ECLI:NL:RBROT:2022:347
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot achterwege blijven voorwaardelijke invrijheidsstelling in VI-zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam gedetineerd is, was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld na het uitzitten van een gevangenisstraf van vier jaar. Bij eerdere uitspraken zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatieverbod en een meldplicht. De rechtbank had eerder al de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen vanwege overtredingen van deze voorwaarden.
De vordering van het openbaar ministerie is ingediend op 15 december 2021, met als onderbouwing een reclasseringsadvies dat een hoog recidiverisico op gewelddadig gedrag inschat. De veroordeelde heeft echter geweigerd mee te werken aan een klinische behandeling, wat volgens de reclassering noodzakelijk is om de kans op recidive te verminderen. Tijdens de zitting op 5 januari 2022 zijn zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van de veroordeelde gehoord. De officier heeft de vordering gehandhaafd, terwijl de raadsvrouw heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, onder verwijzing naar de gebrekkige medewerking van de reclassering.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kans op recidive nog steeds aanwezig is en dat een ambulante behandeling niet voldoende is om deze kans te reduceren. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie toegewezen en beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege blijft. Deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.