ECLI:NL:RBROT:2022:3431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/4323
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster na weigering van medische behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ex-werkneemster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De ex-werkneemster, die als inpakster werkte, was sinds 3 december 2018 arbeidsongeschikt en had op 7 september 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. In het primaire besluit van 9 november 2020 werd haar een loongerelateerde uitkering toegekend, omdat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt was bevonden. Echter, in het bestreden besluit van 14 juli 2021 verklaarde de verweerder het bezwaar van de ex-werkneemster ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de ex-werkneemster.

De rechtbank heeft de zaak op 7 april 2022 behandeld. De ex-werkneemster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank overwoog dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had geconcludeerd dat er geen sprake was van duurzame beperkingen, omdat de ex-werkneemster de mogelijkheid had om een operatie te ondergaan die kans op verbetering bood. De rechtbank oordeelde dat de ex-werkneemster niet in aanmerking kwam voor een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-)uitkering, omdat zij niet voldeed aan de criteria voor duurzame arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de verzekeringsarts zijn inschatting van de mogelijkheden tot verbetering op een deugdelijke wijze had onderbouwd. De ex-werkneemster had geen nieuwe medische informatie overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de ex-werkneemster terecht niet in aanmerking was gebracht voor een IVA-uitkering en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4323

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: [naam gemachtigde 2] .

