ECLI:NL:RBROT:2022:3621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
C/10/616826 / HA ZA 21-348
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een aannemingsovereenkomst met betrekking tot schadevergoeding en terugbetaling van verrichte prestaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiser] en Innerversity B.V. over de ontbinding van een aannemingsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat Innerversity toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, wat heeft geleid tot de ontbinding door [naam eiser]. De rechtbank heeft de waarde van de door Innerversity geleverde prestaties vastgesteld en geoordeeld dat [naam eiser] recht heeft op terugbetaling van het bedrag dat hij meer heeft betaald dan de waarde van deze prestaties. Daarnaast heeft de rechtbank ook de vordering van [naam eiser] tot schadevergoeding wegens huurderving toegewezen, waarbij rekening is gehouden met de impact van de coronacrisis op de verhuurbaarheid van het pand. De rechtbank heeft de vorderingen van [naam eiser] grotendeels toegewezen en de vorderingen van Innerversity in reconventie afgewezen. De kosten van het geding zijn voor Innerversity, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616826 / HA ZA 21-348
Vonnis in verzet van 11 mei 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in verzet,
verweerder in het incident,
advocaat mr. P.J.B. van Deurzen te Den Haag,
tegen
INNERVERSITY B.V.,
gevestigd te Middelharnis,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in verzet,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.S.J. Graventein-van Etten te Den Haag.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Innerversity genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 januari 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin vermelde processtukken;
  • de akte uitlaten tevens vermeerdering van eis van 9 februari 2022 van [naam eiser] , met vier producties;
  • de akte overlegging producties van 9 februari 2022 van Innerversity, met één productie;
  • de akte uitlaten van 9 maart 2022 van [naam eiser] , met vier producties;
  • de akte uitlaten van 9 maart 2022 van Innerversity, met drie producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
In aanvulling op rubriek 2 van het tussenvonnis stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
2.2.
In de periode van 30 oktober 2020 tot en met 9 november 2020 hebben de heren [naam 1] (zie 2.6 tussenvonnis) en [naam 2] (zie 2.7 tussenvonnis) elkaar onder meer de volgende appberichten gestuurd.
“ [ [naam 2] 30 oktober 11.52 uur] wanneer ga je opleveren?
[ [naam 1] 30 oktober 12.32 uur] Dinsdag ochtend.
[ [naam 2] 2 november 9.33 uur] morgen ben ik 11.30u in Zandvoort voor de oplevering.
[ [naam 1] 2 november 9.37 uur] Check
[ [naam 1] 3 november 7.08 uur] Morgen, kunnen we hem naar do ochtend of vrij ochtend verplaatsen. De Elektricien is nog niet gereed en de schilder moet nog het een en ander nalopen en kan dan gelijk de plafond van etage 3 in orde brengen
[ [naam 2] 3 november 7.14 en 7.15 uur] ik kom sws langs. bespreken zo wel
[ [naam 1] 3 november 10.06 uur] Ik ben nog even opgehouden hier in Breda, even tournee shooten. App je als ik rij naar Zandvoort.
[ [naam 2] 4 november 19.54 uur] morgen afspreken in Zandvoort. aftekening maken.
[ [naam 2] 4 november 19.57 uur] 2 opties. via mij de zaak netjes afronden of via advocaat. keuze aan jou.
[ [naam 1] 6 november 6.14 uur] [naam 2] [ [naam 2] ; toevoeging rechtbank] morgen, ik ga het niet redden vandaag. Kunnen we de afspraak naar dinsdag loop middag verzetten?
[ [naam 2] 6 november 6.25 uur] morgge, hoezo ga je niet redden. we hebben een afspraak?
[ [naam 1] 6 november 6.25 en 6.26 uur] Mn ex belt net op, heb twee kids die ziek zijn Dus rij zo naar Brabant toe]
[ [naam 2] 6 november 6.30 uur] weekend en maandag?
[ [naam 1] licht vervolgens in een app toe waarom dat volgens hem niet kan.]
[ [naam 2] 6 november 11.21 uur] waar zit de sleutels? wil naar binnen in Zandvoort.
[ [naam 1] 6 november 18.32 uur] Hij gaat even bellen hoort me zo als ie terug gebeld of geappt heeft.
