In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2022, hebben eisers, betrokken bij een sushirestaurantketen, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid inzake de openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister in zijn primaire besluit van 19 december 2019 en het bestreden besluit van 22 april 2020, een verzoek om openbaarmaking van informatie gedeeltelijk had toegewezen en gedeeltelijk had geweigerd. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarna de Minister het bestreden besluit gedeeltelijk heeft herroepen en aanvullende documenten openbaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, maar het besluit van 16 februari 2022 ongegrond verklaard, omdat de Minister op goede gronden had geweigerd bepaalde documenten openbaar te maken op basis van de Wob.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de toepassing van verschillende artikelen van de Wob besproken, waaronder de uitzonderingsgronden voor het niet openbaar maken van documenten die betrekking hebben op persoonlijke beleidsopvattingen en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht had geweigerd om conceptversies van documenten openbaar te maken, omdat deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten die bedoeld zijn voor intern beraad. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van opsporing en vervolging in de lopende strafzaak zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Minister niet verplicht was om documenten te vervaardigen die niet onder de reikwijdte van de Wob vallen, zoals verslagleggingen van besprekingen die niet zijn gedocumenteerd.
De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen het belang van openbaarheid en de bescherming van persoonlijke en operationele belangen in het kader van de Wob. De rechtbank heeft de Minister opgedragen het griffierecht aan eisers te vergoeden en de proceskosten te vergoeden, omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is verklaard.