Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[persoon A] ,
1..Het procesverloop
- de dagvaarding met producties van 8 april 2022;
- de (voorwaardelijke) eis in reconventie met producties;
- de aanvullende productie van eisers.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, [persoon A] en [persoon B], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [persoon C], met betrekking tot een geschil over de plaatsing van een aanbouw aan hun woning en de verplaatsing van een schutting. Eisers zijn sinds 5 oktober 2021 eigenaar van een woning in Rotterdam en willen een uitbouw plaatsen, maar gedaagde, eigenaar van de aangrenzende woning, staat dit niet toe. De eisers hebben gedaagde verzocht om medewerking te verlenen aan de tijdelijke verwijdering van de schutting en het gebruik van het ladderrecht, maar gedaagde heeft deze vorderingen betwist en in reconventie vorderingen ingesteld tegen eisers.
De kantonrechter heeft op 29 april 2022 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard om de vorderingen van eisers te behandelen. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers van onbepaalde waarde zijn en dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen samen minder dan € 25.000 vertegenwoordigen, wat vereist is voor de bevoegdheid van de kantonrechter. De vorderingen in reconventie van gedaagde zijn eveneens van onbepaalde waarde, waardoor de kantonrechter ook hiervoor onbevoegd is. De kantonrechter heeft de eisers hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten in conventie, vastgesteld op € 622, en gedaagde in de proceskosten in reconventie, vastgesteld op nihil.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt de noodzaak voor partijen om hun geschil voor te leggen aan de bevoegde rechter, aangezien de aard van een kort geding procedure zich verzet tegen verwijzing. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. B.J.R. van Tongeren.