ECLI:NL:RBROT:2022:3619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
C/10/578145 / HA ZA 19-649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor onrechtmatig handelen van vennootschap in verband met fraude met biodiesel

In deze zaak vorderde Shell Trading Rotterdam B.V. schadevergoeding van [naam gedaagde 1] wegens onrechtmatig handelen in verband met het tekortschieten van de vennootschap [naam gedaagde 2] bij de levering van duurzaam gecertificeerde biodiesel. De rechtbank oordeelde dat [naam gedaagde 1], als (indirect) bestuurder van [naam gedaagde 2], persoonlijk aansprakelijk was voor de schade die Shell Trading had geleden door het niet kunnen leveren van de vereiste certificaten. De rechtbank stelde vast dat [naam gedaagde 1] betrokken was bij een gestructureerd patroon van fraude, waarbij niet-duurzaam geproduceerde diesel als duurzaam werd gecertificeerd. De rechtbank oordeelde dat de schade die Shell Trading had geleden, die in de miljoenen euro's liep, door [naam gedaagde 1] moest worden vergoed. De vordering in vrijwaring door [naam gedaagde 1] tegen Control Union werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat Control Union niet onrechtmatig had gehandeld door de ISCC-certificering van [naam gedaagde 2] in te trekken. De rechtbank wees de vorderingen van Shell Trading in de hoofdzaak toe en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 4 mei 2022
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/578145 / HA ZA 19-649 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELL TRADING ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.B.R. Regouw te Amsterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Scholtens te Zwolle,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Scholtens te Zwolle,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Scholtens te Zwolle,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/10/597171 / HA ZA 20-514 van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
tegen
1. de vennootschap naar Duits recht
CONTROL UNION CERTIFICATIONS GERMANY GMBH,
gevestigd te Berlijn, Duitsland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTROL UNION CERTIFICATIONS B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagden,
advocaat mr. N. Vloemans te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als Shell Trading, [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] , CUCG en CUC. De twee laatstgenoemde partijen worden hierna gezamenlijk aangeduid als Control Union.
Ten aanzien van [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] is de procedure op grond van artikel 29 van de Faillissementswet van rechtswege geschorst per datum van faillissement (26 augustus respectievelijk 7 november 2019).

1..De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 juli 2019, met producties 1 t/m 21;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring en tot aanhouding van 18 december 2019;
  • de incidentele conclusie van antwoord;
  • het vonnis in incident van 26 februari 2020 waarbij [naam gedaagde 1] is toegestaan CUCG en CUC in vrijwaring op te roepen en het verzoek tot aanhouding is afgewezen;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 7;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties 22 t/m 28;
  • de conclusie van dupliek, met producties 8 en 9;
  • de oproepingsbrief van 6 september 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 28 februari 2022 van mr. Regouw, met producties 29 t/m 36;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 15 maart 2022, en de door mrs. Regouw en Damstra overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2020, met producties 1 t/m 9;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 4;
  • de conclusie van repliek, met producties 10 en 11;
  • de conclusie van dupliek;
  • de oproepingsbrief van 6 september 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 15 maart 2022, en de door mrs. Damstra en Vloemans overgelegde spreekaantekeningen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten in de hoofdzaak en in vrijwaring
Betrokken partijen
3.1.
Shell Trading houdt zich (onder meer) bezig met de (groot)handel in brandstoffen, waaronder biodiesel.
3.2.
[naam gedaagde 2] was een producent van biodiesel. De door [naam gedaagde 2] geproduceerde biodiesel werd vervaardigd uit (onder meer) gereinigd, gebruikt frituurvet, dat door [naam gedaagde 2] werd ingekocht bij [naam gedaagde 3] .
3.3.
[naam gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam gedaagde 4] . [naam gedaagde 1] is ook enig bestuurder van [naam gedaagde 3] en (via die vennootschap) van [naam gedaagde 2] . [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 2] zijn de dochter- respectievelijk kleindochtermaatschappij van [naam gedaagde 4] .
3.4.
CUCG en CUC zijn onafhankelijke auditinstellingen die certificerings- en inspectiediensten verlenen aan producenten van biobrandstoffen. Vanaf 2011 verzorgde Control Union de certificeringen en inspecties voor [naam gedaagde 2] , op basis waarvan [naam gedaagde 2] de door haar geproduceerde biodiesel met de kwalificatie(s) “duurzaam gecertificeerd” en “dubbeltellend” op de markt bracht.
Relevante regelgeving rond energie uit hernieuwbare bronnen
3.5.
