In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Aldora Dienstverlening B.V. [verzoeker] was sinds 4 april 2016 in dienst als teamleider bij Aldora, maar werd op 24 december 2021 op staande voet ontslagen. Aldora stelde dat [verzoeker] had geweigerd om te werken en dat dit de reden was voor het ontslag. [verzoeker] betwistte deze lezing en voerde aan dat hij op tijd was gekomen en bereid was om te werken, maar dat er een conflict was ontstaan met zijn leidinggevende.
De kantonrechter heeft de procedure op 19 april 2022 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechter heeft vastgesteld dat Aldora geen bewijs heeft geleverd voor de stelling dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat Aldora de transitievergoeding van € 4.527,96 bruto aan [verzoeker] moest betalen, omdat het ontslag niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker]. Daarnaast werd Aldora veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de transitievergoeding en tot het verstrekken van een bruto/netto-specificatie. De vordering van [verzoeker] tot betaling van gederfde inkomsten werd afgewezen, omdat hij berustte in het ontslag en geen aanspraak kon maken op loon na de ontslagdatum. Aldora werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.