ECLI:NL:RBROT:2022:3385

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9542880 / CV EXPL 21-37575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident betreffende absolute bevoegdheid van de kantonrechter in een civiele zaak over wanprestatie en behandelovereenkomst

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een incident aanhangig gemaakt door de gedaagde partij, een besloten vennootschap, die zich beroept op de onbevoegdheid van de kantonrechter. De eiseres, die een behandelingsovereenkomst had gesloten voor een borstvergroting, vordert een verklaring voor recht wegens wanprestatie door de gedaagde. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder de dagvaarding en de conclusie van antwoord. De eiseres stelt dat de gedaagde tekort is geschoten in de zorgplicht en vordert schadevergoeding en een hersteloperatie. De gedaagde betwist de bevoegdheid van de kantonrechter, omdat de vorderingen van de eiseres van onbepaalde waarde zijn en mogelijk boven de € 25.000,00 uitkomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de zaak moet worden verwezen naar de handelskamer, omdat de vorderingen niet voldoen aan de eisen van artikel 94 Rv. De beslissing houdt in dat de zaak op 13 april 2022 zal worden verwezen naar de rolzitting van de handelskamer, waar partijen verder kunnen procederen. Tevens zijn er instructies gegeven over de proceskosten en het griffierecht dat verschuldigd is na verwijzing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9542880 / CV EXPL 21-37575
uitspraak: 25 maart 2022
vonnis in het incident van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres](hierna: [afkorting naam eiseres]),
wonende in [woonplaats eiseres],
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. J.P. van Veenendaal te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]m.h.o.d.n.
[naam praktijk](hierna: [naam praktijk]),
statutair gevestigd in [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 november 2021, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord (tevens bevoegdheidsincident), met productie 1;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat dit vonnis in het incident vandaag wordt uitgesproken.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat sprake is van wanprestatie door [naam praktijk] onder de behandelovereenkomst tussen [naam praktijk] en [eiseres];
[naam praktijk] op grond van wanprestatie te veroordelen tot voldoening van hetgeen onder punt 13 van de dagvaarding is omschreven;
[naam praktijk] te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. Tussen partijen is een behandelingsovereenkomst gesloten, uit hoofde waarvan [naam praktijk] bij [eiseres] een borstvergroting zou uitvoeren. [naam praktijk] is tekortgeschoten in deze overeenkomst en zij heeft de op grond van artikel 7:453 BW op haar rustende zorgplicht geschonden. [naam praktijk] moet derhalve een hersteloperatie, dan wel (litteken) corrigerende operatie bij een kliniek naar keuze van [eiseres] bekostigen en vervangende schadevergoeding met betrekking tot de letselschade aan de borsten van [eiseres] (welke niet door de hiervoor genoemde operatie kan worden hersteld) aan [eiseres] betalen.
2.3.
[naam praktijk] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] - uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[naam praktijk] heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen door zich voor alle weren te beroepen op (absolute) onbevoegdheid van de kantonrechter. Daartoe voert [naam praktijk] - kort samengevat - het volgende aan. [eiseres] vordert een verklaring voor recht en daarnaast een veroordeling tot betaling van geldsommen die in omvang nog niet vaststaan. Dit maakt dat de vorderingen niet voldoen aan het bepaalde in artikel 94 Rv, zodat de kantonrechter niet bevoegd is. Indien [eiseres] echter bereid is om te bevestigen dat haar vorderingen qua geldsom niet meer dan € 25.000,00 zullen bedragen, dan bestaat er in de visie van [naam praktijk] geen aanleiding om de zaak naar de handelskamer te verwijzen.
3.2.
[eiseres] verzoekt de kantonrechter om de zaak naar de handelskamer te verwijzen, aangezien de door haar gevorderde schade en de medische kosten mogelijk het bedrag van € 25.000,00 kunnen overstijgen.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de kamer voor kantonzaken of de handelskamer aangewezen is om het tussen partijen gerezen geschil te behandelen en daarop te beslissen.
4.2.
De maatstaf voor de beoordeling van de absolute bevoegdheid van de kantonrechter wordt gegeven door artikel 93 Rv. De vorderingen van [eiseres] zijn van onbepaalde waarde, terwijl er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00 (artikel 93 sub b Rv). Er is bovendien geen sprake van een aardvordering, als bedoeld in artikel 93 sub c Rv.
4.3.
De zaak moet dan ook op de voet van artikel 71 Rv ter verdere behandeling worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken (de handelskamer) van deze rechtbank.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rolzitting van de handelskamer van deze rechtbank van
woensdag 13 april 2022 om 10:00 uur, waar partijen verder kunnen procederen;
5.2.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de handelskamer eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren;
5.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer in persoon of bij gemachtigde kunnen procederen, maar dat zij vertegenwoordigd moeten worden door een advocaat;
5.4.
wijst partijen erop dat de handelskamer zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, waaronder het door de kantonrechter berekende griffierecht van € 85,00 voor [eiseres];
5.5.
wijst [naam praktijk] erop dat na verwijzing een griffierecht van € 667,00 is verschuldigd, welk bedrag binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel op de griffie moet zijn gestort, waarvoor [naam praktijk] een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zal ontvangen;
5.6.
draagt de griffier op om de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor de genoemde rolzitting aan de griffier van de handelskamer te doen toekomen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671