De begrippen “duurzaam gecertificeerd” en “dubbeltellend” komen voort uit Europese en nationale regelgeving. De Europese Unie verplicht de lidstaten om het aandeel hernieuwbare energie in onder meer de vervoersector te bevorderen. Afspraken daarover en duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen bestemd voor de vervoersector zijn vastgelegd in de Richtlijn Hernieuwbare Energie (Renewable Energy Directive; RED) 2009/28/EG
.Op grond van deze Richtlijn moest Nederland in 2020 jaarlijks minimaal 10% van de totale brandstofbehoefte in de vervoersector laten bestaan uit hernieuwbare energie. De Richtlijn is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd via de Wet milieubeheer en de daaronder vallende besluiten en regelingen.
3.6.
Om de hoeveelheid hernieuwbare energie vast te kunnen stellen is in Nederland een registratiesysteem opgezet dat door de Nederlandse Emissieautoriteit wordt beheerd: het Register Energie voor Vervoer (REV). Bedrijven die hernieuwbare energie leveren ten behoeve van de vervoersector in Nederland, kunnen die leveringen inboeken op hun rekening in het REV. Zij ontvangen daarvoor Hernieuwbare Brandstofeenheden (HBE’s). Om aan hun HBE-verplichting te voldoen, kunnen bedrijven kiezen of zij zelf hernieuwbare energie (biobrandstof) produceren en registreren, of dat zij HBE’s kopen van andere bedrijven.
3.7.
De controle van bedrijven die hernieuwbare energie leveren ten behoeve van de vervoersector in Nederland en de daarbij door hen in het REV ingeboekte gegevens vindt plaats via een privaat systeem van toezicht door middel van certificeringen en inspecties, dat wordt uitgevoerd door zogenoemde auditors. Sinds 2011 is het International Sustainability and Carbon Certification system (ISCC) één van de auditprogramma’s voor het kunnen voldoen aan de voorwaarden voor de duurzaamheidscriteria uit de RED. CUCG is een erkende auditinstelling voor het ISCC-certificeringsprogramma.
3.8.
Om in aanmerking te komen voor een ISCC-certificering dient een bedrijf door een ISCC-erkende auditinstelling te worden geïnspecteerd. Tijdens zo’n inspectie wordt de massabalans van het bedrijf over de productie en/of handel in biobrandstof over het voorgaande jaar gecontroleerd. Bij positieve auditbevindingen op grond van de door het bedrijf aangeleverde relevante informatie volgt het afgeven van een ISCC-certificaat. Het ISCC-certificaat is vervolgens 12 maanden geldig. In de periode kort voor de afloop van het certificaat komt de auditinstelling opnieuw langs voor her-certificering. In feite is daarmee steeds sprake van een controle achteraf, om -bij een succesvol doorlopen inspectie- opnieuw een ISCC-certificering te verkrijgen voor het daaropvolgende jaar.
3.9.
Het uitgangspunt van een ISCC-inspectie is de massabalans. Waar de niet-duurzame en de duurzame brandstof in de praktijk worden gemengd, vormt de massabalans een administratieve weergave van in- en verkoop van duurzame en niet-duurzame brandstof. Bij de verkoop van een hoeveelheid duurzame brandstof, zoals biodiesel, dient het verkopende bedrijf een bewijs van duurzaamheid, een Proof of Sustainability (PoS) op te stellen en in haar eigen administratie te bewaren. Een PoS bevestigt de duurzaamheid van een specifieke levering en wordt door de producent/verkoper van de duurzame brandstof aan zijn koper verstrekt. Deze PoS kan enkel worden afgegeven als de producent van de biobrandstof in het bezit is van een ISCC-certificering. Tijdens de ISCC-inspectie controleert de auditor of de massabalans een getrouwe weergave geeft van de hoeveelheid inkomende en uitgaande duurzame en niet-duurzame brandstof. Daartoe bekijkt de auditor onder meer de opgestelde en verstrekte PoS-verklaringen.
3.10.
Bij de berekening van de hoeveelheid hernieuwbare energie mogen biobrandstoffen die worden geproduceerd uit onder meer afval (waaronder gereinigd, gebruikt frituurvet) dubbel worden meegeteld. Concreet houdt dit in dat de inboeking van biobrandstof uit afval leidt tot de bijschrijving van een dubbele hoeveelheid HBE’s in het REV. Internationaal wordt de Nederlandse dubbeltellingsregeling aangeduid als Dutch Double Counting (DDC). Om biobrandstof als dubbeltellend te mogen inboeken in het REV is een dubbeltellingsverklaring (DDC-certificaat) nodig. Deze dubbeltellingsverklaring wordt afgegeven door een geaccrediteerde dubbeltellingsverificateur. CUC is zo’n geaccrediteerde dubbeltellingsverificateur. Bedrijven die biobrandstof als dubbeltellend willen kwalificeren, kunnen alleen biobrandstoffen op een ISCC-gecertificeerde locatie daarvoor in aanmerking laten komen.
3.11.
