ECLI:NL:RBROT:2022:347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
99/000630-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot achterwege blijven voorwaardelijke invrijheidsstelling in VI-zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam gedetineerd is, was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld na het uitzitten van een gevangenisstraf van vier jaar. Bij eerdere uitspraken zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatieverbod en een meldplicht. De rechtbank had eerder al de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen vanwege overtredingen van deze voorwaarden.

De vordering van het openbaar ministerie is ingediend op 15 december 2021, met als onderbouwing een reclasseringsadvies dat een hoog recidiverisico op gewelddadig gedrag inschat. De veroordeelde heeft echter geweigerd mee te werken aan een klinische behandeling, wat volgens de reclassering noodzakelijk is om de kans op recidive te verminderen. Tijdens de zitting op 5 januari 2022 zijn zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van de veroordeelde gehoord. De officier heeft de vordering gehandhaafd, terwijl de raadsvrouw heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, onder verwijzing naar de gebrekkige medewerking van de reclassering.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kans op recidive nog steeds aanwezig is en dat een ambulante behandeling niet voldoende is om deze kans te reduceren. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie toegewezen en beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege blijft. Deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 1
VI-zaaknummer: 99/000630-37
Datum uitspraak: 5 januari 2022
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. T. Sandrk, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdam van 6 oktober 2016, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de
duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is op 29 november 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Als bijzondere
voorwaarden zijn onder meer gesteld een locatieverbod, een meldplicht, een drugs- en/of alcoholverbod en een inspanningsverplichting tot het verkrijgen en het behouden van woonruimte.
Bij uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van
10 maart 2021 is de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen voor de
duur van 180 dagen in verband met het overtreden van de bijzondere voorwaarden.
De veroordeelde is daarna in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op
1 augustus 2021.
Bij uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2021 is de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen en is de voorwaardelijke invrijheidstelling (opnieuw) uitgesteld met een termijn van 180 dagen omdat de verdachte de (inmiddels gewijzigde) voorwaarden had overtreden. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de reclassering de gelegenheid dient te worden geboden om de invulling van de geboden langdurige klinische behandeling (verder) te concretiseren en de veroordeelde in de gelegenheid te stellen om zijn standpunt ten aanzien van behandeling te heroverwegen.

Vordering

Op 15 december 2021 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.
Bij de vordering is overgelegd het reclasseringsadvies ‘v.i. advies’ d.d. 26 november 2021 van Antes reclassering (hierna ook: het reclasseringsadvies) en het advies van de inrichting waar de veroordeelde verblijft van 2 december 2021 (hierna ook: VI advies).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 5 januari 2022.
De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have en de veroordeelde, bijgestaan door de raadsvrouw zijn gehoord.
Voorts is als deskundige, [naam], als reclasseringswerker verbonden aan Antes, gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Daartoe is aangevoerd dat de reclassering niet heeft voldaan aan de door de rechtbank gegeven opdracht om de invulling van de geboden langdurige klinische behandeling (verder) te concretiseren.
In het reclasseringsadvies is vermeld dat eerdere plaatsingen in een klinische setting voortijdig door cliënt zijn afgebroken en (indicatie voor) een nieuwe plaatsing van cliënt niet zinvol is zonder de medewerking van cliënt. Cliënt wenst niet mee te werken. Echter, een mogelijke behandeling in een ambulant kader kan wel een kader bieden om cliënt, anders dan door een klinische opname, op het rechte pad te houden en zo de kans op recidive van gewelddadig gedrag te reduceren. Hiertoe zouden voorwaarden kunnen worden geformuleerd. Toewijzing van de vordering komt er op neer dat cliënt zijn straf uitzit en daarna, zonder enig kader ter voorkoming van recidive, op straat komt te staan.

OntvankelijkheidHet openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering tijdig is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

Beoordeling

Het reclasseringsadvies
Het reclasseringsadvies houdt in dat recidiverisico (op gewelddadig gedrag) als hoog wordt ingeschat en dat een langdurig klinisch traject nodig is om risico’s te kunnen beperken en veroordeelde een basis voor re-integratie te bieden. De veroordeelde weigert echter medewerking aan een klinische behandeling. De aanvankelijk ingezette klinische behandeling als voorwaarde voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is beëindigd door het plegen van een nieuw strafbaar feit en het daarna gevolgde ambulant behandeltraject is beëindigd doordat de veroordeelde de voorwaarden niet heeft nageleefd.
De reclassering heeft de, op 17 juli 2021 door de rechtbank gegeven, opdracht onderzocht, maar gebleken is dat door het NIFP/IFZ geen forensisch-klinische indicatie wordt gesteld wanneer veroordeelde zijn weigering van medewerking aan klinische behandeling volhoudt. In het gesprek met veroordeelde volhardde hij in deze weigering.
Hierdoor is forensisch-klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling niet mogelijk. Een ambulant traject, zoals veroordeelde dit zelf zou
willen bepalen, is niet afdoende om de problematiek van de veroordeelde aan te pakken en zal het risico op terugval onvoldoende kunnen beperken. Dit maakt dat er geen alternatief is voor het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De deskundige heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering in grote lijnen onderschreven. De deskundige heeft het rapport verder kort toegelicht en daarbij verklaard dat
de reclassering op dit moment geen mogelijkheden meer ziet om de kans op herhaling terug te dringen door het stellen van voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de kans op recidive nog onverminderd aanwezig is. Een behandeling in een ambulant kader is, zoals de rechtbank in haar vorige beslissing reeds had overwogen, ontoereikend om die recidivekans tot een aanvaardbaar niveau te kunnen reduceren en is ook niet meer aan de orde, gezien de eerdere overtredingen van de bijzondere voorwaarden.
Om de recidivekans te reduceren is een klinische behandeling van de veroordeelde nodig, maar daar staat de veroordeelde -zo heeft hij ook tijdens de terechtzitting verklaard- niet voor open. De veroordeelde heeft in dat verband verklaard dat hij liever zijn straf uitzit dan dat hij over de invulling van een klinische behandeling in gesprek gaat.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijzen.

BeslissingDe rechtbank:

wijst toe de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is genomen door mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en W.S. Korteling, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 januari 2022.