ECLI:NL:RBROT:2022:3455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
9712186 HA VERZ 22-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen AX Isolatiewerken B.V. en [verweerder], die sinds 1 september 2004 in dienst was bij AX. [verweerder] werd op 4 februari 2022 op staande voet ontslagen, maar betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging. AX verzocht om een gefixeerde schadevergoeding, terwijl [verweerder] verzocht om een verklaring dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was opgezegd, alsook om betaling van een transitievergoeding en andere vergoedingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat AX haar verzoekschrift en [verweerder] zijn tegenverzoek tijdig hebben ingediend. De rechter oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet, omdat niet was komen vast te staan dat [verweerder] onder invloed van drugs of alcohol had gewerkt. Bovendien had AX niet de juiste procedure gevolgd door [verweerder] niet eerst te waarschuwen voor de gevolgen van zijn gedrag. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst onregelmatig was opgezegd en dat [verweerder] recht had op een transitievergoeding van € 25.936,43, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 16.535,96, en een billijke vergoeding van € 4.000,--. Daarnaast werd AX veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke specificaties van de vergoedingen en in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij ontslag op staande voet en de verplichting van de werkgever om de werknemer te waarschuwen en ondersteuning te bieden bij vermoedens van problematisch gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9712186 / HA VERZ 22-16
uitspraak: 29 april 2022

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AX Isolatiewerken B.V.,
gevestigd te Strijen,
verzoekster,
tevens verweerster in de zelfstandige tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. R.K.A. Kop,
tegen

[verweerder],

wonende te [woonplaats verweerder],
verweerder,
tevens verzoeker in de zelfstandige tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. L.A. Jansen.
Partijen worden hierna AX en [verweerder] genoemd.

Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 3 maart 2022;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met producties, ontvangen op 9 maart 2022;
  • de brief van de zijde van AX van 22 maart 2022, met één productie;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken, met producties;
  • het e-mailbericht van de zijde van AX van 24 maart 2022, met één productie;
  • het e-mailbericht van de zijde van AX van 30 maart 20202, met producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022.
AX is verschenen bij [naam 1], bestuurder (hierna: [naam 1]), bijgestaan door mr. Kop en mr. M. Sahman.
[verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Jansen.

Omschrijving van het geschil

De feiten
1. [verweerder], geboren op [geboortedatum verweerder], is per 1 september 2004 bij AX in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam als ‘voorman isolatiematrassen’ tegen een salaris van € 3.827,41 bruto per maand exclusief overuren en vakantietoeslag.
2. Op 4 februari 2022 is [verweerder] op staande voet ontslagen. Met ingang van 1 april 2022 heeft hij ander werk gevonden.
Het verzoek
3. AX verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, aan AX een gefixeerde schadevergoeding toe te kennen van € 7.694,68 en [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder nadrukkelijk begrepen de kosten van de gemachtigde van AX en de nakosten, een en ander onder de bepaling dat wettelijke rente hierover verschuldigd is vanaf 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking.
4. AX stelt daartoe – samengevat – het volgende.
[verweerder] heeft aan AX een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en hij is daarom aan AX een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd als bedoeld in artikel 7:677 lid 3 sub a BW.
5. [verweerder] heeft verweer gevoerd. Daarop wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Het tegenverzoek
6. [verweerder] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht te verklaren dat AX de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd;
AX te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een transitievergoeding ad
€ 26.534,61 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een maand
na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zijnde 4 maart 2022, tot de dag van algehele voldoening;
AX te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een gefixeerde schadevergoeding ad € 20.227,02 bruto te verhogen met vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd,
zijnde 4 februari 2022, tot de dag van algehele voldoening;
AX te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een billijke schadevergoeding ad
€ 24.803,94 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende
dag na de te wijzen beschikking tot de dag van algehele voldoening;
AX te veroordelen om binnen veertien dagen na de datum van de te wijzen beschikking aan [verweerder] een deugdelijk salarisspecificatie te verstrekken met betrekking tot de sub II tot en met IV genoemde bedragen, op straffe van een dwangsom ad € 250,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft,
met veroordeling van AX in de kosten van deze procedure.
7. AX heeft verweer gevoerd tegen het tegenverzoek. Daarop wordt hierna, voor zover van belang, nader in gegaan.

De beoordeling van het geschil

8. Vastgesteld wordt dat AX haar verzoekschrift en [verweerder] zijn tegenverzoek binnen twee (c.q. drie) maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd ter griffie hebben ingediend. Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 BW zijn zij dan ook ontvankelijk in hun verzoeken.