Een dubbeltellingsverificatie gebeurt op verzoek van het bedrijf en vindt minimaal eenmaal per jaar plaats. Tijdens die verificatie wordt -net als bij een ISCC-inspectie- gekeken naar de massabalans. Na het afronden van de verificatie wordt, als de conclusie positief is in die zin dat het productieproces volgens de regels gesteld in het Besluit Hernieuwbare Energie Vervoer heeft plaatsgevonden, een ‘declaration of verification’ (dubbeltellingsverklaring) afgegeven. De verklaring die de dubbeltellingsverificateur aan de producent van de biobrandstof verstrekt, wordt bij het verhandelen van een partij biobrandstof waarvoor de dubbeltellingsverklaring geldt, meegeleverd. Een verificatie-instelling mag geen dubbeltellingsverklaring meer afgeven wanneer het duurzaamheidscertificaat (de ISCC-certificering) van een bedrijf is ingetrokken.
Overeenkomst [naam gedaagde 2] – Shell Trading
3.12.
[naam gedaagde 2] heeft in de periode december 2018 – mei 2019 28 partijen duurzaam gecertificeerde dubbeltellende biodiesel verkocht aan Shell Trading. De in dat kader tussen partijen gesloten overeenkomsten bepalen onder meer dat [naam gedaagde 2] aan Shell Trading de vereiste PoS- en DDC-certificaten moest verstrekken. Deze certificaten werden, zoals in deze industrie gebruikelijk is, niet voor of bij levering afgegeven, maar zouden later volgen.
Intrekking ISCC-certificaat [naam gedaagde 2]
3.13.
Op 8 mei 2019 heeft Control Union de ISCC-certificering van [naam gedaagde 2] ingetrokken vanwege, kort gezegd, de verdenking van grootschalige fraude met biodiesel. Als gevolg van en na die intrekking kon [naam gedaagde 2] niet langer PoS- en DCC-certificaten verstrekken aan haar afnemers, ook niet voor al geleverde biodiesel. Shell Trading heeft hierdoor voor geen van de 28 aan haar geleverde partijen een DCC-certificaat ontvangen. Voor negen van die partijen is ook geen PoS-certificaat verstrekt.
Faillissement [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4]
3.14.
[naam gedaagde 2] is op 26 augustus 2019 in staat van faillissement verklaard. [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] zijn eveneens gefailleerd en wel op 26 augustus respectievelijk 7 november 2019.
Onderzoek Kleisteen
3.15.
In augustus 2015 startte de Inlichtingen- en Opsporingsdienst Inspectie Leefomgeving en Transport een opsporingsonderzoek onder de naam ‘Kleisteen’. Dit onderzoek richtte zich op de gang van zaken rond door [naam gedaagde 2] gedreven handel in biotickets (de voorloper van de HBE’s), waarbij, mogelijk, niet werd voldaan aan de regels gesteld in het Besluit Hernieuwbare Energie Vervoer. [naam gedaagde 1] is naar aanleiding van het onderzoek Kleisteen strafrechtelijk vervolgd en uiteindelijk bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RBOVE:2019:3019) veroordeeld voor
-samengevat en zakelijk weergegeven- feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon die zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) fraude, valsheid in geschrift en witwassen. Aan hem is een gevangenisstraf opgelegd van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Tegen dit vonnis is door [naam gedaagde 1] hoger beroep ingesteld.
Onderzoek Fosfor
3.16.
De restinformatie uit het onderzoek Kleisteen leidde ertoe dat op 9 januari 2018 opnieuw een opsporingsonderzoek is gestart, ditmaal onder de naam ‘Fosfor’. Aanleiding voor dit onderzoek was dat tijdens het Kleisteen-onderzoek het vermoeden was ontstaan dat er bij [naam gedaagde 2] ook sprake was van het omkatten van niet-duurzaam geproduceerde diesel naar duurzaam geproduceerde diesel. [naam gedaagde 1] is ook naar aanleiding van het onderzoek Fosfor strafrechtelijk vervolgd en uiteindelijk bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2021 (productie 29 van Shell Trading) veroordeeld voor -samengevat en zakelijk weergegeven- het feitelijk leiding geven aan een rechtspersoon die zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, het medeplegen van gewoontewitwassen en het deelnemen aan een criminele organisatie. Aan hem is, naast ontzetting uit het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de periode van vijf jaar, een gevangenisstraf opgelegd van 24 maanden. Tegen dit vonnis is door [naam gedaagde 1] geen hoger beroep ingesteld en het vonnis is inmiddels onherroepelijk.

4..Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
Shell Trading vordert, na wijziging van eis -samengevat en zakelijk weergegeven- veroordeling van [naam gedaagde 1] tot betaling van:
  • i) € 3.978.460,96 voor het verschil in marktwaarde tussen de door [naam gedaagde 2] verschuldigde duurzaam gecertificeerde dubbeltellende biodiesel en het daadwerkelijk door [naam gedaagde 2] geleverde product;
  • ii) € 12.379.401,36 voor de kosten van vervangende Hernieuwbare Brandstofeenheden (HBE’s) teneinde alsnog duurzaam gecertificeerde dubbeltellende biodiesel te kunnen leveren; en
  • iii) € 497.419,70 aan kosten van opslag over de periode april 2019 tot en met april 2020 van het door [naam gedaagde 2] geleverde product,
  • iv) een en ander vermeerderd met rente en (proces)kosten, de (rente over de) nakosten daaronder begrepen.
