ECLI:NL:RBROT:2022:3384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9498553 / CV EXPL 21-34650
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van parkeerkosten en schadevergoeding door Q-Park na onrechtmatige uitoefening van de parkeerovereenkomst

In deze zaak heeft Q-Park Operations Netherlands B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die op 18 juni 2021 de parkeeraccommodatie Rotterdam Zuidplein heeft verlaten zonder te betalen. Q-Park stelt dat de gedaagde, door middel van 'treintje rijden', de parkeerfaciliteit onrechtmatig heeft verlaten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een parkeerovereenkomst tot stand is gekomen en dat de gedaagde erkent dat zij zonder betaling de parkeeraccommodatie heeft verlaten. Q-Park vordert een bedrag van € 388,67, bestaande uit een tarief voor een verloren parkeerkaart en een schadevergoeding wegens geleden schade door de onrechtmatige daad van de gedaagde. De gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat zij haar parkeerkaart achteraf heeft betaald, maar dit is door Q-Park betwist.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bedingen in de algemene voorwaarden van Q-Park niet oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG. De door Q-Park bedongen schadevergoeding is gerechtvaardigd om 'treintje rijden' te voorkomen en is niet onredelijk bezwarend. De gedaagde heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zij haar parkeerkaart heeft betaald, waardoor de vordering van Q-Park in principe toewijsbaar is. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 337,97 en de proceskosten. De reconventionele vordering van de gedaagde tot terugbetaling van het betaalde bedrag is afgewezen, omdat Q-Park terecht aanspraak heeft gemaakt op betaling van dit bedrag. De proceskostenveroordeling is ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9498553 / CV EXPL 21-34650
uitspraak: 11 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-Park Operations Netherlands B.V.(hierna: Q-Park),
statutair gevestigd in Maastricht,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel te Maastricht,
tegen
[gedaagde](hierna: [afkorting naam gedaagde]),
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
procederend in persoon.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 6 oktober 2021, met producties 1 tot en met 5;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde], mede inhoudende een tegenvordering, met een productie;
  • de akte van depot van 16 december 2021;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie, met productie 6.
1.2.
[gedaagde] heeft - hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld - niet op de door Q-Park genomen conclusie van repliek in conventie tevens (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie gereageerd.
1.3.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Q-Park exploiteert en beheert parkeeraccommodaties waar klanten tegen betaling kunnen parkeren. Zij beheert onder meer de parkeeraccommodatie Rotterdam Zuidplein in Rotterdam (hierna: de parkeeraccommodatie).
2.2.
Op het informatiebord bij de ingang van de parkeeraccommodatie worden voorafgaand aan het naar binnen rijden de geldende tarieven vermeld en wordt verwezen naar de (toepasselijkheid van de) algemene voorwaarden en de plaats waar deze kunnen worden opgevraagd.
2.3.
In de toepasselijke algemene voorwaarden van Q-Park is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:

(…)5 Gebruikersvoorschriften(…)
5.5
Het met een Motorvoertuig verlaten van de Parkeerfaciliteit zonder gebruikmaking van een geldig, door Q-Park geaccepteerd Parkeerbewijs is onder geen beding toegestaan.
5.6
In het geval van verlies of het ontbreken van het Parkeerbewijs, is de Parkeerder het door Q-Park voor de betreffende Parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” zoals vermeld bij de inrit van de Parkeerfaciliteit verschuldigd. De Parkeerder dient dit bedrag vóór het verlaten van de Parkeerfaciliteit te voldoen. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de Parkeerder het werkelijke Parkeergeld in rekening te brengen mocht dat hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”. Indien de Klant achteraf door middel van de klachtenprocedure aan kan tonen wat de daadwerkelijke parkeertijd was, zal restitutie op basis daarvan plaats vinden. De bewijslast met betrekking tot de daadwerkelijke parkeertijd berust bij de Klant.
5.7
Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde Parkeergeld met het Motorvoertuig verlaten van de Parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de Klant direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan.
5.8
Indien Q-Park een gebruik van de Parkeerfaciliteit in strijd met het bepaalde in artikel 5.5 of 5.7 van deze Voorwaarden constateert, is de Klant het door Q-Park voor de betreffende Parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” zoals vermeld bij de inrit van de Parkeerfaciliteit verschuldigd, vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad €319,97- (incl. BTW prijspeil 2020). Q-Park heeft het recht daarnaast en daarenboven overige daadwerkelijk geleden (gevolg)schade te vorderen. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om het werkelijke parkeergeld in rekening te brengen mocht dat hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.
5.9
Q-Park is vrij het in artikel 5.8 genoemde bedrag aan aanvullende schadevergoeding jaarlijks te indexeren conform CPI. (…)”.
2.4.
Het parkeermanagementsysteem en de camera’s van Q-Park hebben geregistreerd dat met het voertuig met kenteken [kentekennummer] (type: Suzuki Swift) op 18 juni 2021 gebruik is gemaakt van de parkeeraccommodatie en dat dit voertuig de parkeeraccommodatie om 17:48 uur is uitgereden door direct achter een voorganger aan langs/onder de slagboom bij de uitritterminal van Q-Park te rijden, het zogenaamde ‘treintje rijden’, zonder gebruikmaking van een geldig parkeerbewijs.
2.5.
Voornoemd kenteken stond op voornoemd tijdstip op naam van [gedaagde] geregistreerd bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer en op die datum en dat tijdstip werd het voertuig ook door [gedaagde] bestuurd.
2.6.
Bij brief van 22 juli 2021 heeft Q-Park [gedaagde] aangemaand om een bedrag van in totaal € 337,97 te voldoen binnen zestien dagen vanaf de dag na bezorging van de brief, bij gebreke waarvan [gedaagde] ook de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 50,70 verschuldigd wordt.

