ECLI:NL:RBROT:2022:349

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
C/10/613738 / HA ZA 21-168
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake proceskostenzekerheidsincident met betrekking tot zekerheidstelling voor proceskosten

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2022, betreft het een proceskostenzekerheidsincident. Eiseres in de hoofdzaak, aangeduid als [naam eiseres 1], heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde [naam gedaagde 1], die wordt bijgestaan door advocaat mr. Chr. Groenewoud. Gedaagden in de hoofdzaak zijn [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3], die ook vertegenwoordigd worden door mr. Groenewoud. Eiseres [naam eiseres 2] en [naam eiser] hebben verzocht om zekerheidstelling door gedaagde [naam verweerster], die in China woont en geen woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam verweerster] verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten, omdat zij geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld vastgesteld op € 12.016,62, inclusief proceskosten en nakosten. De rechtbank heeft bepaald dat [naam verweerster] dit bedrag binnen twee weken op de derdengeldenrekening van haar advocaat moet storten. Tevens is er een voorwaarde gesteld dat de Stichting Derdengelden het bedrag voor [naam eiseres 2] en [naam eiser] moet houden, onder de ontbindende voorwaarde dat zij bij een eindvonnis niet gerechtigd zijn tot het incasseren van het bedrag. De proceskosten van het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613738 / HA ZA 21-168
Vonnis in incident van 19 januari 2022
in de zaak van
[naam eiseres 1],
wonende in [woonplaats eiseres],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
[naam gedaagde 1],
gevestigd in [vestigingsplaats gedaagde 1],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. Chr. Groenewoud te Rotterdam,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende in [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. Chr. Groenewoud te Rotterdam,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende in [woonplaats gedaagde 3],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. S. Hossaini te Alkmaar.
Eiseres in de hoofdzaak wordt hierna ‘[naam eiseres 1]’ genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak worden gezamenlijk ‘[gedaagden]’ en afzonderlijk ‘[naam gedaagde 1]’, ‘[naam gedaagde 2]’ en ‘[naam gedaagde 3]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incidenten van 15 september 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de incidentele conclusie tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv aan de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2];
- de conclusie van antwoord inzake de incidentele conclusie tot zekerheidstelling aan de zijde van [naam eiseres 1];
- de conclusie van antwoord in incident aan de zijde van [naam gedaagde 3].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in het incident

2.1.
[naam eiseres 2] en [naam eiser] vorderen om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam verweerster] te veroordelen tot zekerheidstelling ten behoeve van [naam eiseres 2] en [naam eiser] voor een bedrag van € 17.848,55, althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag ter zake van de proceskosten tot betaling waarvan [naam verweerster] veroordeeld kan worden ten gunste van [naam eiseres 2] en [naam eiser], één en ander eventueel vermeerderd met de negatieve rente die een Stichting Derdengelden in rekening zal brengen, dan wel de verklaring dat over dit bedrag geen negatieve rente zal worden berekend en dat dit geldbedrag voor [naam eiseres 2] en [naam eiser] wordt gehouden onder de genoemde voorwaarde;
II. te bepalen dat de zekerheid door [naam verweerster], op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, uiterlijk binnen twee weken na dit vonnis moet zijn gesteld;
III. te bevelen dat [naam verweerster] binnen één week na het stellen van zekerheid de rechtbank en de advocaat van [naam eiseres 2] en [naam eiser] hiervan schriftelijk in kennis stelt onder vermelding van de vorm van de zekerheid waarin deze is gesteld;
IV. [naam verweerster] te veroordelen in de proceskosten in het incident;
V. de procedure op de rol te zetten van zes weken ná de door [naam verweerster] gestelde zekerheid, op welke roldatum [naam eiseres 2] en [naam eiser] dienen te concluderen voor antwoord.
2.2.
[naam eiseres 2] en [naam eiser] stellen daartoe - samengevat - het volgende. [naam verweerster] woont in China en is geen ingezetene van Nederland, noch woonachtig in een lidstaat waaruit op grond van een verdrag of verordening voortvloeit dat zij geen zekerheid zou hoeven te stellen. Zonder een dergelijke zekerheidstelling voor de proceskosten maken [naam eiseres 2] en [naam eiser] mogelijk allerlei kosten in hun verdediging, zonder dat er hiervoor (eenvoudig) verhaal blijkt te zijn. Gelet op de vordering van [naam verweerster] is het zeer aannemelijk dat er diverse getuigenverhoren plaats dienen te vinden. Als gevolg daarvan kunnen de proceskosten oplopen, waarmee ook het risico dat [naam eiseres 2] en [naam eiser] procederen zonder dat verhaal mogelijk zal zijn groeit.
2.3.
[naam verweerster] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat [naam verweerster] zekerheid moet stellen, [naam verweerster] deze wenst te stellen door middel van storting van een bedrag ter hoogte van maximaal € 9.182,00 op de derdengeldrekening van haar advocaat, met veroordeling van [naam eiseres 2] en [naam eiser] in de proceskosten en de nakosten in het incident.
2.4.
[naam verweerder] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

3..De beoordeling in het incident

3.1.
Op de voet van artikel 224 lid 1 Rv zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, verplicht om op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. De strekking van artikel 224 Rv is te voorkomen dat een in het gelijk gestelde gedaagde partij wordt geconfronteerd met oninbaarheid van een proceskostenveroordeling, als gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging daarvan in het land waar de eisende partij zijn woonplaats heeft.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam verweerster] geen woon- of gewone verblijfplaats heeft in Nederland. Verder is niet gesteld dat de uitzonderingsgronden van artikel 224 lid 2 sub a t/m d Rv zich voordoen, terwijl het de rechtbank overigens ook niet is gebleken dat in der onderhavige zaak sprake is van één van deze uitzonderingssituaties. [naam verweerster] is dan ook verplicht tot het stellen van zekerheid voor de door [naam eiseres 2] en [naam eiser] te maken proceskosten.
3.3.
Ten aanzien van het bedrag waarvoor [naam verweerster] zekerheid moet stellen, oordeelt de rechtbank als volgt.
3.3.1.
[naam eiseres 2] en [naam eiser] hebben in de hoofdzaak een bedrag van € 4.200,00 aan griffierecht betaald. Voor wat betreft het salaris van hun advocaat kan in dit stadium van de procedure een bedrag van € 7.473.00 als voldoende worden geacht. De rechtbank gaat daarbij uit van drie punten - voor de conclusie van antwoord, voor de mondelinge behandeling en voor een aanvullende handeling, zoals een akte of nadere conclusie - tegen tarief VI (€ 2.491,00 per punt). Voor het vaststellen van een hoger bedrag aan advocaatsalaris, zoals [naam eiseres 2] en [naam eiser] hebben gevorderd, bestaat vooralsnog geen aanleiding. Voor het geval de procedure een veel complexer verloop zou krijgen, staat het [naam eiseres 2] en [naam eiser] vrij om lopende de hoofdzaak op grond van artikel 224 Rv aanvullende zekerheid te vragen.
3.3.2.
Er hoeft geen zekerheid te worden gesteld voor de proceskosten van dit incident. Nog daargelaten dat [naam eiseres 2] en [naam eiser] zich daarvoor ten onrechte op tarief VI baseren (de kosten van dit soort incidenten plegen op basis van tarief II te worden geliquideerd): de kosten voor dit incident worden gecompenseerd tussen partijen.
3.3.3.
Voor de vergoeding ter zake van nakosten met betekening kent de rechtbank, overeenkomstig de vordering van [naam eiseres 2] en [naam eiser], een bedrag van € 343,62 toe. Uit het voorgaande volgt dat [naam verweerster] voor een bedrag van € 12.016,62 zekerheid moet stellen.
3.3.4.
De rechtbank zal niet de door [naam eiseres 2] en [naam eiser] gevraagde verhoging van 5% toekennen. Het griffierecht is niet voor indexering vatbaar: het verschuldigde bedrag wordt – wijzigingen ten gevolge van de eiswijzigingen daargelaten – bepaald bij het aanbrengen van de zaak, naar het dan geldende tarief. De eerstvolgende indexering van het liquidatietarief is pas over een jaar voorzien en de rechtbank ziet geen reden daar reeds nu op vooruit te lopen.
3.4.
Ten aanzien van de wijze waarop zekerheid moet worden gesteld, oordeelt de rechtbank als volgt.
3.4.1.
Hij die zekerheid moet stellen, heeft de keuze op welke wijze de zekerheidstelling geschiedt (artikel 6:51 lid 1 BW). De aangeboden zekerheid moet echter zodanig zijn, dat de vordering behoorlijk gedekt is en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen (artikel 6:51 lid 2 BW).
3.4.2.