[ [naam 2] 6 november 18.33 uur] oke thx
[ [naam 1] 6 november 18.33 uur] App of bel je zo
[ [naam 2] 6 november 22.13 uur] en weet je waar de sleutel is?
[ [naam 1] 7 november 8.24 uur] Schilder heeft hem maar is nog niet boven [naam 3] heb geappt dat ie hem afgooit bij me.
[ [naam 2] 7 november 12.33 uur] heb je nummer voor me. dan neem ik zelf ff contact.
[ [naam 2] 9 november 13.59 uur] sleutels?
[ [naam 1] 9 november 14.23 uur] Haal ik vanavond op als we terug rijden”
2.3.
Op 6 november 2020 om 15.13 uur mailt [naam 2] aan [naam 1] dat [naam 1] de afspraak wil verzetten naar dinsdag 10 november 2020 en stelt [naam 2] voor op die dag om 10.00 uur af te spreken in Zandvoort. Op 6 november 2020 om 19.21 uur mailt [naam 1] terug dat hij (naar de rechtbank begrijpt: op 10 november 2020) in Amsterdam moet zijn, dat hij zal appen als hij klaar is en dat het 15.30 of 16.00 uur zal worden.
2.4.
Op 10 november 2020 hebben [naam 1] en [naam 2] elkaar onder meer de volgende appberichten gestuurd.
[ [naam 1] 15.32 uur] Bijna klaar dan rij ik naar Zandvoort. Bel je als ik rij
[ [naam 2] 15.44 uur] Kom je zeker, want ik blijf niet wachten
[ [naam 1] 16.31 uur] Ik lig nog in de stoel, duurt lang voordat alles qua belijning erop staat. En die moet ze afmaken omdat anders het ontwerp eraf is en niet aangeheeld kan worden want dan klopt er geen klap meer van.
Tot hoe laat heb je?”
2.5.
Op 11 november 2020 heeft [naam 2] de sloten van het gebouw aan het [adres] laten vervangen en het gebouw betreden.
2.6.
Volgens het door [naam eiser] overgelegde rapport van 12 januari 2021 is de stand van het werk op de eerste, tweede en derde verdieping op 11 november 2020 opgenomen, is de stand van het werk op de begane grond en in de kelder op 16 november 2020 opgenomen, is de stand van het werk op het dak op 16 december 2020 opgenomen en is de stand van het werk na het openbreken van het plafond en de vloer voor de installatie door JWP Bouw op 12 januari 2021 opgenomen.

3..De eisvermeerdering

3.1.
Bij akte van 9 februari 2022 heeft [naam eiser] zijn eis met € 13.242,25 vermeerderd. [naam eiser] moest een lening afsluiten om het werk door derden af te laten maken en hij vordert dat Innerversity de rente over deze lening aan hem vergoedt.
3.2.
In haar akte uitlaten stelt Innerversity zich op het standpunt dat deze eiswijziging wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten. Daarnaast brengt Innerversity naar voren dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
3.3.
Op grond van artikel 130 lid 1 Rv, voor zover hier van belang, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen en is de gedaagde bevoegd hiertegen bezwaar te maken op grond dat de vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
De rechtbank acht de eiswijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het betreft een overzichtelijke wijziging met een korte onderbouwing, waarop Innerversity in haar akte uitlaten zowel procedureel als inhoudelijk voldoende heeft kunnen reageren. De rechtbank zal dan ook beslissen op de in 3.1 omschreven eis.
3.4.
[naam eiser] heeft de betreffende vordering niet met stukken of andere controleerbare gegevens onderbouwd. Gelet hierop en omdat Innerversity het bestaan van de door [naam eiser] gestelde lening en rente betwist, is deze vordering niet toewijsbaar.

4..De verdere beoordeling

in conventie

Vordering b (wat [naam eiser] aan Innerversity heeft betaald voor niet verrichte werkzaamheden)
4.1.
In zijn akte van 9 februari 2022 heeft [naam eiser] zich (naar aanleiding van 4.20 van het tussenvonnis) op het standpunt gesteld dat Innerversity in totaal € 382.406,37 inclusief btw bij hem in rekening heeft gebracht en dat hij dit bedrag volledig heeft voldaan. In haar akte van 9 maart 2022 heeft Innerversity dit niet betwist, waarmee dit tussen partijen is komen vast te staan.
