ECLI:NL:RBROT:2022:3497

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
9491738 / CV EXPL 21-34000
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure tegen verstekvonnis in zorgverzekeringsovereenkomst met bewindvoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en de bewindvoerder van een verzekerde, [naam]. De bewindvoerder had verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis, waarin hij was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500,00 aan VGZ. De kantonrechter oordeelde dat de hoofdsom niet betwist was en dat er geen sprake was van rauwelijks en nodeloos dagvaarden door VGZ. De bewindvoerder voerde aan dat VGZ zich niet aan haar verplichtingen had gehouden en dat de dagvaarding misbruik van recht was. De kantonrechter verwierp deze argumenten en bekrachtigde het verstekvonnis, waarbij de bewindvoerder ook in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van zorgverzekeraars en de rol van bewindvoerders in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9491738 / CV EXPL 21-34000
uitspraak (bij vervroeging): 29 april 2022
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie, gedaagde in verzet,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Arnhem,
tegen
[eiser], handelend onder 010bewindvoering, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de toekomstige goederen van [naam ] wonende te [woonplaats ],
wonende te [woonplaats eiser],
gedaagde in conventie, eiser in verzet,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. G.J.C.R. Romet te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VGZ’ respectievelijk ‘de bewindvoerder’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 21 mei 2021, met producties 1 tot en met 3;
  • het verstekvonnis van 21 juli 2021;
  • het verzetexploot van 30 september 2021, tevens houdende eis in reconventie, met productie 1;
  • het herstelexploot van 14 oktober 2021, met productie 1;
  • de conclusie van antwoord in verzet, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van repliek in verzet, tevens conclusie van repliek in reconventie, met productie 2;
  • de rolbeslissing van 11 februari 2022 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij VGZ in de gelegenheid is gesteld een conclusie van dupliek in reconventie te nemen;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[naam ] (hierna: [naam ]) heeft als verzekerde met VGZ als verzekeraar een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. [naam ] is bij vooruitbetaling premie verschuldigd aan VGZ.
2.2.
Bij onder zaaknummer 8520419 GZ VERZ 20-2685 gegeven beschikking van 19 juni 2020 van de kantonrechter van deze rechtbank zijn vanaf 20 juni 2020 alle goederen die (zullen) toebehoren aan [naam ] onder bewind gesteld, met benoeming van [eiser] h.o.d.n. 010bewindvoering te Rotterdam tot bewindvoerder.
2.3.
Bij onder zaaknummer 9278073 \ CV EXPL 21-20540 gewezen verstekvonnis van 21 juli 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank (hierna: het verstekvonnis) werd de bewindvoerder overeenkomstig de eis van VGZ als volgt veroordeeld:

3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 500,00, zijnde een deel van de oorspronkelijke hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 500,00 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op:
 € 234,22 € 234,22 aan verschotten;
 € 234,22 € 75,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 37,50 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.”

3..Het geschil

in conventie
3.1.
VGZ heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de bewindvoerder te veroordelen om aan VGZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 500,- aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, en met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft VGZ – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat de bewindvoerder een totaalbedrag van € 1.096,22 aan premies onbetaald heeft gelaten. Omdat betaling ondanks diverse herinneringen en aanmaningen daartoe uitbleef, heeft VGZ haar vordering ter incasso uit handen moeten geven en zijn buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. De daaraan verbonden kosten bedragen € 191,88 en komen op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor rekening van de bewindvoerder. Voorts is over de hoofdsom wettelijke rente gevorderd, berekend tot 18 mei 2021 een bedrag van € 19,82, en vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening. Op het totaalbedrag van € 1.307,92 van de hiervoor genoemde bedragen strekt een bedrag van € 39,05 in mindering vanwege betaling. VGZ heeft het resterende door haar te vorderen bedrag van € 1.268,87 (€ 1.307,94 minus € 39,05) om haar moverende redenen, te weten ter voorkoming van een hoger bedrag aan griffierecht, beperkt tot een bedrag van € 500,- aan hoofdsom.
3.3.
De bewindvoerder heeft – kort samengevat – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hem te ontheffen van de tegen hem uitgesproken veroordeling van het verstekvonnis.
Opgemerkt wordt dat het petitum voor het overige wordt besproken in reconventie (zie 3.5).
3.4.