Procesverloop

In het besluit van 9 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan [naam persoon 1] (ex-werkneemster) vanaf 30 november 2020 een loongerelateerde uitkering toegekend, omdat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is bevonden.
In het besluit van 14 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens eiseres is tevens [naam persoon 2] verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Ex-werkneemster is werkzaam geweest als inpakster voor 40 uur per week. Op 3 december 2018 is zij uitgevallen voor dit werk en op 7 september 2020 heeft zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Hierna heeft een verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht waarvan op 30 oktober 2020 een rapportage is opgemaakt. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de ex-werkneemster geen benutbare mogelijkheden heeft, wat wordt bevestigd in de functionele mogelijkhedenlijst van 30 oktober 2020, geldig per 28 oktober 2020. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit waarna een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek heeft verricht. In de op 11 juli 2021 opgemaakte rapportage heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat de ex-werkneemster gezien haar medische situatie een zeer beperkte belastbaarheid heeft. Omdat er mogelijkheden zijn om een operatie te ondergaan, met 50% kans op verbetering van de rugproblemen en 80% kans op verbetering van de loop- en staproblemen, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van duurzame beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij gebruik gemaakt van het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (beoordelingskader). Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
2. In beroep voert eiseres aan dat niet is gebleken dat verweerder het herstelgedrag van de ex-werkneemster als onvoldoende kwalificeert en aan haar de opdracht geeft om zich te laten behandelen. De argumentatie die is gebruikt bij de tweede stap van het stappenplan uit het beoordelingskader is niet valide. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat er zonder meer vanuit dat na een operatie en na drie tot zes maanden aan revalidatie verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Deze aanname wordt verder niet onderbouwd. Om die reden is het onderzoek niet zorgvuldig verricht en is sprake van een motiveringsgebrek. De houding van verweerder is laakbaar, omdat eiseres onnodig op kosten wordt gejaagd. Er is sprake van een eindsituatie en de ex-werkneemster komt in aanmerking voor een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-)uitkering.
3. Bij de beoordeling van de zaak is in het bijzonder het volgende kader van belang.
3.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
Op grond van het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
Bij de beoordeling van de duurzaamheid van beperkingen wordt gebruik gemaakt van het beoordelingskader waarin drie stappen staan beschreven.
De eerste stap is dat verbetering is uitgesloten als er sprake is van A: een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden en B: een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Indien verbetering niet is uitgesloten, dan moet worden beoordeeld of sprake is van stap twee, waarin wordt bezien in hoeverre die verbetering kan worden verwacht in het eerste jaar. A: de verwachting dat verbetering zal optreden is redelijk of goed. B: die verbetering is niet of nauwelijks te verwachten.
Indien in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering kan worden verwacht (stap 2B), dan volgt stap drie waarin de verzekeringsarts beoordeelt in hoeverre die na dat jaar nog kan worden verwacht. A: De verwachting is redelijk of goed. Dit zal slechts het geval zijn als van een behandeling vaststaat dat die pas op langere termijn gericht is op verbetering. B: Verbetering is niet of nauwelijks te verwachten. Dit geldt voor alle overige gevallen.
In het beoordelingskader is in de toelichting onder ‘definitie’ op bladzijde 6 en 7 opgenomen: “Om te voorkomen dat cliënten met perspectief op verbetering van de belastbaarheid voortijdig als duurzaam beperkt worden aangemerkt en vooral om ervoor te zorgen dat mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid daadwerkelijk worden benut, is ervoor gekozen dat cliëntgebonden factoren die verbetering van de belastbaarheid in de weg staan bij de beoordeling slechts een rol mogen spelen voor zover deze rechtstreeks samenhangen met het ziekteproces. Zo geldt als uitgangspunt dat cliënt adequaat herstelgedrag moet vertonen. Is dit niet het geval, dan wordt per definitie uitgegaan van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal opreden, tenzij het inadequate herstelgedrag het gevolg is van ziekte of handicap. Cliëntgebonden factoren kunnen alleen als een belemmering voor verbetering van de belastbaarheid worden geaccepteerd, indien er sprake is van verlies aan autonomie; een situatie waarin cliënt als gevolg van ziekte of handicap geen keuzevrijheid heeft en niet meer de rol kan vervullen die hij zou willen en moeten vervullen.”
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.1.
Het is niet in geschil dat de ex-werkneemster haar eigen arbeid niet meer kan verrichten. Het is evenmin in geschil dat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is bevonden. Tussen partijen is wel in geschil of verweerder aan ex-werkneemster een aanwijzing dient te geven, maar dit geschil ligt niet voor in de onderhavige procedure aangezien het beroep gericht is tegen het bestreden besluit. De rechtbank moet in dit beroep beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de arbeidsbeperkingen van de ex-werkneemster niet duurzaam zijn.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de inschatting van de mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid van de ex-werkneemster, gelet op het beoordelingskader en op basis van een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij haar aan de orde zijn, op deugdelijke wijze heeft onderbouwd. Ten aanzien van de eerste stap heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, omdat de ex-werkneemster de mogelijkheid heeft om een operatie te ondergaan met 50% kans op verbetering van de rugproblemen en 80% kans op verbetering van de loop- en staproblemen. Dat de ex-werkneemster heeft aangegeven de behandeling niet te willen ondergaan, kan niet leiden tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt gemotiveerd dat er geen aanwijzingen zijn om de ex-werkneemster vanwege medische redenen verminderd verwijtbaar te achten voor het feit dat zij zich niet laat behandelen. Dit betekent dat er geen factoren zijn die de verbetering van de belastbaarheid van eiseres in de weg staan die samenhangen met haar ziekteproces waardoor dit niet een rol kan spelen bij de beoordeling van de duurzaamheid. Ten aanzien van de tweede stap heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat er geen doorslaggevende argumenten zijn dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks zijn te verwachten en dat er vanuit kan worden gegaan dat een redelijke of goede verwachting is dat de belastbaarheid van de ex-werkneemster zal verbeteren, omdat de ex-werkneemster kan worden geopereerd waarna een revalidatieperiode volgt van drie tot zes maanden (stap 2A). Ook heeft de verzekeringsarts gewezen op het feit dat het volgen van een multidisciplinair behandelings-/revalidatietraject van meerwaarde is. Om die reden komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet meer toe aan de beoordeling van stap drie. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft toegelicht dat op basis van de medische gegevens geen aanwijzingen zijn voor duurzame beperkingen, nu niet is gebleken dat de ex-werkneemster geen baat zou kunnen hebben bij verdere behandeling, zoals het ondergaan van de operatie of een multidisciplinair behandelings-/revalidatietraject. Door eiseres is geen (nieuwe) medische informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor een andersluidend oordeel.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder correct heeft vastgesteld dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De ex-werkneemster is dan ook terecht niet in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.