ECLI:NL:RBROT:2022:3387

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9577661 / CV EXPL 21-40283
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in het kader van een rijlesovereenkomst met geschil over factuurbedrag en adressering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee rijscholen over een factuur die door eiser aan gedaagde was gestuurd. Eiser, die een rijschool exploiteert onder de naam [naam rijschool 3], had een leerling overgenomen van gedaagde, die ook een rijschool exploiteert. Eiser bracht een bedrag van € 1.367,00 in rekening voor de overname, maar gedaagde betwistte dit bedrag en gaf aan dat de factuur niet correct was geadresseerd. Gedaagde stelde dat het juiste bedrag € 1.188,25 was en dat de factuur aan zijn rijschool [naam rijschool 2] geadresseerd moest worden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2022 heeft eiser erkend dat het correcte bedrag € 1.188,25 was. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde geen wettelijke rente of vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd was, omdat de factuur onjuist was geadresseerd. De kantonrechter heeft de hoofdsom van € 1.188,25 toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte adressering van facturen in commerciële transacties.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9577661 / CV EXPL 21-40283
uitspraak: 11 maart 2022 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[eiser]h.o.d.n.
[naam rijschool 1],
wonende in [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. A.C.F. Berkhof te Goes,
tegen
[gedaagde]v.h.o.d.n.
[naam rijschool 2]t.v.h.o.d.n.
[naam rijschool 3],
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 26 november 2021, met producties;
  • de e-mail van 14 december 2021 aan de zijde van [gedaagde];
  • het tussenvonnis van 10 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door [eiser] overgelegde “Kopie factuur” van 13 oktober 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2022 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] in persoon verschenen, vergezeld van zijn vriendin en [naam] (formulemanager bij [naam bedrijf]). Verder is [gedaagde] in persoon verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat dit vonnis vandaag bij vervroeging wordt uitgesproken.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[eiser] exploiteert een rijschool en handelt daarbij onder de naam [naam rijschool 3].
2.2.
[gedaagde] exploiteert ook een rijschool en handelde daarbij onder de naam [naam rijschool 3].
2.3.
[gedaagde] had met een leerling een lesovereenkomst gesloten. [gedaagde] kon die lesovereenkomst op enig moment niet meer nakomen. [gedaagde] heeft vervolgens aan [eiser] verzocht om de leerling over te nemen, met dien verstande dat [gedaagde] [eiser] hiervoor zou compenseren.
2.4.
[eiser] heeft vervolgens bij factuur een bedrag van € 1.367,00 bij [gedaagde] in rekening gebracht, ter zake van de door [eiser] van [gedaagde] overgenomen leerling. Deze factuur is gericht aan “[naam rijschool 3] - [gedaagde]”.
2.5.
[gedaagde] heeft door middel van een WhatsApp-bericht van 20 juli 2020 - voor zover van belang - het volgende aan [eiser] bericht:

Goedenavond [eiser], ik wil zojuist de factuur gaan betalen, maar nu vallen mij een aantal zaken op. Allereerst de adressering, zou je aan mijn rijschool ‘[naam rijschool 2]’ willen adresseren? Anders kan ik deze niet juist verwerken in mijn administratie. Verder kom ik op een ander factuurbedrag. De berekening die ik hiervoor maak is als volgt; Franchisenemers rekenen aan elkaar € 35,- incl. BTW per lesuur en € 50,- incl. BTW servicekosten per TTT/examen. Dat is dus 20x € 35,- is € 700,- en 3x 112,75 inkoopkosten examen bij CBR is € 338,25 en 3x € 50,00 servicekosten is € 150,-. Totaal komt dit dus neer op € 1.188,25. (…)”.
2.6.
Naar aanleiding van dit WhatsApp-bericht heeft [eiser] de factuur aangepast. De aangepaste factuur sloot op een bedrag van € 1.188,25. De aangepaste factuur is gericht aan “[naam rijschool 4]”.
2.7.
Op 10 december 2020 heeft [eiser] per WhatsApp-bericht - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde] geschreven:

