ECLI:NL:RBROT:2022:3616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
10/291377-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op metrostation met gevolgen voor slachtoffer en omstanders

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 25 oktober 2021 op het metrostation Coolhaven in Rotterdam zijn ex-vrouw, hierna aangeduid als aangeefster, met kracht in de richting van de metrorails geduwd. Dit gebeurde terwijl er een metro aan kwam rijden, wat een aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks zijn bewering dat hij niet wist dat er een metro aan kwam. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt zich in de provincie Zuid-Holland te bevinden en contact op te nemen met de aangeefster en hun zoon, met een duur van vijf jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan de aangeefster voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het voorval. De zaak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers en omstanders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/291377-21
Datum uitspraak: 28 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel.
gemachtigd raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1,.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2022.

2,.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3,.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair impliciet primair en het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr inhoudende een locatieverbod voor de provincie Zuid-Holland en een contactverbod met [naam slachtoffer] en haar zoon, beide voor twee jaren, op straffe van twee weken hechtenis per overtreding met in totaal maximaal zes maanden hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (feit 2)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft [naam slachtoffer] (hierna aangeefster) op de metrorail geduwd waardoor hij opzettelijk gevaar heeft veroorzaakt voor het (metro)verkeer.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt niet zonder meer welk gevaar voor het verkeer zich door het handelen van de verdachte zou hebben verwezenlijkt. Gelet hierop is het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (feit 1 primair, poging doodslag)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de ten laste gelegde poging doodslag, als van de poging tot zware mishandeling. Bij de verdachte ontbrak het (voorwaardelijk) opzet op de dood of het zwaar lichamelijk letsel van aangeefster. Uit het duwen op het spoor van aangeefster kan niet worden afgeleid dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De metro zal bij het naderen van het metrostation al vaart minderen. Een botsing met de metro met deze (lagere) snelheid zou niet zonder meer tot de dood van aangeefster hebben geleid. Hetzelfde geldt voor het voltage op het spoor, daarvoor zouden eerst plastic kappen gebroken moeten worden. De verdachte heeft bovendien de al dan niet aanmerkelijke kans op de dood niet aanvaard; hij heeft aangeefster in een opwelling geduwd en wist niet dat er een metro aan zou komen.
4.2.2.
Beoordeling
Op 25 oktober 2021 stonden aangeefster, de verdachte en hun zoontje op het perron van metrostation Coolhaven te Rotterdam. Aangeefster stond met haar rug naar de metrobaan toe. De verdachte nam een aanloop richting aangeefster en gaf haar een krachtige duw richting het spoor. Aangeefster kwam op haar rug ten val op de metrobaan. Enkele seconden nadat aangeefster opstaat, komt een metro vanuit de tunnel aangereden. Deze metro komt vlak voor aangeefster tot stilstand.
Aan de hand van de zich in het dossier bevindende camerabeelden welke ter zitting ook zijn bekeken, stelt de rechtbank vast dat de verdachte en aangeefster (bezien vanuit de rijrichting van de metro) aan het begin van het perron staan op het moment dat de verdachte aangeefster de metrobaan op duwt. Voorts blijkt dat de metro voordat hij het station binnen rijdt uit een donkere tunnel komt.
Een feit van algemene bekendheid is dat een metro, ondanks afremming, met een meer dan geringe snelheid een station binnen rijdt en dat een metro aan het begin van het perron harder rijdt dan aan het eind van het perron. Dat de metro op dit punt van het station bij een onverwachte situatie plotseling en snel tot stilstand kan komen, is dan ook zeker geen gegeven.
Door aangeefster op deze plek op het spoor te duwen heeft de verdachte dan ook het risico genomen dat zij door een metro werd aangereden. Dat de verdachte stelt dat hij niet wist dat de metro er aan kwam, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af. De metro komt op deze plek vlak voordat hij het station binnen komt rijden, uit een donkere tunnel zodat, op het moment dat hij goed zichtbaar is, hij al bijna in het station is. Als men al de moeite zou nemen in te schatten hoe snel de metro er aankomt, is dat gezien de situatie al een hele lastige inschatting. Maar de verdachte heeft ook helemaal niet verklaard dat hij zich ervan heeft vergewist dat er geen metro aankwam toen hij haar op het spoor duwde. Hij zegt immers in opwelling te hebben gehandeld.
De rechtbank volgt ook niet de stelling van de verdediging dat een aanrijding met de metro niet de aanmerkelijke kans op de dood oplevert in deze situatie. De rechtbank denkt daar anders over. Zij acht die kans wel aanmerkelijk. Aangeefster kwam op haar rug terecht op een dieperliggend spoor waar niet makkelijk vanaf kan worden gestapt en waar ook geen ruimte is tussen de metro en het perron. De kans dat zij een aanrijding met de metro met haar leven zou hebben moeten bekopen, acht de rechtbank aanmerkelijk.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster op de koop toe heeft genomen en bewust heeft aanvaard. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet had op de dood van aangeefster.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat niet kan worden vastgesteld dat ook een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan door de spanning van de derde rail. Hiervoor ontbreken voldoende aanknopingspunten in het dossier.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 oktober 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam slachtoffer] met kracht tegen het lichaam heeft geduwd in de richting van de metrorails, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] op die metrorails is gevallen, zulks terwijl op die metrorails een metro aan kwam rijden , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd zijn ex-vrouw van het leven te beroven door haar op de metrobaan te duwen. Dat aangeefster niet is overleden heeft geenszins met het handelen van de verdachte te maken, maar is alleen te danken aan het adequate optreden van de bestuurder van de metro en van de omstanders die aangeefster op het perron hebben geholpen. Naast deze omstanders, was hun gezamenlijke zoon, die op dat moment pas 3 jaar oud was, getuige van deze schokkende gebeurtenis. De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en hij heeft haar niet alleen fysiek pijn en nadeel toegebracht, maar ook psychisch, zoals blijkt uit haar slachtofferverklaring ter zitting. Ook blijkt daaruit dat hun zoon nog dagelijks last heeft van dit incident.