4.2.
Vervolgens heeft [naam eiser] in zijn akte van 9 februari 2022 gesteld en (nader) toegelicht dat de totale waarde van de door Innerversity geleverde prestaties € 182.912,93 inclusief btw is. Dit zou betekenen dat Innerversity voor de door haar geleverde (en niet meer ongedaan te maken) prestaties een vergoeding van € 181.912,93 toekomt en dat [naam eiser] wat hij meer heeft betaald, (€ 382.406,37 min € 181.912,93 is) € 199.493,44 inclusief btw, van Innerversity kan terugvorderen.
Innerversity betwist de juistheid van deze stelling en toelichting met verschillende argumenten, die hieronder beoordeeld zullen worden.
4.3.
[naam eiser] baseert vordering b in belangrijke mate op het rapport van 12 januari 2021 (zie 2.6). Innerversity meent dat dit rapport de stand van het werk niet juist weergeeft en benadrukt dat [naam eiser] haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om de opneming van het werk bij te wonen.
In 4.8 van het tussenvonnis is onder meer overwogen dat de opleverdatum van het werk een aantal keren is opschoven, dat op 28 augustus 2020 opnieuw sprake was van het niet halen van een door partijen besproken opleverdatum, dat partijen vervolgens zijn overeengekomen dat het werk op 3 oktober 2020 alsnog zou worden opgeleverd, dat dit een kennelijk door beide partijen redelijk geachte termijn was waarbinnen Innerversity alsnog had moeten nakomen en dat Innerversity deze termijn niet heeft gehaald.
Uit het in 2.2 weergegeven appverkeer blijkt dat [naam 1] en [naam 2] op 2 november 2020 hebben afgesproken dat het werk op 3 november 2020 zou worden opgeleverd. In de ochtend van 3 november 2020 laat [naam 1] weten dat het werk nog niet klaar is en wordt een nieuwe opleverdatum afgesproken, 6 november 2020. Op die datum is [naam 1] onverwacht verhinderd en daarna wordt een nieuwe afspraak gemaakt op 10 november 2020 om half vier/vier uur. Op die dag is [naam 1] niet op tijd in Zandvoort. Hij vraagt aan [naam 2] tot hoe laat die heeft. [naam eiser] stelt dat [naam 2] vervolgens tevergeefs telefonisch contact heeft gezocht met [naam 1] , dat [naam 2] twee uur in Zandvoort heeft gewacht en dat Innerversity vervolgens niets meer van zich heeft laten horen tot rond 28 december 2021, toen er beslag was gelegd. Deze stellingen van [naam eiser] over de gang van zaken op 10 november 2020 (en daarna) zijn door Innerversity niet betwist en zijn daarmee komen vast te staan. Weliswaar liet [naam 1] in zijn apps van 10 november 2020 weten (nog) naar Zandvoort te willen komen, zoals Innerversity terecht opmerkt, maar hij nam daarna de telefoon niet op, hij ging niet naar Zandvoort en hij liet ook daarna niets meer van zich horen.
Het voorgaande overziend was Innerversity op 28 augustus 2020 verschillende afspraken over de oplevering van het werk niet nagekomen, heeft zij het werk op 3 oktober 2020 weer niet opgeleverd, op 3 november 2020 ook niet en kwam zij vervolgens op 6 en 10 november 2020 niet opdagen, op 6 november misschien met een geldige reden maar op 10 november niet. Ook op de ontbindingsbrief van 13 november 2020 (zie 2.11 tussenvonnis) reageerde Innerversity naar [naam eiser] onweersproken heeft gesteld niet.
[naam eiser] stelt terecht dat Innerversity meer dan genoeg kansen heeft gekregen om het werk op te leveren. Een oplevering houdt naar gangbaar taalgebruik (ook) in dat de opdrachtgever en de aannemer het werk samen bekijken en dat de opdrachtgever beoordeelt of het werk naar tevredenheid is gedaan. Een oplevering houdt dus ook een opname van het werk in.