Dag [gedaagde],
Het is al even geleden dat [naam rijschool 3] duidelijkheid heeft gegeven in de financiële afwikkeling bij overname van een leerling.
(…) Ik zou ook graag zien dat het financieel afgehandeld wordt. Wil je het geld deze week overmaken? Voor gegevens zie de tweede herinnering die ik zojuist heb gestuurd. (…)”.
2.8.
In reactie op dit WhatsApp-bericht heeft [gedaagde] op 10 december 2020 toegezegd de betaling dezelfde week nog in orde te maken.
2.9.
Op 21 januari 2021 heeft [eiser] per WhatsApp-bericht aan [gedaagde] dat hij de betaling nog niet heeft ontvangen en dat hij verwacht dat het geld diezelfde dag nog wordt overgemaakt.
2.10.
[gedaagde] heeft door middel van een WhatsApp-bericht van 25 mei 2021 - voor zover van belang - het volgende aan [eiser] bericht:

(…) Zoals je weet was en ben ik het niet eens met de bedragen zoals in de factuur zijn vermeld. Ten tijde van de overname werden er andere tarieven gehanteerd, al jaren. (…)
Zoals gezegd kwam het bedrag dat ik jou verschuldigd ben neer op € 1.188,25. Dat is wat ik wil betalen, mits goed vermeld op de factuur. De factuur zoals ‘ie nu is, kan en zal ik dan ook niet voldoen. (…)”.
2.11.
Nadat [eiser] op 25 mei 2021 op het bovenvermelde WhatsApp-bericht had gereageerd, heeft [gedaagde] op 26 mei 2021 - voor zover van belang - het volgende WhatsApp-bericht aan [eiser] gestuurd:

(…) Tevens stel je dat je, na duidelijkheid van [naam rijschool 3] voor wat betreft de nieuwe onderlinge tarieven, opnieuw een factuur hebt verzonden. Dat klopt, maar zoals eerder aangegeven werden er op het moment van de overplaatsing dus nog andere tarieven gehanteerd. (…)
In een bericht van 20 juli 2020 verzoek ik je om jouw factuur te richten aan mijn rijschool ‘[naam rijschool 2]’. De tenaamstelling is echter nog steeds niet juist, daar je factureert aan mij als privé persoon. (…)
Nogmaals [eiser], ik vind het vervelend dat het zo gelopen is en ik wil absoluut niet onder de betalingsverplichting van mijn rijschool uitkomen, maar dan moet het wel kloppen. (…)
Wanneer ik een aangepaste factuur met het juiste bedrag en tenaamstelling van jou ontvangen, dan zal ik deze per direct voldoen. (…)”.
2.12.
[eiser] heeft hierna nog een aantal WhatsApp-berichten aan [gedaagde] gestuurd, maar daar heeft [gedaagde] niet op gereageerd.

3..De vordering

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om aan hem te betalen € 1.367,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 28 oktober 2020, dan wel de wettelijke rente tot aan de dag van de algehele betaling;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan hem te betalen € 1.188,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 28 oktober 2020, dan wel de wettelijke rente tot aan de dag van de algehele betaling;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 205,05, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] schiet tekort in de op hem rustende verplichting om de factuur van [eiser] te voldoen. [gedaagde] moet
primaireen bedrag van € 1.367,00 aan [eiser] betalen, dan wel
subsidiaireen bedrag van € 1.188,25. Dit laatste bedrag heeft [gedaagde] ook toegezegd om te betalen. Verder staat vast dat [gedaagde] vanaf 27 oktober 2020 (de vervaldatum van de factuur) in verzuim verkeert, zodat [gedaagde] vanaf dat moment de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is verschuldigd. Tot slot moet [gedaagde] een bedrag van € 205,05 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] betalen.