De bewindvoerder heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. De vordering wordt niet betwist, maar volgens de bewindvoerder is hij rauwelijks gedagvaard. VGZ heeft zich niet aan haar wettelijke verplichtingen ingevolge de Zorgverzekeringswet (hierna: Zw) gehouden, nu VGZ geen aanbod tot het treffen van een betalingsregeling heeft gedaan (artikel 18a Zw) en niet te kennen heeft gegeven dat zij voornemens is over te gaan tot de melding bij het CAK zodra er zes maanden of meer zorgpremies openstaan (artikel 18b Zw). Volgens de bewindvoerder heeft VGZ niet geprobeerd de zaak buiten rechte op te lossen, zodat de met de procedure gepaard gaande (proces)kosten voor rekening van VGZ dienen te komen. Voorts heeft de bewindvoerder aangevoerd dat VGZ de vordering heeft opgeknipt en dat deze handelwijze een kostenverhogend effect heeft. Als VGZ in de toekomst het resterende bedrag vordert, worden opnieuw explootkosten en griffierecht gevorderd van de bewindvoerder. Het starten van een nieuwe procedure voor de restantvordering levert misbruik van recht op in de zin van artikel 3:13 BW.
in reconventie
3.5.
De bewindvoerder heeft – kort samengevat – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [naam ] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom met dien verstande het saldo vanaf datum in gebreke dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan tot aan de dag van algehele voldoening;
II. VGZ te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
3.6.
Aan die vordering heeft de bewindvoerder ten grondslag gelegd hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd.
3.7.
VGZ heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de bewindvoerder in zijn vorderingen, althans de bewindvoerder deze vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten.
3.8.
Op hetgeen zij daartoe naar voren heeft gebracht, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
4.2.
De bewindvoerder heeft in zijn verzetdagvaarding (in conventie) geconcludeerd tot ontheffing van de tegen hem in het verstekvonnis uitgesproken veroordeling. De kantonrechter begrijpt het standpunt van de bewindvoerder aldus dat wordt geconcludeerd tot vernietiging van het verstekvonnis.
4.3.
Uit het lichaam van de verzetdagvaarding blijkt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk dat boven de vorderingen in reconventie kennelijk abusievelijk ‘
primair en subsidiair’ staat vermeld. Onder het geschil in reconventie is deze toevoeging niet opgenomen.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat de bewindvoerder de verschuldigdheid en de omvang van de door VGZ gevorderde hoofdsom van € 500,- niet betwist, zodat deze in beginsel toewijsbaar is.
4.5.
In reactie op de stelling van de bewindvoerder dat VGZ rauwelijks heeft gedagvaard nu geen aanbod tot het treffen van een betalingsregeling is gedaan en [naam ] niet geïnformeerd is over het doen van een melding bij het CAK bij een betalingsachterstand van (meer dan) zes maanden premie, heeft VGZ aangevoerd dat zij de hiervoor genoemde wettelijke verplichtingen in de zin van artikel 18a jo. 18b Zw wel is nagekomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft VGZ over de periode van 31 maart 2019 tot en met 30 september 2020 diverse brieven overgelegd, te weten twee betalingsherinneringen, twee bevestigingen van een betalingsregeling, een aanmaning, twee berichten omtrent de betalingsachterstand van de premie, een 2e aanmaning en een bericht dat de afschrijving niet is gelukt. Hoewel de brieven gericht zijn aan [naam ], gaat de kantonrechter er vanuit dat de bewindvoerder vanaf 20 juni 2020 hiervan kennis heeft genomen, aangezien hij geen verweer heeft gevoerd tegen de ontvangst van de brieven. Daar komt bij dat VGZ onbetwist heeft gesteld dat zij op 9 maart 2021 en 19 maart 2021 de bewindvoerder gemaild heeft over de vordering en dat zij per brief van 8 april 2021 de bewindvoerder bericht heeft over buitengerechtelijke kosten en een gerechtelijke procedure. Nu uit de voornoemde opsomming aan stukken blijkt dat VGZ en [naam ] twee keer een betalingsregeling zijn overeengekomen en dat VGZ [naam ] in twee brieven (van 30 maart 2020 en 5 september 2020) heeft geïnformeerd over een melding aan het CAK bij een betalingsachterstand van zes maanden premie of meer, faalt de stelling van de bewindvoerder dat VGZ hem rauwelijks heeft gedagvaard.
4.6.