Naar het oordeel van de rechtbank stond [naam eiser] in zijn recht door na deze gebeurtenissen en het ondanks herhaald verzoek niet terugkrijgen van de sleutel op 11 november 2020 de sloten te laten vervangen, zich toegang te verschaffen tot het werk en dat werk op te nemen zonder Innerversity in de gelegenheid te stellen daarbij aanwezig te zijn. Weliswaar had [naam eiser] Innerversity kunnen uitnodigen voor de opneming van het werk op (vooral) 11 en 16 november 2020, maar het enkele feit dat hij dit niet heeft gedaan is gelet op de hiervoor vermelde gang van zaken geen reden om te oordelen dat [naam eiser] zijn stellingen niet mede kan baseren op het rapport van 12 januari 2021.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de stand van het werk op 11 november 2020. In het tussenvonnis heeft de rechtbank (onder 4.24) overwogen dat [naam eiser] zijn stellingen op dit punt voldoende heeft onderbouwd met het rapport van 12 januari 2021 en een toelichting. Innerversity betwist de door [naam eiser] gestelde stand van het werk en zegt dat het werk op 11 november 2020 bijna gereed was.
In zijn akte van 9 februari 2022 heeft [naam eiser] de betwisting van Innerversity per punt weersproken. [naam eiser] wijst erop dat Innerversity op een aantal punten erkent (of niet betwist) dat het werk niet is verricht of dat goederen niet zijn geleverd, echter zonder dat dit tot een verrekening met de door [naam eiser] betaalde bedragen heeft geleid. Op de punten waarop Innerversity betwist dat het werk niet is verricht, weerspreekt [naam eiser] dat vervolgens gemotiveerd met de stellingen dat het rapport van 12 januari 2021 anders uitwijst en dat Innerversity haar betwisting ook niet nader heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met facturen waaruit kan volgen dat het werk is verricht of (onder)aannemers zijn betaald.
Gelet op deze nadere toelichting in de akte van 9 februari 2022 van [naam eiser] had het op de weg van Innerversity gelegen om haar betwisting van de stellingen van [naam eiser] per punt nader te onderbouwen. Dat heeft Innerversity onvoldoende gemotiveerd gedaan. Zij herhaalt in haar akte van 9 maart 2022 vooral dat het werk bijna klaar was en somt op wat er volgens haar nog moest gebeuren, echter zonder dit standpunt met stukken of andere controleerbare gegevens te onderbouwen. Het zonder concrete onderbouwing in twijfel trekken van het waarheidsgehalte van het rapport van 12 januari 2021 is geen gemotiveerde betwisting. Dat geldt ook voor het zonder specifieke toelichting of berekening overleggen van een groot aantal stukken, vooral bij akte van 20 oktober 2021, waaruit volgens Innerversity blijkt dat zij veel geld in het werk heeft gestoken.
Gelet op het voorgaande is thans, als voldoende (nader) onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd (nader) weersproken, komen vast te staan dat de door Innerversity verrichte prestaties de door [naam eiser] gestelde waarde hebben. [naam eiser] heeft recht op terugbetaling van wat hij meer heeft betaald dan deze waarde (zie 4.17 tussenvonnis). Dit betekent dat vordering b zal worden toegewezen. Ook de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar.
Vordering c (de kosten van [naam eiser] om het werk door derden te laten afmaken)
4.5.
[naam eiser] stelt dat hij € 217.085,99 aan derden heeft betaald om het werk af te maken.
4.6.
Innerversity betwist dat er nog veel moest gebeuren om het werk af te maken. Deze betwisting is in het licht van de beoordeling van vordering b van [naam eiser] (zie 4.1 tot en met 4.4) onvoldoende (nader) onderbouwd en wordt dan ook niet gevolgd.
4.7.
Innerversity meent dat [naam eiser] goedkoper uit was geweest als hij het werk door Innerversity of één andere (grotere) aannemer had laten afmaken. Daarnaast meent Innerversity dat [naam eiser] het aan zichzelf te wijten heeft dat de kosten zo hoog zijn opgelopen doordat het dak niet veel eerder is dichtgemaakt.