9. [verweerder] heeft berust in beëindiging van het dienstverband per 4 februari 2022. Omdat volgens hem evenwel geen sprake was van een dringende reden voor die beëindiging, verzoekt hij hem een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671 BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. Op grond van artikel 7:671 lid 1 sub c BW geldt die eis niet wanneer de opzegging geschiedt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW, waarin is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
10. [verweerder] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de opzegging niet onverwijld is gedaan, omdat de feiten al op 27 januari 2022 duidelijk waren en AX pas op
4 februari 2022 heeft opgezegd. Ter zitting is duidelijk geworden dat partijen vanaf
27 januari 2022 gesprekken hebben gevoerd, waarbij AX [verweerder] heeft voorgesteld zelf ontslag te nemen. Toen op 31 januari of 1 februari 2022 duidelijk werd dat [verweerder] daar niet mee in wilde stemmen, heeft AX nader onderzoek gedaan en juridisch advies ingewonnen. Dat vervolgens enkele dagen zijn verstreken voordat is besloten over te gaan tot ontslag op staande voet, duidt slechts op een zorgvuldig handelende werkgever en maakt niet dat geen sprake is van een onverwijld gegeven ontslag.
11. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Gelet op artikel 7:678 lid 1 BW worden voor een werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Uit de ontslagbrief volgt dat AX de volgende dringende redenen ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet:
  • liegen en verzwijgen;
  • structureel wangedrag (liederlijk gedrag);
  • dronkenschap tijdens het werk en drugsgebruik voor, tijdens of na het werk;
  • collega’s in gevaar brengen door tijdens het werk alcohol en drugs te gebruiken en vervolgens in de bedrijfsauto te rijden;
  • weigeren te voldoen aan redelijke bevelen;
  • op grovelijke wijze verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst veronachtzamen.
Drugs/alcohol
12. Tussen partijen staat vast dat [verweerder] (heeft ge)kampt met een drugsverslaving. Volgens [verweerder] heeft hij succesvol een behandeltraject doorlopen en is hij thans clean. Hij stelt dat hij nooit drugs of alcohol heeft gebruikt tijdens werktijd en dat hij nooit onder invloed heeft gereden, ook niet (met collega’s) in de bedrijfsauto.
Volgens AX is wel degelijk sprake geweest van (alcohol- en) drugsgebruik waarover [verweerder] heeft gelogen, althans dat hij heeft verzwegen.
13. Voor wat betreft het drugsgebruik op of rond de kerstborrel in december 2021 geldt dat [verweerder] dat inderdaad in eerste instantie heeft ontkend, maar later heeft toegegeven. Hij noemt dit drugsgebruik een misstap. [verweerder] heeft hierover onweersproken gesteld dat hij niet tijdens de kerstborrel, maar na afloop daarvan thuis cocaïne heeft gebruikt. Dat dit gebruik tijdens werktijd zou hebben plaatsgevonden is dan ook niet aannemelijk. Hoewel het gelet op zijn verslavingsverleden op dat moment op zijn minst onverstandig is geweest drugs te gebruiken, geldt dat [verweerder] hier buiten werktijd eigen keuzes in mag maken. Als onweersproken gesteld staat ook vast dat hij de volgende dag vrij was, zodat ook toen het werk er niet onder kan hebben geleden. Dat [verweerder] het gebruik na de kerstborrel in eerste instantie heeft ontkend siert hem niet, maar dat is onvoldoende om een dringende reden voor ontslag op staande voet op te leveren.
14. Vervolgens geldt dat collega [naam 2] (hierna: [naam 2]) op 27 januari 2022 tegen [verweerder] heeft geuit dat AX het vermoeden had dat [verweerder] drugs gebruikte. [verweerder] was hiervan naar eigen zeggen ernstig ontdaan, is naar huis gegaan en heeft zich ziek gemeld. Diezelfde avond heeft [verweerder] een gesprek gehad met [naam 1] op kantoor. [naam 1] heeft na afloop van dat gesprek de bedrijfsauto, die voornamelijk door [verweerder] gebruikt werd, gecontroleerd en daarbij een wit poeder aangetroffen op de autostoel. [naam 1] heeft naar zijn zeggen dit poeder in water gedaan en die vloeistof gebruikt voor een drugstest, waarbij een positief testresultaat volgde op cocaïne. [verweerder] heeft betwist dat het betreffende poeder cocaïne was, dat het van hem was en dat hij heeft gebruikt.