De bewindvoerder heeft voorts gesteld dat uit de factuurspecificatie (productie 5 bij conclusie van antwoord in oppositie) onduidelijk is of, en zo ja, in de oorspronkelijke hoofdsom van € 1.096,22 al dan niet (onterecht) aanmaningskosten berekend zijn. Van de in de factuurspecificatie opgenomen verschillende maandelijkse termijnbedragen van € 22,92, € 37,50 en € 113,95 zijn de eerste twee bedragen (€ 22,92 en € 37,50) volgens de bewindvoerder niet herleidbaar als premie. De kantonrechter leidt uit het vorenstaande af dat tussen partijen niet in geschil is dat de op de factuurspecificatie vermelde maandelijkse termijnbedragen van € 113,95 (in ieder geval) premies betreffen. Deze op de factuurspecificatie vermelde premies bedragen bij elkaar opgeteld € 683,70 (6 x € 113,95). Voor zover de stelling van de bewindvoerder dat in de oorspronkelijke hoofdsom van € 1.096,22 (onterechte) aanmaningskosten zijn berekend al juist zou zijn, doet dat niet af aan het feit dat het bedrag van € 683,70 het door VGZ gevorderde en niet-betwiste bedrag van € 500,- aan hoofdsom overstijgt. Naar het oordeel van de kantonrechter is de bewindvoerder in het verstekvonnis dan ook terecht veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 500,- aan VGZ.
4.7.
Wat in 4.6 ten aanzien van de aanmaningskosten is overwogen, geldt in gelijke mate voor de stelling van de bewindvoerder over de (buitengerechtelijke) incassokosten. Of de buitengerechtelijke incassokosten van € 191,88 al dan niet juist zijn berekend door VGZ, doet niets af aan het feit dat de door de bewindvoerder verschuldigde premies reeds de niet-betwiste hoofdsom van € 500,- overstijgen, zonder dat daar buitengerechtelijke incassokosten bij opgeteld zijn.
4.8.
Nu vaststaat dat ten tijde van de dagvaarding (in ieder geval) een bedrag van € 683,70 aan premies openstond en [naam ], dan wel de bewindvoerder door VGZ diverse malen vruchteloos is aangemaand tot betaling (zie 4.5), kan niet gezegd worden dat VGZ nodeloos tot dagvaarden is overgegaan.
4.9.
Ook de stellingen van de bewindvoerder dat VGZ ten onrechte de vordering opknipt en dat het instellen van een nieuwe procedure ter veroordeling van de bewindvoerder tot betaling van het restantbedrag aan VGZ leidt tot misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 BW, treffen geen doel. Het staat VGZ vrij in de onderhavige procedure de vordering aan hoofdsom te beperken tot een door haar gewenst bedrag. Het enkele feit dat VGZ haar vordering opknipt, betekent niet dat zij haar vorderingsrecht ten aanzien van het resterende bedrag opgeeft. Of een vordering met betrekking tot het restantbedrag toewijsbaar is, dient beoordeeld te worden in een eventuele toekomstige procedure.
4.10.
Het voorgaande betekent dat het op 21 juli 2021 onder zaaknummer 9278073 \ CV EXPL 21-20540 gewezen verstekvonnis terecht is gewezen en bekrachtigd wordt. De vordering (in conventie) wordt daarom afgewezen.
4.11.
De vordering onder I in reconventie strekt – kort gezegd – tot veroordeling van [naam ] tot betaling van de hoofdsom. Nu [naam ] in de verstekprocedure geen partij is geweest en in de onderhavige procedure geen incidenten tot oproeping in vrijwaring en tot voeging van [naam ] zijn ingesteld, kan [naam ] in deze procedure niet veroordeeld worden tot betaling van enig bedrag aan VGZ. Dit nog los van het feit dat [naam ] thans onder bewind is gesteld en ingevolge artikel 1:441 BW alleen de bewindvoerder in eigen naam en voor rekening van [naam ] als formele procespartij kan optreden. De bewindvoerder wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering onder II. Hierbij wordt opgemerkt dat, voor zover was gevorderd de bewindvoerder te veroordelen tot betaling van de hoofdsom, deze vordering niet toewijsbaar was nu bij de beoordeling van de vordering in conventie reeds is gebleken dat de stellingen van de bewindvoerder falen.
4.12.
Omdat de bewindvoerder de partij is die ongelijk krijgt, wordt hij veroordeeld in de proceskosten in conventie (de verzetprocedure) en in reconventie, tot aan deze uitspraak begroot op € 150,- aan salaris voor de gemachtigde, te weten twee punten à € 75,-.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
bekrachtigt het op 21 juli 2021 onder zaaknummer 9278073 \ CV EXPL 21-20540 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten in conventie (de verzetprocedure) en in reconventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 150,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[46009]