In 4.14 van het tussenvonnis is geoordeeld dat [naam eiser] niet gehouden was om Innerversity opnieuw de kans te geven het werk af te maken. De rechtbank ziet, ook in het licht van wat hierboven in 4.3 is overwogen, geen reden om van dit oordeel terug te komen. Dat [naam eiser] goedkoper uit was geweest als hij één grote aannemer had ingeschakeld, heeft Innerversity niet nader onderbouwd. Verder is in 4.14 van het tussenvonnis overwogen dat Innerversity niet heeft toegelicht waarom het niet op haar weg had gelegen om het dak in een eerder stadium van de werkzaamheden te repareren/renoveren, ook omdat zij zelf heeft gesteld dat verschillen andere werkzaamheden pas uitgevoerd konden worden nadat het dak klaar was. Met andere woorden, de opgetreden waterschade is in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid van Innerversity. Innerversity heeft niet nader onderbouwd dat deze schade na 11 november 2020 door toedoen van [naam eiser] zodanig is toegenomen dat de daarmee gemoeide herstelkosten geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening moeten blijven. Ook verder heeft Innerversity onvoldoende gemotiveerd betwist dat het door [naam eiser] aan derden betaalde bedrag onredelijk hoog is of gedeeltelijk voor zijn rekening moet blijven.
4.8.
Gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat [naam eiser] € 217.085,99 aan derden heeft betaald om het werk af te maken en dat dit niet nodig was geweest als Innerversity de overeenkomst was nagekomen. Van dit bedrag wordt € 199.493,44 toegewezen in het kader van vordering b. Dit betekent dat vordering c toewijsbaar is tot (€ 217.085,99 min € 199.493,44 is) € 17.592,55 en voor het overige moet worden afgewezen (zie 4.18 en 4.19 van het tussenvonnis).
De in het kader van vordering c gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, zij het niet vanaf de gevorderde datum 3 oktober 2020. Op die datum had [naam eiser] immers nog geen facturen van derden voldaan. Omdat de werkzaamheden van derden volgens [naam eiser] ongeveer een jaar in beslag hebben genomen en hij zijn rentevordering niet nader heeft gespecificeerd, bijvoorbeeld aan de hand van de vervaldata van facturen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is vanaf 1 oktober 2021.
Vordering d (huurderving)
4.9.
In 4.28 van het tussenvonnis is geoordeeld dat [naam eiser] in beginsel recht heeft op schadevergoeding wegens huurderving. Omdat het debat over deze schade nog onvoldoende was gevoerd, mochten partijen zich hieronder nader uitlaten.
4.10.
Bij het vaststellen van (de hoogte van) de schadevergoeding moet een vergelijking worden gemaakt van de feitelijk bestaande situatie, waarin [naam eiser] het pand naar hij stelt kan verhuren vanaf begin oktober 2021, met de hypothetische situatie waarin Innerversity de overeenkomst was nagekomen en [naam eiser] het pand naar hij stelt vanaf begin oktober 2020 had kunnen verhuren. Aan het aannemelijk maken van de schade door [naam eiser] mogen geen hoge eisen worden gesteld, omdat het voor [naam eiser] vanwege het niet nakomen door Innerversity niet mogelijk is om te bewijzen wat er was gebeurd als Innerversity wel was nagekomen.
4.11.
Innerversity betwist allereerst dat sprake is van huurderving gedurende een periode van twaalf maanden. Voor zover zij deze betwisting baseert op haar standpunt dat het werk op 3 oktober 2020 bijna gereed was, slaagt deze betwisting niet. Nog daargelaten dat zij het werk een maand na deze datum zelf nog niet had afgerond, is gelet op 4.3 en 4.4 komen vast te staan dat de waarde van de door Innerversity geleverde prestaties minder dan de helft is van het door [naam eiser] aan Innerversity betaalde bedrag. Er is dus een aanzienlijke hoeveelheid overeengekomen werk niet verricht en daarnaast zijn verschillende door [naam eiser] betaalde goederen niet geleverd. Dit betekent ook dat het afmaken van het werk door derden de nodige tijd in beslag zal hebben genomen. Hierbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het enige tijd kost om een nieuwe aannemer te vinden, die immers (ook) een offerte zal moeten maken en het werk zal moeten inplannen. Gelet hierop en nu Innerversity niet nader heeft onderbouwd waarom de afronding van het werk door derden (ruimschoots) binnen twaalf maanden had kunnen en moeten plaatsvinden, heeft [naam eiser] recht op huurderving gedurende de gevorderde periode van twaalf maanden.
4.12.
Vervolgens staat ter discussie of [naam eiser] gedurende twaalf maanden een huuropbrengst van € 8.000,- per maand exclusief btw had kunnen realiseren, zoals hij stelt. [naam eiser] stelt niet dat de partij met wie hij begin 2020, vóór het uitbreken van de coronacrisis in Nederland, een huurovereenkomst had gesloten in oktober 2020 nog bereid was het pand voor hetzelfde bedrag te huren. Evenmin stelt [naam eiser] dat hij in oktober 2020 andere huurders had gevonden voor het pand. Beoordeeld moet dan ook worden in hoeverre en tegen welke voorwaarden [naam eiser] het pand had kunnen verhuren als het werk op 3 oktober 2020 was opgeleverd.
4.13.
Innerversity betwist niet dat [naam eiser] onder normale omstandigheden, dat wil zeggen de coronacrisis weggedacht, de horecaruimte op de begane grond en de drie zelfstandige studio’s op de etages had kunnen verhuren voor een totaalbedrag van € 8.000,- exclusief btw per maand, maar merkt terecht op dat [naam eiser] dit bedrag niet heeft onderverdeeld in een huurprijs voor de horecaruimte en een huurprijs voor de studio’s. Wegens het ontbreken van meer concrete informatie op dit punt zal de rechtbank ervan uitgaan dat de huuropbrengst per maand voor de horecaruimte € 2.000,- exclusief btw had kunnen zijn en dat hetzelfde geldt voor iedere studio.
4.14.
Anders dan [naam eiser] en met Innerversity acht de rechtbank het aannemelijk dat de coronacrisis rond oktober 2020 van invloed was op de verhuurbaarheid en de huurprijs van de horecaruimte op de begane grond. Het mag zo zijn dat veel afhaalgelegenheden het in de coronacrisis goed hebben gedaan en dat andere horecaondernemers op het plein geen huurkorting hebben ontvangen, dat betekent nog niet dat aannemelijk is dat ondernemers midden in de coronacrisis in de rij stonden om een horecaonderneming te beginnen zonder rekening te houden met de onzekerheid over de toekomstige ontwikkeling van de coronapandemie, de coronamaatregelen en het in 2020 sterk afgenomen toerisme. Dit betekent dat niet zonder meer aannemelijk is dat de horecaruimte in oktober 2020 meteen verhuurd had kunnen worden en dat de huurder van deze ruimte € 2.000,- per maand exclusief btw had willen betalen. Wegens het ontbreken van voldoende aanknopingspunten om de schade van [naam eiser] op dit punt concreet te begroten, zal de rechtbank deze schade moeten schatten. De rechtbank schat de kans op verhuur van de horecaruimte in de periode waarover [naam eiser] schadevergoeding vordert op 75% en zij schat in dat redelijk handelende partijen een huurprijs waren overeengekomen die 25% lager was dan normaal. Dit betekent dat [naam eiser] wat betreft de horecaruimte recht heeft op een schadevergoeding wegens huurderving van (0,75 maal 12 maal € 1.500,- exclusief btw is) € 16.335,- inclusief btw.
4.15.