De voorkeur van [naam eiseres 2] en [naam eiser] gaat uit naar het stellen van zekerheid middels een bankgarantie, welke wijze van zekerheidstelling in het handelsverkeer gebruikelijk is. In hetgeen [naam verweerster] heeft aangevoerd en de discussie die naar aanleiding van het op 15 september 2021 gewezen vonnis in incidenten (waaronder ook een incident tot zekerheidstelling) tussen [naam verweerster] en [naam verweerder] is ontstaan, ziet de rechtbank aanleiding om hiervan af te wijken. [naam verweerster] heeft namelijk op afdoende wijze onderbouwd dat het voor haar niet mogelijk is om via een bankgarantie van een Nederlandse bank zekerheid te stellen en daarnaast hebben [naam eiseres 2] en [naam eiser] geen bezwaar gemaakt tegen zekerheidstelling door de storting van een bedrag op de derdengeldenrekening van de advocaat van [naam verweerster].
3.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat [naam verweerster] het bedrag van € 12.016,62 binnen twee weken na vandaag moet overmaken op de derdengeldenrekening van (het kantoor van) haar advocaat. De rechtbank wijst [naam verweerster] erop dat het niet binnen de termijn stellen van zekerheid in principe tot haar niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak leidt. Teneinde de zekerheidstelling te controleren, zal [naam verweerster] zich uiterlijk binnen één week nadat zij zekerheid moet hebben gesteld moeten uitlaten over de vraag of en, zo ja, de wijze waarop zij zekerheid heeft gesteld.
3.6.
Bij de zekerheidstelling moet - zoals door [naam eiseres 2] en [naam eiser] is verzocht en waar door [naam verweerster] geen bezwaar tegen is gemaakt - de voorwaarde worden gesteld dat de betreffende Stichting Derdengelden geacht wordt dit bedrag voor [naam eiseres 2] en [naam eiser] te houden, onder de ontbindende voorwaarde dat zij bij een in kracht van gewijsde gegaan eindvonnis niet gerechtigd blijken tot het incasseren van het bedrag. Indien en voor zover [naam eiseres 2] en [naam eiser] in een (uitvoerbaar bij voorraad verklaard) vonnis gerechtigd blijken tot de inning van enig bedrag aan proceskosten, moet de betreffende Stichting Derdengelden op eerste verzoek van [naam eiseres 2] en [naam eiser] tot uitbetaling hiervan aan hen overgaan.
3.7.
Het bedrag waarvoor zekerheid wordt gesteld, moet worden vermeerderd met de negatieve rente die de betreffende Stichting Derdengelden eventueel in rekening brengt of de betreffende Stichting Derdengelden zal moeten verklaren dat zij over dit bedrag geen negatieve rente zal berekenen.
3.8.
Voor zover [naam verweerster] zich heeft verweerd – zij heeft zich deels gerefereerd, maar ook opmerkingen gemaakt over de hoogte van de zekerheidstelling –, zijn [naam verweerster] enerzijds en [naam eiseres 2] en [naam eiser] over en weer deels in het ongelijk gesteld. [naam verweerder], die feitelijk buiten dit incident staat, heeft zich ook gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet op dit alles, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
4.1.
veroordeelt [naam verweerster] - op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak - tot zekerheidstelling voor een bedrag van € 12.016,62, ter zake van proceskosten tot betaling waarvan zij kan worden veroordeeld, ten behoeve van [naam eiseres 2] en [naam eiser], uiterlijk op
2 februari 2022door middel van het overmaken van dit bedrag naar de derdengeldenrekening van (het kantoor van) de advocaat van [naam verweerster], onder de voorwaarden zoals vermeld onder rechtsoverwegingen 3.6. en 3.7.;
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat [naam eiseres 1] zich op de rolzitting van
9 februari 2022moet uitlaten over de vraag of en, zo ja, de wijze waarop zij zekerheid heeft gesteld; in geval van zekerheidstelling moet deze met relevante documenten worden onderbouwd;
4.4.
bepaalt dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] op de rol van
23 maart 2022een conclusie van antwoord kunnen nemen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en op 19 januari 2022 uitgesproken in het openbaar.
3349 / 1407