uitrusting, een afschrift van de verklaring van conformiteit en informatie over het gebruik waarvoor de apparaten (telefoons) bestemd waren, te verstrekken
en
(van 28 december 2016 tot en met 9 mei 2017)
(een) reeds in de handel gebrachte (mobiele) (PGP)telefoons, althans radioapparaten, zodanig heeft gewijzigd dat de conformiteit met de richtlijn 2014/53/EU in het gedrang is gekomen,
en/of (vervolgens) als fabrikanten in de zin van artikel 10.7 Telecommunicatiewet en/of Richtlijn nr. 2014/53 EU) in strijd heeft gehandeld met artikel 10.3 Telecommunicatiewet door niet te voldoen aan de verplichtingen gesteld bij (de) artikel(en) 10 en/of 17 en/of 21, eerste, tweede en/of derde lid van Richtlijn nr. 2014/53/EU,
immers heeft hij en/of zijn mededaders
- de microfoons uit deze telefoons verwijderd en/of laten verwijderen en/of
- ( vervolgens) nagelaten om zijn/hun (handels)naam en/of adres op deze telefoons, althans radioapparaten te (laten) plaatsen en/of
- nagelaten een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure uit te (laten) voeren en/of
- nagelaten een EU-conformiteitsverklaring op te (laten) stellen en/of
- nagelaten de (bijbehorende) CE-markering aan te (laten) brengen en/of
- nagelaten een EU-conformiteitsverklaring (DoC) te verstrekken aan kopers van
de telefoon(s), althans radioapparaten,
artikel 1, 2 en 9 WED jo. 10.1 en 10.3 TW
art 1 ahf/ond 1° Wet op de economische delicten
5.
hij,
op of omstreeks 9 mei 2017 te [plaatsnaam 6],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
voorhanden heeft gehad valse of vervalste (kopieën van) facturen, te weten:
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 6 januari 2015 en invoice nummer 201501/005 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 557) en/of
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/006 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 558) en/of
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/007 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 559) en/of
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 6 februari 2015 en invoice nummer 201502/008 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 560) en/of
- Factuur van [naam bedrijf 6] gericht aan [naam bedrijf 1] met datum 9 februari 2015 en invoice nummer 201502/009 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 561);
(elk) zijnde (een) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van (enig) feiten te dienen
terwijl hij/zij wisten en/althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze geschriften bestemd zijn voor gebruik, als ware die geschriften (telkens) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (telkens) valselijk op/in deze facturen zijn vermeld:
- gefingeerde, althans onjuiste (verschuldigde) bedragen en/of
- gefingeerde, althans onjuiste geleverde (aantallen) goederen en diensten,
artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
[naam bedrijf 14], [naam bedrijf 15], [naam bedrijf 11], [naam bedrijf 5], [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2], [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 10],
in of omstreeks de periode 4 maart 2016 t/m 27 april 2017, te [plaatsnaam 7], [plaatsnaam 2], [plaatsnaam 1], [plaatsnaam 4], [plaatsnaam 6], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk (een) personen die schuldig zijn of verdachte zijn van (enig) misdrijf behulpzaam zijn geweest in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie en/of
nadat (enig) misdrijven zijn gepleegd, met het oogmerk om die misdrijven te bedekken en/of de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop en/of waarmede het de misdrijven zijn gepleegd en/of een of meer anderen sporen van de misdrijven hebben vernietigd en/of hebben weggemaakt en/of hebben verborgen en/of en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie hebben onttrokken en/of
opzettelijk een of meer voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te belemmeren en/of te verijdelen, hebben verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie hebben onttrokken,
immers hebben zij en/of hun mededaders
de berichten en/of gegevens op/van/gekoppeld aan (een) telefoons, gebruikmakend van de e-mailadressen
- [e-mailadres 2] ([casus 2]) en/of
- [e-mailadres 3] ([casus 1]) en/of
- [e-mailadres 4] ([casus 3]) en/of
- [e-mailadres 5] ([casus 4]),
althans enig e-mailadres met extensie [extensie],
(op afstand) verwijderd/laten verwijderen, terwijl deze telefoons door de politie voor onderzoek naar (een) strafbare feiten in beslag genomen waren,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) andere(en), althans alleen, tot bovenomschreven feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging,
artikel 189 jo 51 Sr
OF
[naam bedrijf 14], [naam bedrijf 15], [naam bedrijf 11], [naam bedrijf 5], [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2], [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 10],
in of omstreeks de periode 4 maart 2016 t/m 27 april 2017, te [plaatsnaam 7], [plaatsnaam 2], [plaatsnaam 1], [plaatsnaam 4], [plaatsnaam 6], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk (een) personen die schuldig zijn of verdachte zijn van (enig) misdrijf behulpzaam zijn geweest in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie en/of
nadat (enig) misdrijven zijn gepleegd, met het oogmerk om die misdrijven te bedekken en/of de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop en/of waarmede de misdrijven zijn gepleegd en/of een of meer anderen sporen van de misdrijven hebben vernietigd en/of hebben weggemaakt en/of hebben verborgen en/of en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie hebben onttrokken en/of
opzettelijk een of neer voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te belemmeren en/of te verijdelen, hebben verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie hebben onttrokken,
immers hebben zij en/of hun mededaders
de berichten en/of gegevens op/van/gekoppeld aan (een) telefoons, gebruikmakend van de e-mailadressen
- [e-mailadres 2] ([casus 2]) en/of
- [e-mailadres 3] ([casus 1]) en/of
- [e-mailadres 4] ([casus 3]) en/of
- [e-mailadres 5] ([casus 4]),
althans enig e-mailadres met extensie [extensie],
(op afstand) te verwijderen/laten verwijderen, terwijl deze telefoons door de politie voor onderzoek naar strafbare feiten in beslag genomen waren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, tot bovenomschreven feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
artikel 45 jo 189 jo 51 Sr
art 189 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Zie BOB-dossier.
2.Procesdossier met witwasdossier, p. 11-25.
3.Zaaksdossier Telecommunicatiewet, p. 43.