Ook voor de verhuur van de studio’s geldt dat de rechtbank de schade van [naam eiser] wegens het ontbreken van voldoende aanknopingspunten voor een concrete schadebegroting zal moeten schatten. Anders dan [naam eiser] en met Innerversity acht de rechtbank het aannemelijk dat de coronacrisis rond oktober 2020 van invloed was op de verhuurbaarheid en de huurprijs van de studio’s. Weliswaar stelt [naam eiser] dat de woningmarkt in Zandvoort in oktober 2020 krap was, maar Innerversity wijst er terecht op dat de studio’s waren bestemd voor verhuur aan toeristen; zo staat het ook in de door [naam eiser] overgelegde huurovereenkomst uit begin 2020. [naam eiser] heeft niet nader onderbouwd dat hij de studio’s ook had kunnen (en mogen) verhuren aan (permanente) huurders. De rechtbank gaat daarom uit van verhuur aan toeristen. Zij gaat er voorts van uit dat [naam eiser] deze verhuur niet rechtstreeks wilde organiseren, maar de studio’s wilde verhuren aan een partij die de studio’s vervolgens zou aanbieden aan toeristen. In de door [naam eiser] overgelegde overeenkomst uit begin 2020 was het zo geregeld en [naam eiser] heeft niet gesteld dat hij dit in oktober 2020 anders wilde doen. Hiervan uitgaande was [naam eiser] rond oktober 2020 in onderhandeling getreden met een partij die de studio’s zou willen verhuren aan toeristen. Innerversity wijst er onweersproken op dat het toerisme in 2020 sterk is afgenomen ten opzichte van 2019. Een potentiële huurder van ruimtes die worden doorverhuurd aan toeristen zal daar uiteraard rekening mee houden, net als met de onzekere ontwikkelingen rondom het coronavirus. Dit betekent enerzijds dat er geen zekerheid was dat [naam eiser] de studio’s had kunnen verhuren en ook niet dat hij daarvoor per studio € 2.000,- per maand exclusief btw had kunnen ontvangen. De rechtbank schat de kans op verhuur van de studio’s in de periode waarover [naam eiser] schadevergoeding vordert op 60% en zij schat in dat redelijk handelende partijen voor deze periode een huurprijs waren overeengekomen van € 1.400,- per maand exclusief btw per studio. Dit betekent dat [naam eiser] wat betreft de studio’s recht heeft op schadevergoeding wegens huurderving van (3 maal 0,60 maal 12 maal € 1.400,- exclusief btw is) € 36.590,40 inclusief btw.
4.16.
De conclusie is dat vordering d zal worden toegewezen tot een bedrag van (€ 16.335,- plus € 36.590,40 is) € 52.925,40 en voor het overige zal worden afgewezen. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, zij het niet vanaf de gevorderde datum. Op 3 oktober 2020 had [naam eiser] immers nog geen huurpenningen ontvangen. De rechtbank neemt, ook omdat [naam eiser] hierover niets anders heeft gesteld, aan dat deze penningen steeds op de laatste dag van de maand verschuldigd zouden zijn geweest en ziet daarin aanleiding te bepalen dat Innerversity de wettelijke rente over de eerste € 4.410,45 (1/12 deel van het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding) is verschuldigd met ingang van 1 november 2020 tot aan de dag van volledige betaling, over de tweede € 4.410,45 met ingang van 1 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling, enzovoort.
Kosten
4.17.
Innerversity wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in verstek en verzet. Het bedrag van deze kosten aan de zijde van [naam eiser] is wat betreft het geding in verstek vastgesteld in het verstekvonnis. Weliswaar wordt in verzet een lager totaalbedrag toegewezen, maar het in hoofdsom toe te wijzen bedrag valt in hetzelfde liquidatietarief (tarief VI geldt voor een hoofdsom tussen € 195.000 en € 390.000.-) als het in verstek toegewezen bedrag.
Wat betreft het geding in verzet worden de proceskosten aan de zijde van [naam eiser] tot op heden vastgesteld op € 6.227,50 aan salaris advocaat (1 punt voor de mondelinge behandeling en drie maal 0,5 punt voor de na de mondelinge behandeling door [naam eiser] genomen aktes). De gevorderde wettelijke rente over deze proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na dit vonnis.
4.18.
De door [naam eiser] gevorderde nakosten zijn in het verstekvonnis toegewezen. Hij heeft geen aanspraak gemaakt op een veroordeling in de nakosten van het verzet.
Slotopmerking
4.19.
Vordering a en b zijn toewijsbaar en vordering c en d gedeeltelijk. Gelet hierop en omdat vordering a en b in verzet zijn gewijzigd, zal de rechtbank het verstekvonnis grotendeels vernietigen.
in reconventie
Vordering a (betaling van de factuur van 1 april 2021)
4.20.
Innerversity heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van haar factuur van 1 april 2021 (zie 2.13 tussenvonnis). [naam verweerder] betwist de deugdelijkheid van deze onderbouwing gemotiveerd. Zo levert Innerversity volgens [naam verweerder] geen bewijs dat drie trapgaten zijn afgetimmerd, kunnen appberichten van vóór 23 september 2020 niet dienen als bewijs dat op 23 september 2020 meerwerk is opgedragen, zijn de kasten (ook volgens een door [naam verweerder] overgelegde verklaring van de leverancier) niet door Innerversity betaald en geleverd en is op de locatie geen hang- en sluitwerk aangetroffen (wat volgens [naam verweerder] ook niet kon omdat niet alle deuren waren gemonteerd).
