ECLI:NL:RBROT:2022:3436
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak in Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak, een penthouse met een oppervlakte van 94 m², gelegen in Rotterdam. De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 305.000,-. Eiser, de eigenaar van de onroerende zaak, was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde te hoog was, met een eigen inschatting van € 285.000,-. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 maart 2021, waarbij eiser in persoon verscheen en de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van 1 januari 2020 moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport van een externe taxateur aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar vergelijkingsobjecten en de relevante kenmerken zoals ligging, type, bouwjaar en onderhoudstoestand.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de waarde van de onroerende zaak voldoende is verdisconteerd in de WOZ-waarde, ondanks de argumenten van eiser over eerdere WOZ-waarden en de ligging van de onroerende zaak. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en bepaald dat het griffierecht aan eiser wordt terugbetaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.