Dit feit is gepleegd in het openbaar, op een metrostation. Dit soort geweldsmisdrijven veroorzaken veelal gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en bij omstanders. Daarnaast is het voor de metrobestuurder een enorme schrik geweest. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Nederlandse justitiële documentatie van 24 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Uit de Franse justitiële documentatie van 26 oktober 2021 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een huiselijk geweldzaak, gepleegd tegen aangeefster.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater [naam psychiater] en psychiater i.o. [naam psychiater i.o.] hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 januari 2022. Dit rapport houdt samengevat het volgende in. Er is onder meer onderzocht of verdachte lijdt aan een psychische stoornis en/of psychogeriatrische aandoening. Daar blijkt onvoldoende bewijs voor te zijn. De onderzoekers hebben geen psychiatrische diagnose kunnen vaststellen voor gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde en er is geen behandelmogelijkheid voorhanden om het risico op recidive te verminderen.
Psycholoog drs. [naam psycholoog] heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 januari 2022. Dit rapport houdt samengevat in dat verdachte niet lijdt aan een psychische stoornis, verstandelijke beperking of enig andere psychische aandoening. Het ten laste gelegde is verdachte volledig toe te rekenen en er wordt geen gedragskundige interventie voorgesteld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering Nederland van 14 maart 2022. De reclassering schat het risico op recidive in op gemiddeld tot hoog. Zij adviseert negatief ten aanzien van een maatregel terbeschikkingstelling. Zij zien geen mogelijkheden om met overige interventies of toezicht met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De verdachte heeft vanwege het ontbreken van een geldig verblijfsdocument geen recht op voorzieningen in Nederland waardoor een eventueel toezicht met bijzondere voorwaarden feitelijk niet uitvoerbaar is. Wel adviseren zij vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals een locatieverbod (met politietoezicht) in de provincie Zuid-Holland en een contactverbod met aangeefster en haar zoon met dadelijke uitvoerbaarheid.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiaters en de psycholoog gedragen worden door hun bevindingen neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht en het ten laste gelegde is volledig aan de verdachte toe te rekenen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden acht de rechtbank passend, ook al heeft de officier van justitie deze straf voor twee feiten gevorderd terwijl de rechtbank maar één feit bewezen acht.
Daarnaast heeft de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur
van 2 jaar gevorderd. Gezien hetgeen bekend is omtrent de gespannen relatie tussen de verdachte en aangeefster – zoals blijkt uit de Franse veroordeling en de registraties en mutaties door de Nederlandse politie (zoals weergegeven in het proces-verbaal van 27 oktober 2021) - is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter voorkoming van strafbare feiten de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren moet worden opgelegd, inhoudende een gebiedsgebod voor de gehele provincie Zuid-Holland en een contactverbod met [naam slachtoffer] en hun zoon. Op het contactverbod met hun zoon geldt slechts de uitzondering voor contact in het kader van een eventuele door de rechter vastgestelde omgangsregeling ten behoeve van de verdachte.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangeefster wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de genoemde straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] ter zake van het onder
1 ten laste gelegde feit en waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 25.000,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,-
9.2.
Standpunt verdediging
Primair verzoekt de raadsvrouw om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing. Subsidiair acht zij de vordering te ingewikkeld en een te grote belasting voor het strafproces. Meer subsidiair wordt verzocht om de toe te kennen schadevergoeding sterk te matigen, maximaal tot een bedrag van € 1.500,-
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij heeft een hoger bedrag gevorderd maar de rechtbank is van oordeel dat de onderliggende onderbouwing daar nu onvoldoende aanknopingspunten voor biedt. Nader onderzoek daarnaar zou een te grote belasting voor dit strafproces vormen. De vordering van de benadeelde partij zal voor dit overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 36f, 38v, 38w, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden,beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking voor de duur van 5 (vijf) jaren na heden, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen dat hij:
1. zich niet zal bevinden in de provincie Zuid-Holland;
2. zich op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [naam slachtoffer] en hun zoon, uitgezonderd contact met de zoon in het kader van een eventuele door de daartoe bevoegde rechter vastgestelde omgangsregeling.
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste
6 ( zes) maanden.
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
Mobiele telefoon, zwart, merk: Huawei;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
25 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 2.500,- (hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. N. Freese en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van C.A. van den Houwen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2022.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam heeft geduwd in de richting van de metrorails, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] op die metrorails is gevallen, zulks terwijl op die metrorails een metro aan kwam rijden en/of terwijl die metrorails onder een gelijkspanning van 750 voltage staat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam te duwen in de richting van de metrorails, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] op die metrorails is gevallen;
2.
hij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Rotterdam opzettelijk gevaar heeft veroorzaakt voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg door [naam slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam te duwen in de richting van de metrorails, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] op die metrorails is gevallen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam heeft geduwd in de richting van de metrorails, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] op die metrorails is gevallen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat er gevaar is ontstaan voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg.