ECLI:NL:RBROT:2022:3545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
9475270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijkheid Belgisch recht in internationaal geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen de rechtspersoon Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA) en [persoon A]. Het geschil betreft de betaling van medische kosten door [persoon A] aan het UZA, na een eerder verstekvonnis waarin hij was veroordeeld tot betaling van € 361,90. Het UZA vorderde in het verzet een totaalbedrag van € 503,88, inclusief rente en kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om het geschil te beoordelen op basis van de Brussel I bis-verordening, aangezien [persoon A] in Nederland woont. De rechter heeft ook geoordeeld dat Belgisch recht van toepassing is, omdat het UZA in België is gevestigd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2022 was [persoon A] niet aanwezig, maar zijn gemachtigde mr. S.V. Hendriksen was wel aanwezig. De kantonrechter heeft de vordering van het UZA in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van de rente, die op basis van Belgisch recht werd aangepast. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [persoon A] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer dat de kosten rechtstreeks bij zijn zorgverzekeraar, Zilveren Kruis, in rekening moesten worden gebracht. De rechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd, met uitzondering van de rente, en [persoon A] veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9475270 \ CV EXPL 21-32625
uitspraak: 22 april 2022
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdend in Rotterdam,
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Universitair Ziekenhuis Antwerpen,
gevestigd in Edegem, België,
eiseres, gedaagde in verzet,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder D.W.J. van Leeuwen,
tegen
[persoon A] ,
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde, eiser in verzet,
gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen.
Partijen worden hierna ‘het UZA’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.

1..Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • de inleidende dagvaarding met producties van 17 juni 2021;
  • het verstekvonnis van 3 augustus 2021;
  • de verzetdagvaarding met producties van 17 september 2021;
  • het tussenvonnis van 22 november 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. Namens het UZA is de voornoemde gemachtigde verschenen. Verder is mr. S.V. Hendriksen verschenen. Het UZA heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie, met bijlagen, die is toegevoegd aan het procesdossier. Van hetgeen verder is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[persoon A] heeft in 2019 diverse medische behandelingen ondergaan bij het UZA. De kosten van die behandelingen bedragen € 361,90.
2.2.
Bij verstekvonnis van 3 augustus 2021, met zaaknummer 9344573 (hierna: het verstekvonnis), werd [persoon A] , grotendeels overeenkomstig de eis van het UZA, veroordeeld tot betaling aan het UZA van € 361,90, vermeerderd met 2% rente per jaar daarover, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.

3..Het geschil

3.1.
Het UZA heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon A] te veroordelen tot betaling aan haar van € 503,88, te vermeerderen met 2% rente per jaar over € 426,90 vanaf 17 juni 2021 tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft het UZA (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. Het UZA heeft de kosten van de medische behandelingen (2.1) bij [persoon A] in rekening gebracht. Ondanks aanmaningen heeft [persoon A] de facturen, met een totale hoogte van € 361,90, echter niet betaald. Dat dient hij alsnog te doen. Op grond van factuurvoorwaarden is [persoon A] daarnaast € 40,- aan schadevergoeding en € 25,- aan administratiekosten verschuldigd aan het UZA. Berekend over het totaal van deze bedragen van € 426,90, maakt het UZA aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 64,04, op grond van artikel 6:96 BW, en op de Belgische wettelijke consumentenrente van 2% per jaar, die berekend tot en met 17 juni 2021 € 12,94 bedraagt.
3.3.
[persoon A] heeft gevorderd het verstekvonnis te vernietigen en de vordering tot ontbinding en ontruiming en de overige vorderingen af te wijzen, met veroordeling van het UZA in de proceskosten.
3.4.
[persoon A] baseert zijn vordering op het volgende. Zilveren Kruis, de zorgverzekeraar van [persoon A] , heeft een contract met het UZA, op grond waarvan het UZA de kosten van de behandelingen rechtstreeks bij het Zilveren Kruis in rekening moet brengen. De vorderingen moeten daarom worden afgewezen.