4.2.
[naam gedaagde 1] voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Shell Trading in de kosten van de procedure, de (rente over de) nakosten daaronder begrepen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4.
[naam eiser] vordert Control Union (hoofdelijk) te veroordelen om aan [naam eiser] te betalen, datgene waartoe [naam eiser] in de hoofdzaak jegens Shell Trading mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling (hoofdelijk) van Control Union in de kosten van de vrijwaring, de (rente over de) nakosten daaronder begrepen.
4.5.
Control Union voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam eiser] in de kosten van de vrijwaring, rente en nakosten daaronder begrepen.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

in de hoofdzaak
Eiswijziging
5.1.
Bij conclusie van repliek heeft Shell Trading haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans vergoeding vordert van een bedrag van € 497.419,70 aan opslagkosten in plaats van het oorspronkelijk bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 209.677,62. Door [naam gedaagde 1] is geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Nu naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde, zal op de gewijzigde eis recht worden gedaan.
Grondslag van de vorderingen
5.2.
Vaststaat dat [naam gedaagde 2] aan Shell Trading 28 partijen duurzaam gecertificeerde dubbeltellende biodiesel heeft verkocht, zonder de bijbehorende PoS- en/of DDC-certificaten te verstrekken en dat [naam gedaagde 2] aldus is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen voortvloeiende uit de betreffende duurzaam-dubbeltellende-biodiesel-overeenkomst(en) tussen [naam gedaagde 2] en Shell Trading (zie r.o. 3.12 en 3.13). De vraag die in dit geding centraal staat is of [naam gedaagde 1] voor deze tekortkoming door [naam gedaagde 2] aansprakelijk -en, in het verlengde daarvan, schadeplichtig- is.
5.3.
Kort weergegeven legt Shell Trading aan haar vorderingen ten grondslag dat [naam gedaagde 1] onrechtmatig jegens Shell Trading heeft gehandeld. Primair stelt Shell Trading zich daarbij op het standpunt dat [naam gedaagde 1] aansprakelijk is op de grond dat hij in strijd heeft gehandeld met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens Shell Trading. Subsidiair acht Shell Trading [naam gedaagde 1] aansprakelijk omdat hij, als (indirect) bestuurder van [naam gedaagde 2] , zijn bestuurstaak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en hem ter zake van het tekortschieten van [naam gedaagde 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het betoog van [naam gedaagde 1] dat Shell Trading van deze subsidiaire grondslag afstand heeft gedaan, berust op een te beperkte lezing van de processtukken.
Onrechtmatige daad
5.4.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een (indirect) bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die (indirect) bestuurder ter zake van het tekortschieten of onrechtmatig handelen van de vennootschap bij zijn taakvervulling als (indirect) bestuurder van de vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van (een afgeleide) aansprakelijkheid van een (indirect) bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Het antwoord op de vraag of de (indirect) bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is -kort gezegd- afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
5.5.
Bestuurdersaansprakelijkheid als hiervoor weergegeven is evenwel niet aan de orde als de onrechtmatige daad geen betrekking heeft op het handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, maar gelegen is in een gesteld onrechtmatig handelen van hem in eigen hoedanigheid. In dat geval geldt niet de hiervoor onder 5.4 bedoelde zwaardere maatstaf voor aansprakelijkheid, maar moet worden getoetst aan de gewone regels van onrechtmatige daad zoals die voortvloeien uit artikel 6:162 BW.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat [naam gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Shell Trading en overweegt als volgt.
Onrechtmatig handelen en aansprakelijkheid van [naam gedaagde 1]
5.7.
Vaststaat dat het tekortschieten van [naam gedaagde 2] het gevolg is van omstandigheden die ten nauwste samenhangen met de misdrijven waarvoor [naam gedaagde 1] naar aanleiding van het Fosfor-onderzoek strafrechtelijk is vervolgd en uiteindelijk is veroordeeld. In dit geval is sprake van een onherroepelijk vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2021 (zie r.o. 3.16) dat op grond van artikel 161 Rv dwingend bewijs oplevert van de daarin bewezen feiten. De rechtbank dient dit vonnis wat betreft die feiten als waar aan te nemen, behoudens tegenbewijs (artikel 151 Rv). [naam gedaagde 1] heeft geen tegenbewijs aangeboden en heeft ook geen concrete en met feiten onderbouwde uitleg gegeven waarom de veroordeling door de rechtbank Amsterdam onjuist is.
5.8.
Uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2021 komt het beeld naar voren van een omvangrijk en gestructureerd patroon van fraude dat zich gedurende een langere periode heeft kunnen manifesteren, waarbij de bedrijfsvoering van [naam gedaagde 2] erop gericht was niet-duurzaam geproduceerde diesel om te katten naar duurzaam geproduceerde diesel. Door het op grote schaal verstrekken van valse PoS-certificaten werd ten onrechte de indruk gewekt dat partijen diesel op duurzaamheid waren getoetst. Daarnaast werd een dubbele boekhouding bijgehouden met aan de ene kant ordners met in- en verkoopfacturen van partijen diesel die niet waren opgenomen op de massabalans en aan de andere kant ordners met valse in- en verkoopfacturen van partijen diesel die wel op de massabalans waren geplaatst. Op deze manier werden audit- en verificatie-instellingen, waaronder Control Union, om te tuin geleid en opgelicht. In de periode van 1 november 2014 tot en met 30 april 2019 werd aldus ruim € 110 miljoen voor 192 leveringen zogenaamd duurzame biodiesel ontvangen. [naam gedaagde 1] erkent deze handelswijze overigens expliciet.
5.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat het tekortschieten van [naam gedaagde 2] het gevolg is van het feit dat Control Union per 8 mei 2019 de ISCC-certificering van [naam gedaagde 2] heeft ingetrokken (zie r.o. 3.13). Als niet, dan wel onvoldoende, gemotiveerd weersproken staat vast dat de reden voor deze intrekking is gelegen in het tweede opsporingsonderzoek naar [naam gedaagde 1] en zijn vennootschappen wegens het vermoeden van omkatten van niet-duurzaam geproduceerde diesel naar duurzaam geproduceerde diesel (het Fosfor-onderzoek; zie r.o. 3.16).
5.10.
In confesso is dat [naam gedaagde 1] nauw en feitelijk betrokken was bij de dagelijkse activiteiten van zijn vennootschappen, in het bijzonder [naam gedaagde 2] . Hij had de spreekwoordelijke touwtjes in handen en hij is ook degene geweest die namens [naam gedaagde 2] de betreffende duurzaam-dubbeltellende-biodiesel-overeenkomst(en) met Shell Trading is aangegaan. Bij het aangaan en uitvoeren van die overeenkomst(en) wist [naam gedaagde 1] , althans had hij behoren te weten, dat zijn onderneming een crimineel kaartenhuis was. Dit weerhield [naam gedaagde 1] er echter niet van zaken te (blijven) doen met Shell Trading alsof er niets aan de hand was. Minst genomen wist [naam gedaagde 1] , althans behoorde hij redelijkerwijs te begrijpen, dat hij met zijn grootschalig en langdurig frauduleuze handelen, zoals blijkend uit het Fosforonderzoek, de klanten van [naam gedaagde 2] , in dit geval Shell Trading, blootstelde aan het aanmerkelijke risico dat op een gegeven moment de -voor die klanten essentiële- PoS- en/of DDC-certificaten niet meer zouden kunnen worden afgegeven en geleverd en dat daardoor bij die klanten schade zou ontstaan. Dat risico zou zich niet hebben voorgedaan als [naam gedaagde 1] zich aan de wet had gehouden, zoals van hem verwacht mocht worden. Het intrekken van de ISCC-certificering van [naam gedaagde 2] door Control Union was dan ook een rechtstreeks en voorzienbaar gevolg van het (strafbare) handelen van [naam gedaagde 1] .
5.11.
Aldus heeft [naam gedaagde 1] de gerechtvaardigde, en voor hem evident kenbare, belangen van Shell Trading bij een behoorlijke uitvoering van de duurzaam-dubbeltellende-biodiesel-overeenkomst(en) ernstig verwaarloosd. Dit, terwijl de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt meebrengen dat [naam gedaagde 1] zijn gedrag mede door die belangen diende te laten bepalen. De stelling dat Shell Trading ten tijde van het aangaan van die overeenkomst(en) wist dat [naam gedaagde 1] onderwerp was van een strafrechtelijk onderzoek (het Kleisteen-onderzoek; zie r.o. 3.15) is niet, althans onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd. Daarnaast heeft de in deze stelling doorklinkende notie dat eenieder die zaken doet met een partij die eerder onderwerp van strafrechtelijk onderzoek en (mogelijk) -veroordeling is geweest alleen daarmee al elk(e) recht of verwachting op/van een eerlijke behandeling door die partij opgeeft, geen enkele steun in het recht en mist zij iedere feitelijke grondslag. [naam gedaagde 1] die zelf uiteraard wist dat hij strafbare feiten had gepleegd- kan Shell Trading die die wetenschap in ieder geval niet had- niet tegenwerpen dat zij op die mogelijkheid bedacht had moeten zijn en dat zij om die reden geen zaken had moeten doen met aan [naam gedaagde 1] gelieerde partijen. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen. Overige feiten en omstandigheden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat er bij Shell Trading alarmbellen hadden moeten afgaan op het moment dat de duurzaam-dubbeltellende-biodiesel-overeenkomst(en) werd(en) gesloten en dat zij er aldus niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat haar belangen bij de uitvoering van die overeenkomst(en) zouden worden ontzien, zijn gesteld noch gebleken.