Ook als zou komen vast te staan dat het aangetroffen poeder cocaïne was en dat dat van [verweerder] was, dan nog is de vraag of dit een dringende reden voor ontslag op staande voet kan opleveren. Immers, niet vaststaat dat hij die cocaïne heeft gebruikt tijdens werktijd en/of dat hij onder invloed in de bedrijfsauto heeft gereden. Het enkele aantreffen van cocaïne in de bedrijfsauto die [verweerder] gebruikte, is niet voldoende voor een ontslag op staande voet. Dat geldt te meer omdat [verweerder] niet de enige was die de bedrijfsauto gebruikte. Dat hij de bewuste 27e januari 2022 wel als enige in de bedrijfsauto heeft gereden, maakt nog niet dat hetgeen die avond daarin is aangetroffen vanzelfsprekend van [verweerder] moet zijn geweest, althans dat hij onder werktijd heeft gebruikt of onder invloed in de bedrijfsauto heeft gereden.
Overigens geldt dat [naam 1] kennelijk een drugstest bij zich had tijdens het gesprek op
27 januari 2022 en dat hij [verweerder] heeft voorgesteld die test af te nemen. Ondanks dat [verweerder] te kennen heeft gegeven daaraan te willen meewerken, is de test niet afgenomen. Dat kan [verweerder] niet worden aangerekend.
15. Wel van belang is dat [naam 2] heeft verklaard dat [verweerder] na het drugsgebruik na afloop van de kerstborrel onder invloed in de bedrijfsauto zou hebben gereden. Ook heeft hij verklaard dat [verweerder] op 26 november 2021 tijdens een autorit vanuit Antwerpen in de bedrijfsauto, onder werktijd, zes blikjes bier heeft gedronken. Zo de kantonrechter begrijpt heeft [naam 2] deze verklaring (productie 7 bij verzoekschrift) opgemaakt ná het gesprek dat [naam 1] met [verweerder] heeft gevoerd op 27 januari 2022.
Dat volgens [naam 2] sprake zou zijn geweest van alcoholgebruik onder werktijd en rijden onder invloed in de bedrijfsauto is AX dus pas toen ter ore gekomen. AX heeft dit kennelijk vervolgens als waar aangenomen en dit meegenomen in haar overweging om te komen tot ontslag op staande voet, zonder [verweerder] daarover eerst te bevragen. [verweerder] heeft betwist dat hij alcohol heeft gebruikt onder werktijd en dat hij onder invloed in de bedrijfsauto heeft gereden.
16. AX heeft ter onderbouwing van haar stellingen op het gebied van alcohol- en drugsgebruik nog verschillende verklaringen overgelegd van collega’s van [verweerder] en de oud-eigenaar van AX. AX had kennelijk al langere tijd vermoedens van (voortgezet) alcohol- of drugsgebruik door [verweerder]. Het had toen op haar weg gelegen [verweerder] hierop aan te spreken en hem erop te wijzen dat bij (herhaald) alcohol- of drugsgebruik onder werktijd een ontslag op staande voet zou volgen. Dat heeft zij niet gedaan.
Wat AX betreft is het alcohol- en/of drugsgebruik vervolgens bevestigd met het aantreffen van het witte poeder op 27 januari 2022, althans daarna door de verklaringen van [naam 2] en andere collega’s. Ook toen heeft zij [verweerder] daarop niet aangesproken of gewaarschuwd voor een ontslag op staande voet, maar zij heeft [verweerder] eerst voorgesteld zelf ontslag te nemen en toen hij dat niet deed, hem ontslag op staande voet verleend. Daarmee heeft zij te snel gehandeld en een stap overgeslagen.
Bovendien geldt dat het in geval van een vermoeden van een drugs- of alcoholverslaving, zeker in de wetenschap dat [verweerder] een verslavingshistorie heeft, op de weg van AX had gelegen om steun en begeleiding te bieden, vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap. Dat [verweerder] over die gestelde verslaving zou hebben gelogen maakt dat niet anders, nu dat vaker voorkomt bij een verslaving.