4..De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
De kantonrechter zal eerst onderzoeken of zij bevoegd is om dit geschil te beoordelen, en zo ja, welk recht daarbij van toepassing is. Het betreft namelijk een geschil met een internationaal karakter, omdat het UZA in België gevestigd is en [persoon A] in Nederland staat ingeschreven.
4.2.
Voor de beoordeling van de vraag welke rechter in deze zaak bevoegd is, is de Brussel I bis-verordening bepalend, aangezien het gaat om een burgerlijke of handelszaak, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 van die verordening. Uit de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis-verordening volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil, aangezien [persoon A] in Nederland woonachtig is. Meer specifiek is de kantonrechter in Rotterdam bevoegd, op grond van artikel 93 sub a en 99 Rv.
4.3.
Voor de beoordeling van de vraag welk recht dient te worden toegepast, is de Rome I-verordening bepalend. Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze zijn overeengekomen, zoals bedoeld in artikel 3 van die verordening. Op grond van artikel 4 lid 1 sub b Rome I-verordening is daarom op deze zaak Belgisch recht van toepassing, omdat het UZA, als dienstverlener, in België gevestigd is. Bij gebrek aan andersluidende informatie gaat de kantonrechter er vanuit dat [persoon A] de behandelingen uitsluitend heeft ondergaan in België, zodat het feit dat [persoon A] een consument is niet tot een ander oordeel leidt (artikel 6 lid 4 sub a Rome I-verordening).
Afwezigheid [persoon A]
4.4.
is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Wel is
mr. S.V. Hendriksen verschenen, die bij verzetdagvaarding als gemachtigde is gepresenteerd en aan wie alle correspondentie ook is verzonden. Mr. Hendriksen heeft echter te kennen gegeven dat hij al lange tijd geen contact kan krijgen met [persoon A] en dat hij niet gemachtigd is om, bij afwezigheid van [persoon A] , namens hem, tijdens de zitting het woord te voeren. [persoon A] is correct opgeroepen voor de zitting, aangezien de uitnodiging is verzonden naar
mr. Hendriksen, alwaar [persoon A] domicilie heeft gekozen voor deze procedure. De gevolgen van het niet-verschijnen bij de mondelinge behandeling zijn daarom voor zijn rekening.
Petitum
4.5.
De kantonrechter stelt op basis van het lichaam van de dagvaarding vast dat het petitum van de verzetdagvaarding evident een verschrijving bevat. Zij gaat ervan uit dat [persoon A] heeft willen vorderen de vorderingen van het UZA die hebben geleid tot het verstekvonnis af te wijzen. Uit het verweer van het UZA volgt dat zij de vordering ook op die wijze heeft gelezen. De kantonrechter zal de vordering daarom ook op die wijze lezen en beoordelen.
Hoofdsom
4.6.
Het staat vast dat [persoon A] behandelingen heeft ondergaan bij het UZA en dat de kosten daarvan € 361,90 bedragen. In beginsel moet hij dat bedrag daarom aan het UZA betalen. [persoon A] voert aan dat het UZA gehouden is die kosten bij zijn zorgverzekeraar, het Zilveren Kruis, in rekening te brengen, omdat die partij een contract heeft met het UZA. Echter, [persoon A] heeft dat verweer onvoldoende onderbouwd. Ten eerste volgt nergens uit dat [persoon A] bij het Zilveren Kruis verzekerd is. Bovendien heeft het UZA tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [persoon A] bij de intake niet heeft gemeld dat hij verzekerd was bij het Zilveren Kruis. Aangezien [persoon A] niet aanwezig was bij de zitting heeft hij dat niet weersproken. Gelet daarop kon van het UZA ook niet worden verwacht dat zij de kosten bij het Zilveren Kruis in rekening zou brengen. Zelfs als vast zou komen te staan dat [persoon A] verzekerd is bij het Zilveren Kruis en dat het UZA dit wist, dan kan het verzet nog niet gegrond worden verklaard. Gesteld noch gebleken is namelijk uit welke wettelijke of contractuele bepaling een verplichting voor het UZA voortvloeit om gecontracteerde zorg direct bij de zorgverzekeraar in rekening te brengen. [persoon A] kan eventueel door hem betaalde zorgkosten, die door zijn zorgverzekering worden gedekt, immers ook zelf declareren bij het Zilveren Kruis. Kortom. De gevorderde hoofdsom is gezien het voorgaande toewijsbaar. In zoverre wordt het verstekvonnis daarom bekrachtigd.
4.7.
Volledigheidshalve overweegt de kantonrechter nog het volgende. [persoon A] heeft aangevoerd dat hij de facturen niet heeft ontvangen, omdat hij in Frankrijk verbleef. Hij heeft aan deze stelling echter geen rechtsgevolg verbonden. Bovendien heeft het UZA tijdens de mondelinge behandeling onbetwist aangevoerd dat [persoon A] zelf het factuuradres heeft doorgegeven aan het UZA en dat [persoon A] daar destijds ook stond ingeschreven. Voor zover [persoon A] de facturen niet heeft ontvangen komt dit daarom ook voor zijn rekening.
Schadevergoeding en administratiekosten
4.8.
Het UZA maakt verder aanspraak op een schadevergoeding van € 40 en op € 25,- aan administratiekosten. Zij stelt dat zij dit is overeengekomen met [persoon A] . Echter heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. Zij heeft slechts een factuur overgelegd, waarop verwezen wordt naar betalingsvoorwaarden voor deze kosten. Echter blijkt hieruit niet dat deze voorwaarden vooraf zijn overeengekomen. Ook in zoverre wordt het verstekvonnis daarom bekrachtigd.
Buitengerechtelijke kosten
4.9.
Het UZA vordert verder een vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 64,04. Zij baseert zich daarbij op artikel 6:96 BW. Zoals hiervoor is geoordeeld is echter Belgisch recht van toepassing. Op grond van artikel 5 Wet betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument kan het UZA slechts een vergoeding vorderen wanneer dit contractueel is overeengekomen. Daarvan is niets gebleken, zodat ook op dit punt het verstekvonnis wordt bekrachtigd, zij het op basis van een andere juridische motivering.
Rente
4.10.
De wettelijke rente is op grond van artikel 1153 Belgisch BW toewijsbaar over de hoofdsom, met dien verstande dat de rentevoet per 1 januari 2020 is gewijzigd van 2% naar 1,75% en per 1 januari 2022 naar 1,5%.
Conclusie
4.11.
De conclusie van het voorgaande is dat het verstekvonnis wordt bekrachtigd, met dien verstande dat de rente op een andere wijze wordt toegewezen, gezien hetgeen hiervoor is overwogen.
Proceskosten
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [persoon A] veroordeeld in de proceskosten in de verzetprocedure, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van het UZA worden vastgesteld op € 75,- aan salaris voor de gemachtigde (1 salarispunt).

5..De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het verstekvonnis voor zover [persoon A] daarin veroordeeld wordt tot betaling van 2% rente per jaar, en veroordeelt [persoon A] , op dat punt opnieuw rechtdoende, om de wettelijke rente van artikel 1153 Belgisch BW te betalen over € 361,90 vanaf de dag van verzuim tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige;
veroordeelt [persoon A] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het UZA vastgesteld op € 75,- aan salaris voor de gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394