5.12.
[naam gedaagde 1] heeft welbewust als (indirect) bestuurder van door hem beheerste vennootschappen meegewerkt aan een gestructureerd patroon van grootschalige fraude. Dit blijkt uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2021. Als gevolg daarvan kon [naam gedaagde 2] -daarbij gebruikt als crimineel vehikel- niet meer presteren jegens haar klanten die daardoor schade hebben ondervonden. [naam gedaagde 1] heeft daarmee onzorgvuldig gehandeld jegens (onder andere) Shell Trading. Deze handelswijze van [naam gedaagde 1] is niet alleen ruimschoots voldoende om hem een persoonlijk ernstig verwijt (in de zin van bestuurdersaansprakelijkheid als weergegeven onder r.o. 5.4) te maken, maar kan evident ook als een ‘eigen’ onrechtmatige daad (zie r.o. 5.5) worden opgevat. Met andere woorden: beide zelfstandig door Shell Trading aan haar vordering ten grondslag gelegde verwijten van onrechtmatig handelen door [naam gedaagde 1] (te weten een onrechtmatige daad in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder en een onrechtmatige daad in eigen hoedanigheid) leiden, zowel op zichzelf beschouwd als in samenhang bezien, tot de conclusie dat [naam gedaagde 1] (persoonlijk) aansprakelijk is voor de schade die Shell Trading als gevolg van het tekortschieten van [naam gedaagde 2] heeft geleden.
5.13.
Reeds het opzettelijke karakter van het frauduleuze handelen van [naam gedaagde 1] sluit uit dat hij jegens Shell Trading een beroep zou kunnen doen op aansprakelijkheid beperkende of uitsluitende algemene voorwaarden die eventueel golden in de (contractuele) relatie tussen [naam gedaagde 2] en Shell Trading.
De (hoogte van de) schade
5.14.
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade in beginsel de gewone bewijsregels gelden. Dit betekent dat Shell Trading haar stellingen moet bewijzen, maar alleen indien en voor zover [naam gedaagde 1] die stellingen voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dit laat onverlet dat de rechter op grond van artikel 6:97 BW de schade kan begroten op de wijze die het meest in overeenstemming is met de aard daarvan en die kan schatten indien de omvang daarvan niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat Shell Trading zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
5.15.
Shell Trading heeft haar schadevordering onderbouwd met een als productie 13 in het geding gebracht excel-overzicht. De schadevordering van Shell Trading valt uiteen in drie onderdelen:
1.
Biodiesel zonder PoS- en DDC-certificaten
5.16.
Vaststaat dat [naam gedaagde 2] voor negen van de 28 partijen biodiesel geen PoS-certificaat heeft afgegeven en ook geen DDC-certificaat heeft verstrekt (productie 13 van Shell Trading, rij 21 tot en met 29). Voor twee van deze partijen heeft Shell Trading geen factuur ontvangen van [naam gedaagde 2] noch heeft zij deze betaald aan [naam gedaagde 2] . De schade ter zake bedraagt volgens Shell Trading in totaal € 3.978.460,96 (kolom K van productie 13 van Shell Trading) en bestaat uit de prijs die door Shell Trading voor zeven partijen is betaald onder de duurzame-dubbeltellende-biodiesel-overeenkomst(en) (kolom I, rij 21 tot en met 27, van productie 13 van Shell Trading) minus de prijs die het product zonder deze certificaten nog waard was (gebaseerd op 80% van de Rotterdam Barges gasoil quote op 9 mei 2019; kolom J, rij 21 tot en met 27, van productie 13 van Shell Trading) en minus de ontvangen waarde van twee partijen waarvoor nog geen factuur was ontvangen en waarvoor nog niet was betaald (Kolom J, rij 28 en 29, van productie 13 van Shell Trading).
5.17.
[naam gedaagde 1] betwist dit deel van de schadebegroting. Hij voert daartoe -in essentie- aan dat de Rotterdam Barges gasoil qoute een niet-onderbouwde, niet-marktconforme, willekeurig gekozen prijs is. Shell Trading heeft bij conclusie van repliek het gebruik van de Rotterdam Barges gasoil quote in haar schadebegroting nader toegelicht en is daarbij ook ingegaan op de tegenwerpingen van [naam gedaagde 1] met betrekking tot de conformiteit en relevantie voor de marktprijs. Bij conclusie van dupliek is [naam gedaagde 1] hierop niet (meer) concreet ingegaan. Van [naam gedaagde 1] , als kenner van de (biodiesel)markt, mocht worden verwacht dat hij niet zou volstaan met een in feite blote betwisting, maar dat hij zijn verweer nader, deugdelijk zou toelichten/onderbouwen. Dat heeft [naam gedaagde 1] nagelaten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om op dit punt af te wijken van de schadebegroting van Shell Trading.
5.18.
Het bedrag van € 3.978.460,96 ligt als onvoldoende gemotiveerd weersproken voor toewijzing gereed. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
2.
Biodiesel mét Pos-certificaat maar zonder DDC-certificaat
5.19.
Vaststaat dat [naam gedaagde 2] voor 19 van de 28 partijen biodiesel weliswaar PoS-certificaten heeft afgegeven, maar dat zij niet de eveneens vereiste DCC-certificaten heeft verstrekt. Als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, weersproken staat eveneens vast dat Shell Trading voor deze partijen biodiesel extra, vervangende, HBE’s heeft ingekocht van derden. De schade ter zake bedraagt volgens Shell Trading in totaal € 12.379.401,36 en is gelijk te stellen aan de kostprijs (van € 10,25; zie productie 14 van Shell Trading) per extra ingekochte vervangende HBE vermenigvuldigd met het aantal benodigde HBE’s (kolom L van productie 13 van Shell Trading). Dit deel van de schadebegroting is door [naam gedaagde 1] niet gemotiveerd betwist.
5.20.
Het bedrag van € 12.379.401,36 ligt als niet weersproken voor toewijzing gereed. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
3.
Kosten opslag
5.21.
Shell Trading vordert ter zake van opslagkosten over de maanden april 2019 – april 2020 een bedrag van in totaal € 497.419,70. Ook dit deel van de schadebegroting is door [naam gedaagde 1] niet gemotiveerd betwist.
5.22.
Het bedrag van € 497.419,70 ligt als niet weersproken voor toewijzing gereed. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen.
Proceskosten
5.23.
[naam gedaagde 1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, de kosten van het incident daaronder begrepen, aan de zijde van Shell Trading tot op heden begroot, overeenkomstig het liquidatietarief, op:
  • kosten dagvaarding € 95,54
  • griffierecht € 4.030,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 20.121,54
5.24.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
Nakosten
5.25.
De nakosten, alsmede de wettelijke rente daarover, zullen worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.26.
[naam gedaagde 1] voert verweer tegen het door Shell Trading gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis. [naam gedaagde 1] voert daartoe aan dat hij niet aan een (eventuele) veroordeling zal kunnen voldoen omdat het Openbaar Ministerie strafvorderlijk beslag heeft gelegd op het vermogen van [naam gedaagde 1] .
5.27.
De rechtbank volgt het verweer van [naam gedaagde 1] niet. Hoewel [naam gedaagde 1] misschien inderdaad niet aan een (eventuele) veroordeling zal kunnen voldoen, heeft Shell Trading wel belang bij de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, juist gelet op de financiële situatie van [naam gedaagde 1] (en zijn, inmiddels gefailleerde, vennootschappen). Of en, zo ja, in hoeverre de (boedels van de inmiddels gefailleerde) vennootschappen nog verhaal bieden is in dit verband niet van wezenlijk belang. Shell Trading heeft er een gerechtvaardigd belang dat zij reeds thans de mogelijkheid van het treffen van executiemaatregelen verkrijgt en dat zij niet eerst de uitkomst van de procedure in een eventueel hoger beroep dient af te wachten. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal dan ook worden toegewezen.
in de vrijwaringszaak
5.28.
De rechtbank begrijpt de vorderingen in vrijwaring aldus dat deze zijn gegrond op onrechtmatig handelen van Control Union jegens [naam eiser] . Er bestaat immers geen contractuele relatie tussen [naam eiser] en Control Union. [naam eiser] maakt Control Union in dat kader hoofdzakelijk het verwijt dat de intrekking van het ISCC-certificaat op onrechtmatige wijze is geschied.
5.29.
Control Union betwist dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [naam gedaagde 2] en dat Control Union uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk zou zijn jegens [naam eiser] voor de gevolgen een dergelijk tekortschieten. Control Union betwist ook dat sprake is van causaal verband tussen enig vermeend tekortschieten of onrechtmatig handelen van haar zijde en de door [naam eiser] gestelde schade. Ten slotte beroept Control Union zich op eigen schuld van [naam eiser] .
5.30.
De vorderingen in vrijwaring zijn naar het oordeel van de rechtbank evident ongegrond. Van een door Control Union jegens [naam eiser] gepleegde onrechtmatige daad is geen sprake. Daarvoor is nodig dat komt vast te staan dat sprake is van enig tekortschieten van Control Union in de nakoming van de verbintenissen voortvloeiende uit de overeenkomst(en) op het gebied van certificering tussen Control Union en [naam gedaagde 2] (zie r.o. 3.4).
Echter, de stelling dat sprake is van enig tekortschieten van Control Union jegens [naam gedaagde 2] is niet, althans onvoldoende, onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen. Hetzelfde geldt voor de stelling dat, als al sprake zou zijn van enig tekortschieten van Control Union jegens [naam gedaagde 2] , deze tekortkoming van Control Union onrechtmatig handelen oplevert jegens [naam eiser] . Ook op dit punt heeft [naam eiser] niet aan zijn stelplicht voldaan.
5.31.
Het lag immers in de rede dat Control Union, nadat zij op de hoogte was gekomen van mogelijk ernstige fraude met certificaten het daarheen zou leiden dat de bevoegdheid van de bij dergelijke mogelijk ernstige fraude betrokken rechtspersonen (in dit geval [naam gedaagde 2] ) om certificaten af te geven op de kortst mogelijke termijn zou worden geschorst en/of ingetrokken. Gelet op het vertrouwen dat derde partijen (zoals Shell Trading) mogen ontlenen aan een afgegeven ISCC-certificering, kan gesteld worden dat het zelfs een (maatschappelijke) verplichting voor Control Union is om de certificering (uit voorzorg) in te trekken, althans te schorsen, wanneer er een voldoende ernstige verdenking bestaat van met certificaten gepleegde fraude. Dat is geschied en dat is -ook achteraf bezien- jegens [naam eiser] niet onrechtmatig te achten.
5.32.
Indien vervolgens de betreffende rechtspersoon meende dat er geen (voldoende) contractuele grondslag bestond voor de door Control Union getroffen maatregelen (in het bijzonder het intrekken van de ISCC-certificering), lag het op haar weg om daartegen te ageren. Indien zij meende door tekortschieten van Control Union schade te hebben geleden had zij -of, na faillissement, de curator- vergoeding van die schade kunnen vorderen. Voor dergelijke vorderingen is echter geen basis. Vast staat immers dat -nota bene door [naam eiser] zelf, gebruik makend van [naam gedaagde 2] als crimineel vehikel- is gefraudeerd met de certificaten met de intentie om Control Union om de tuin te leiden en op te lichten, zoals blijkt uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2021. Niet Control Union, maar [naam eiser] en [naam gedaagde 2] hebben aldus niet voldaan aan de certificeringseisen van de ISCC. Voor een eventuele vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad van [naam eiser] bestaat dan al helemaal geen grond.
5.33.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen in vrijwaring als ongegrond zullen worden afgewezen. Gelet daarop behoeven de overige stellingen en verweren geen bespreking.
Werkelijk gemaakte kosten
5.34.
Control Union vordert vergoeding van haar werkelijk gemaakte kosten wegens misbruik van procesrecht door, althans onrechtmatig handelen van, [naam eiser] . Ter onderbouwing daarvan voert zij aan dat het feitencomplex dat [naam eiser] heeft gepresenteerd in deze procedure haaks staat op het feitencomplex dat voortvloeit uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2021. [naam eiser] heeft aldus de rechtbank voorgelogen en bewust valse informatie gebruikt bij het in vrijwaring betrekken van Control Union. Deze oneerlijke proceshouding van [naam eiser] kwalificeert als misbruik van procesrecht, althans onrechtmatig handelen, aldus Control Union.
5.35.
Control Union heeft de vordering tot vergoeding van haar werkelijk gemaakte kosten pas aan de orde gesteld ter gelegenheid van de mondelinge behandeling. Zij heeft daarbij geen specificatie van die kosten in het geding gebracht. Aldus heeft [naam eiser] op deze vordering niet, althans onvoldoende kunnen reageren. Onder de gegeven omstandigheden moet dat voor risico van Control Union komen en blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om nog een nadere schriftelijke ronde te gelasten om alsnog het inhoudelijk debat over dit punt te voltooien.
5.36.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Control Union tot vergoeding van haar werkelijk gemaakte kosten als zijnde tardief wordt afgewezen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het, ook voor het eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, door Control Union gedane beroep op toepassing van artikel 21 Rv wegens schending van de waarheidsplicht door [naam eiser] .
Proceskosten
5.37.
[naam eiser] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van Control Union tot op heden begroot, overeenkomstig het liquidatietarief, op:
  • griffierecht € 4.131,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 16.128,00
5.38.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
Nakosten
5.39.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.40.
Tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl Control Union geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.

6..De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan Shell Trading te betalen een bedrag van € 16.357.862,32 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan Shell Trading te betalen een bedrag van € 497.419,70 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [naam gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van Shell Trading tot op heden begroot op € 20.121,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledig betaling;
6.4.
veroordeelt [naam gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
in de vrijwaringszaak
6.5.
wijst de vorderingen af;
6.6.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Control Union tot op heden begroot op € 16.128,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledig betaling;
6.7.
veroordeelt [naam eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
in de hoofdzaak en in vrijwaring
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. N. Doorduijn en mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
801/1729/1876/3195