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [naam verweerder] is niet komen vast te staan dat Innerversity recht heeft op betaling van de factuur van 1 april 2021. De rechtbank ziet geen reden om Innerversity in de gelegenheid te stellen op dit punt nader bewijs te leveren. In het tussenvonnis is al geoordeeld dat de verschuldigdheid van deze factuur gemotiveerd is betwist en is Innerversity de mogelijkheid geboden haar standpunt nader te onderbouwen. Die mogelijkheid heeft zij gelet op het voorgaande onvoldoende benut.
Vordering a zal dan ook worden afgewezen.
Vordering b (opheffing beslagen)
4.21.
De vorderingen van [naam verweerder] zullen voor een belangrijk deel worden toegewezen. Innerversity heeft niet gesteld dat en toegelicht waarom de beslagen (ook dan) moeten worden opgeheven. Gesteld noch gebleken is bijvoorbeeld dat de beslagen een waarde vertegenwoordigen die niet in verhouding staat tot wat Innerversity aan [naam verweerder] moet betalen of dat handhaving van de beslagen anderszins onredelijk bezwarend is voor Innerversity. Vordering b zal dan ook worden afgewezen.
Kosten
4.22.
Innerversity wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. Het bedrag van deze kosten wordt aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden vastgesteld op € 844,50 aan salaris advocaat (1 punt voor de conclusie van antwoord in reconventie en 0,5 punt voor de akte van 9 maart 2022, waarbij tarief II wordt toegepast). De gevorderde wettelijke rente over deze kosten wordt toegewezen met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis.
4.23.
De in de conclusie van antwoord geformuleerde vordering tot veroordeling van Innerversity in de nakosten zal worden toegewezen op de in de beslissing te vermelden wijze.
in het incident
Beslissing
4.24.
De vordering in het incident strekt tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis hangende het verzet. Tijdens de mondelinge behandeling en in het tussenvonnis (zie 4.31) heeft de rechtbank toegelicht waarom zij op dat moment geen grond zag voor toewijzing van deze vordering. Omdat thans eindvonnis wordt gewezen, heeft Innerversity geen belang meer bij beoordeling van haar vordering in het incident en zal deze vordering worden afgewezen.
Kosten
4.25.
Innerversity wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. Het bedrag van deze kosten wordt aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden vastgesteld op nihil, omdat (in conventie) al een vergoeding is toegekend voor de mondelinge behandeling en (in reconventie) voor de akte waarin [naam verweerder] heeft gereageerd op de vordering in het incident. Voor een aanvullende vergoeding ziet de rechtbank geen reden.
4.26.
Omdat de kosten van het incident aan de zijde van [naam verweerder] worden vastgesteld op nihil, is er geen reden voor een veroordeling van Innerversity in de nakosten.

5..De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
vernietigt het verstekvonnis, behalve (a) de daarin uitgesproken veroordelingen van Innerversity in de proceskosten en de nakosten en (b) het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van deze veroordelingen;
5.2.
verklaart voor recht dat Innerversity toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en dat [naam eiser] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden;
5.3.
veroordeelt Innerversity om € 199.493,44 aan [naam eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt Innerversity om € 17.592,55 aan [naam eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt Innerversity om € 59.925,40 aan [naam eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW op de in 4.16 omschreven wijze;
5.6.
veroordeelt Innerversity in de kosten van het geding in verzet, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden vastgesteld op € 6.227,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.7.
bekrachtigt het verstekvonnis wat betreft (a) de daarin uitgesproken veroordelingen van Innerversity in de proceskosten en de nakosten en (b) het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van deze veroordelingen;
5.8.
verklaart 5.1 en 5.3 tot en met 5.6 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen af;
5.11.
veroordeelt Innerversity in de kosten van het geding, aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden vastgesteld op € 844,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.12.
veroordeelt Innerversity in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, indien Innerversity niet uiterlijk veertien dagen na aanschrijving aan 5.11 van dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden te vermeerderen met (a) € 85,- aan salaris advocaat, (b) de explootkosten van betekening van het vonnis en (c) de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.13.
verklaart 5.11 en 5.12 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident
5.14.
wijst de vordering af;
5.15.
veroordeelt Innerversity in de kosten van het geding, aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.
3194/638