17. Concluderend geldt gelet op het voorgaande op het punt van alcohol- en drugsgebruik dat enerzijds niet is komen vast te staan dat [verweerder] alcohol of drugs heeft gebruikt tijdens werktijd of dat hij onder invloed van alcohol of drugs in de bedrijfsauto heeft gereden en anderzijds dat als dat al wel zo zou zijn, het op de weg van AX had gelegen [verweerder] daarop eerst aan te spreken, te waarschuwen voor ontslag op staande voet bij herhaling en hem steun en begeleiding te bieden. Van een dringende reden voor ontslag op staande voet is op grond hiervan dan ook geen sprake.
Wangedrag/disfunctioneren
18. AX heeft voorts diverse redenen genoemd voor het ontslag op staande voet die kunnen worden geschaard onder de noemer wangedrag dan wel disfunctioneren. Daarover wordt als volgt overwogen.
19. AX stelt thans dat [verweerder] eerder naar huis is gegaan onder werktijd terwijl collega’s overwerkten. AX heeft niet geconcretiseerd op welke dagen hiervan sprake was en hoe laat [verweerder] toen naar huis is gegaan; zij heeft slechts aangevoerd dat dit is ontdekt via het GPS-systeem dat in de auto zit. De enige dagen die in dit kader concreet ter sprake zijn gekomen zijn 25 en 26 januari 2022. [verweerder] heeft daarover aangevoerd dat hij op die dagen eerder is begonnen met werken en daarom ook eerder is gestopt. Dat was volgens hem gebruikelijk binnen het bedrijf. AX heeft dat betwist en heeft aangevoerd dat de werktijden van 07.30 uur tot 16.15 uur zijn en dat onderscheid moet worden gemaakt tussen reis- en werktijd. Op dit punt geldt dat het voor de hand had gelegen om hierover met [verweerder] in gesprek te gaan en hem te waarschuwen dat dit niet toegestaan werd. Dat heeft AX niet gedaan. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat als onweersproken gesteld vaststaat dat [verweerder] structureel veel overuren maakte, zodat niet kan worden geconcludeerd dat hij de kantjes er vanaf liep.
20. Ook de stellingen van AX dat [verweerder] de planning niet correct heeft bijgehouden, dat hij veel fouten maakte in het werk en dat hij onder werktijd naar privé-afspraken ging, is niet voldoende om een dringende reden voor ontslag op staande voet aan te nemen. AX heeft ter onderbouwing van haar stellingen aangevoerd dat zij het GPS-systeem heeft uitgelezen en collega’s heeft gesproken. Ook heeft zij diverse verklaringen overgelegd van collega’s en de oud-eigenaar van AX.
[verweerder] heeft de juistheid van die verklaringen betwist. Wat daar ook van zij: op basis van de stukken en stellingen van partijen geldt dat [verweerder] niet concreet en aantoonbaar is aangesproken op één van de door AX genoemde punten, althans niet eerder dan op
27 januari 2022. [naam 1] heeft aangevoerd dat hij nadat hij AX per 1 september 2021 had overgenomen al snel veel negatieve signalen te horen kreeg over het gedrag en functioneren van [verweerder]. Hij heeft weliswaar aangevoerd dat hij gesprekken met [verweerder] heeft gevoerd, maar niet gesteld of gebleken is dat [verweerder] concreet is gewezen op hetgeen in de ogen van AX verbetering behoefde. Er zijn ook geen verslagen van functioneringsgesprekken waaruit blijkt dat [verweerder] is aangesproken op punten die in de ogen van AX niet goed gingen. De stelling van AX dat oud-eigenaar [naam 3] [verweerder] de hand boven het hoofd heeft gehouden omdat hij met [verweerder] al gedurende lange tijd een persoonlijke band had, is daarbij niet van belang. Dat maakt niet anders dat [verweerder] niet is aangesproken.
Vast staat dat [verweerder] in ieder geval geen (officiële) waarschuwing heeft ontvangen waarbij hij erop is gewezen dat zijn gedrag c.q. functioneren moest verbeteren en dat anders ontslag zou dreigen. Zelfs als dat wel zo zou zijn, valt niet in te zien hoe dergelijk gedrag een reden kan zijn voor ontslag op staande voet. Meer gepast zou zijn geweest om in dat geval een verbetertraject te starten en – als dat geen of onvoldoende verbetering zou opleveren – een ontbindingsverzoek op grond van artikel 7:669 lid 3 sub d BW in te dienen.
