ECLI:NL:RBROT:2022:3431
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster na weigering van medische behandeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ex-werkneemster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De ex-werkneemster, die als inpakster werkte, was sinds 3 december 2018 arbeidsongeschikt en had op 7 september 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. In het primaire besluit van 9 november 2020 werd haar een loongerelateerde uitkering toegekend, omdat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt was bevonden. Echter, in het bestreden besluit van 14 juli 2021 verklaarde de verweerder het bezwaar van de ex-werkneemster ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de ex-werkneemster.
De rechtbank heeft de zaak op 7 april 2022 behandeld. De ex-werkneemster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank overwoog dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had geconcludeerd dat er geen sprake was van duurzame beperkingen, omdat de ex-werkneemster de mogelijkheid had om een operatie te ondergaan die kans op verbetering bood. De rechtbank oordeelde dat de ex-werkneemster niet in aanmerking kwam voor een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-)uitkering, omdat zij niet voldeed aan de criteria voor duurzame arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de verzekeringsarts zijn inschatting van de mogelijkheden tot verbetering op een deugdelijke wijze had onderbouwd. De ex-werkneemster had geen nieuwe medische informatie overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de ex-werkneemster terecht niet in aanmerking was gebracht voor een IVA-uitkering en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.