4..Het verweer

4.1.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot gedeeltelijke afwijzing van de vordering van [eiser].
4.2.
Daartoe heeft [gedaagde] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd. [naam rijschool 3] had tarieven vastgesteld die moesten worden gerekend bij een onderlinge overname van een leerling van de rijschool. Die tarieven waren op het moment dat [eiser] de eerste factuur stuurde lager dan door [eiser] op de factuur werd vermeld. [gedaagde] heeft [eiser] vervolgens verzocht om een factuur met de juiste tarieven én de juiste adressering te sturen. [gedaagde] had altijd de intentie om de zaak op te lossen. Alle bijkomende kosten zijn onnodig gemaakt en daarom onterecht in rekening gebracht. [gedaagde] is bereid om alsnog het correcte bedrag van € 1.188,25 aan [eiser] te betalen, mits hij een factuur met dat bedrag én de juiste adressering van [eiser] ontvangt.

5..De beoordeling

5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam], mede namens [eiser], aangevoerd dat de in eerste instantie door [eiser] aan [gedaagde] verzonden factuur (ten bedrage van € 1.367,00) uiteindelijk “is aangepast naar het correcte bedrag”. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook een kopie van een factuur voor een bedrag van € 1.188,25 overgelegd, welk bedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens [gedaagde] zou moeten worden betaald.
5.2.
De kantonrechter begrijpt uit het voorgaande dat [eiser] erkent dat [gedaagde] (slechts) een bedrag van € 1.188,25 aan hem is verschuldigd en dus niet een bedrag van € 1.367,00. De kantonrechter zal aan hoofdsom dan ook een bedrag van € 1.188,25 toewijzen. Het verweer van [gedaagde] dat op de door [eiser] tijdens de mondelinge behandeling overgelegde factuur weliswaar een juist factuurbedrag staat vermeld, maar dat de in die factuur genoemde tarieven onjuist zijn en ten onrechte met een creditering zijn gecorrigeerd, kan niet aan toewijzing van de hoofdsom in de weg staan. Feit is immers dat het factuurbedrag “onder de streep” correct is, zodat [gedaagde] geen in rechte te respecteren belang heeft bij aanpassing van de op de factuur genoemde tarieven.
5.3.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, betreft de vraag of [gedaagde] aan [eiser] (verschenen) wettelijke rente, een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en/of proceskosten moet betalen. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.4.
Vast staat dat [gedaagde] naar aanleiding van de eerste factuur van [eiser] heeft opgemerkt dat zowel het factuurbedrag, als de adressering van de factuur niet correct waren (zie het in rechtsoverweging 2.5. geciteerde WhatsApp-bericht van 20 juli 2020). [eiser] heeft vervolgens weliswaar een factuur met een aangepast (correct) factuurbedrag aan [gedaagde] gezonden, maar dat neemt niet weg dat ook die factuur onjuist was geadresseerd. [gedaagde] heeft hier ook wederom bij [eiser] over geklaagd (zie het in rechtsoverweging 2.11. geciteerde WhatsApp-bericht van 26 mei 2021). Het is niet gesteld of gebleken dat [eiser] naar aanleiding hiervan alsnog een factuur met zowel het juiste factuurbedrag, als de juiste adressering aan [gedaagde] heeft gezonden. [eiser] heeft daarnaast niet betwist dat het voor de administratie van [gedaagde] noodzakelijk is dat de factuur op een juiste wijze is geadresseerd, voordat [gedaagde] tot betaling daarvan overgaat (zie wederom het in rechtsoverweging 2.5. geciteerde WhatsApp-bericht van 20 juli 2020). Op grond hiervan is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] een gegronde reden had om nog niet tot betaling van de (onjuiste geadresseerde) factuur over te gaan. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] geen verschenen wettelijke rente en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, zodat die vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
5.5.
De wettelijke rente zal wel worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom van € 1.188,25 vanaf de datum van het betekenen van de dagvaarding (26 november 2021) tot aan de dag dat het voornoemde bedrag volledig door [gedaagde] aan [eiser] is betaald.
5.6.
In de omstandigheid dat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Iedere partij draagt daarom de eigen proceskosten.
5.7.
Hetgeen verder door partijen is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen € 1.188,25, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2021 tot aan de dag van de algehele betaling;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671