21. Dat [verweerder] een affaire zou hebben gehad met de vrouw van een zakelijke relatie van AX wordt in het kader van deze procedure niet van belang geacht. [verweerder] heeft onweersproken gesteld dat deze vrouw haar relatie heeft verbroken en nu een relatie met [verweerder] heeft. Daarnaast geldt dat is gebleken dat de bewuste zakelijke relatie nog steeds werkzaamheden voor AX verricht zodat van enig probleem voor AX op dit punt niet is gebleken.
22. AX heeft in de ontslagbrief voorts nog een officiële waarschuwing uit 2010 genoemd en een brief uit 2015 die ziet op rijden onder invloed. Voor zover AX deze punten had willen betrekken in het onderhavige ontslag op staande voet, had zij daarover concreet moeten zijn. Dat is zij niet geweest, in ieder geval niet in de ontslagbrief, zodat deze punten verder niet worden besproken of meegewogen. Bovendien is het de vraag of gebeurtenissen uit 2010 en 2015 van belang kunnen zijn voor de vraag of nu sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, zeker nu vast staat dat [verweerder] tussen toen en 27 januari 2022 niet op zijn gedrag of functioneren is aangesproken. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend.
23. Gelet op al het voorgaande moet worden geconcludeerd dat geen sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Daarmee staat vast dat AX de arbeidsovereenkomst met [verweerder] onregelmatig heeft opgezegd. De verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen.
24. Het einde van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder]. Een transitievergoeding is dan ook toewijsbaar, zij het dat die naar de eigen berekening van de kantonrechter € 25.936,43 bruto bedraagt. De stelling van AX dat sprake zou zijn van een situatie waarin het toekennen van een (volledige) transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, waarbij zij heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:3945) wordt niet gevolgd. Daartoe wordt volstaan met verwijzing naar al hetgeen hiervoor is overwogen.
25. Gelet op de onregelmatige opzegging is AX een vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW verschuldigd, zijnde een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Art. 7:672 lid 12 BW biedt de kantonrechter de mogelijkheid om deze vergoeding te matigen indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, met dien verstande dat in dit geval de vergoeding niet minder kan bedragen dan het in geld vastgestelde loon over de opzegtermijn van vier maanden. De kantonrechter zal tot die matiging overgaan, nu [verweerder] met ingang van 1 april 2022 ander werk heeft gevonden. De vergoeding wegens onregelmatige opzegging komt daarmee op een bedrag van € 16.535,96 bruto te verhogen met vakantiegeld en dat bedrag zal thans worden toegewezen.
26. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of aan [verweerder] een billijke vergoeding moet worden toegekend. De rechtsgrond voor toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW is in beginsel reeds gegeven met het oordeel dat er geen dringende reden is voor het gegeven ontslag op staande voet en dat is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Met andere woorden: AX heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door [verweerder] ten onrechte ontslag op staande voet te geven. Dit maakt dat toekenning van een billijke vergoeding op zijn plaats is. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de vergoeding moet daarbij aansluiten.
27. De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 4.000,-- bruto.
Met deze vergoeding wordt [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gecompenseerd voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ontslag op staande voet. Daarbij wordt al hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking genomen (inclusief de beide andere toegekende vergoedingen) en wordt mede gelet op de leeftijd van [verweerder], de duur van het dienstverband en het feit dat hij inmiddels een nieuwe baan heeft gevonden.
28. De wettelijke rente over de verschillende vergoedingen zal worden toegewezen als verzocht.
29. AX dient zoals verzocht van de toegewezen bruto bedragen deugdelijke bruto/netto-specificaties aan [verweerder] te verstrekken binnen veertien dagen na vandaag, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,--.
30. Van een door [verweerder] te betalen gefixeerde schadevergoeding kan gelet op al het voorgaande geen sprake zijn, zodat dat verzoek wordt afgewezen.
31. AX zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat AX de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd;
veroordeelt AX tot betaling van een transitievergoeding aan [verweerder] ter hoogte van
€ 25.936,43 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt AX tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan [verweerder] ter hoogte van € 16.535,96 bruto, te verhogen met vakantiegeld, en te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag vanaf 4 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt AX tot betaling van een billijke vergoeding aan [verweerder] ter hoogte van
€ 4.000,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na vandaag tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt AX om binnen veertien dagen na vandaag deugdelijke specificaties van de hierboven genoemde bedragen te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,--;
veroordeelt AX in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verweerder] bepaald op
€ 996,-- voor salaris van de gemachtigde van [verweerder];
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
773