3..Het geschil in conventie

3.1.
Q-Park heeft bij dagvaarding gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen € 388,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van pleging, althans van verzuim, althans vanaf een andere door de kantonrechter te bepalen datum tot aan de dag van de algehele betaling, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Q-Park bij dagvaarding naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is op grond van de algemene voorwaarden van Q-Park het tarief verloren kaart van in dit geval € 18,00 en een schadevergoeding van € 319,97 verschuldigd. Q-Park vordert de schadevergoeding wegens onder andere geleden omzetderving, gemaakte kosten, uitgevoerde werkzaamheden, al gedane en toekomstige investeringen, ingeschakelde derden en ter preventie. Door de wanprestatie van [gedaagde] heeft Q-Park buitengerechtelijke incassokosten moeten maken. Deze moeten voor rekening van [gedaagde] komen.
3.3.
[gedaagde] heeft als verweer - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd. [gedaagde] erkent dat zij op 18 juni 2021 zonder eerst te betalen de parkeeraccommodatie heeft verlaten. [gedaagde] is door een open slagboom gereden. Toen zij zich realiseerde dat zij niet had betaald, is zij teruggegaan om haar parkeerkaart te betalen. Ter onderbouwing hiervan overhandigt [gedaagde] een betalingsbewijs. De kosten van € 388,67 heeft [gedaagde] al betaald.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eiseres] heeft gevorderd dat het door haar betaalde bedrag van € 388,67 wordt terugbetaald, omdat zij haar parkeerkaart - nadat zij treintje rijdend de parkeeraccommodatie heeft verlaten - wel heeft betaald.
4.2.
Het verweer van Q-Park strekt tot afwijzing van de vordering van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover dat voor de beoordeling van belang is - ingegaan.

5..De beoordeling

in conventie
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] door het binnenrijden van de parkeeraccommodatie een parkeerovereenkomst met Q-Park heeft gesloten. Verder heeft [gedaagde] erkend dat zij op 18 juni 2021 de parkeeraccommodatie treintje rijdend heeft verlaten. De vorderingen van Q-Park moeten dan ook in principe worden toegewezen.
5.2.
De kantonrechter moet op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08) en de Hoge Raad (13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691) ambtshalve beoordelen of de bedingen in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat - in het geval wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 en punt e uit de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn) - hij het beding niet mag matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten beschouwing te laten (HvJ 30 mei 2013, C 488/11), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08). Daartoe moet artikel 6:233 BW conform de Richtlijn worden uitgelegd en - indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is - het beding ambtshalve worden vernietigd.
5.3.
Q-Park heeft gemotiveerd gesteld dat de bedingen in haar algemene voorwaarden niet oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn. De bedongen schadevergoeding beoogt volgens Q-Park primair ‘treintje rijden’ te voorkomen. Voor een voldoende preventieve werking is vereist dat het verschuldigde bedrag hoog genoeg is. Er is geen ander middel om treintje rijden tegen te gaan dat even effectief is als deze bedongen schadevergoeding. Het treintje rijden leidt volgens Q-Park tot gevaarlijke situaties in en buiten de parkeeraccommodatie. Verder leidt Q-Park door deze gedraging schade. Q-Park heeft kosten moeten maken door investeringen in dure camerasystemen voor scherpe detectie van het treintje rijden. Zij heeft derhalve groot belang bij het tegengaan van deze vorm van parkeerfraude. De inkomsten van de bedongen schadevergoeding worden gebruikt om maatregelen te nemen ter voorkoming en vervolging van treintje rijden. De bedongen schadevergoeding is volgens Q-Park redelijk ten opzichte van de in het verleden gedane en in de toekomst nog noodzakelijke investeringen, aldus Q-Park.
5.4.
Gelet op hetgeen onweersproken door Q-Park is gesteld over de beoogde preventieve werking van de door Q-Park bedongen schadevergoeding, de gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers in en buiten de parkeergarage en gezien de gemotiveerde onderbouwing van Q-Park van de hoogte van de hierdoor door haar geleden schade, is de door Q-Park bedongen schadevergoeding niet oneerlijk in de zin van de Richtlijn.
5.5.
Het verweer van [gedaagde] dat zij haar parkeerkaartje achteraf heeft betaald, wordt verworpen. In de eerste plaats maakt dit niet ongedaan dat [gedaagde] de parkeeraccommodatie op onrechtmatige wijze heeft verlaten. Daarnaast heeft [gedaagde] haar stelling dat zij haar parkeerkaartje heeft betaald enkel onderbouwd door - zonder nadere toelichting - een betalingsbewijs te overleggen dat is gesteld op naam van [naam] en dus niet op naam van [gedaagde] zelf. Het betreffende parkeerkaartje dat zou zijn betaald, is niet overgelegd. Nu Q-Park bovendien heeft betwist dat [gedaagde] het parkeergeld heeft betaald, kan er in deze procedure niet van worden uitgegaan dat [gedaagde] haar parkeerkaartje (achteraf) heeft betaald. Nu [gedaagde] hier geen bewijs van heeft aangeboden, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de door Q-Park gevorderde hoofdsom ten bedrage van € 337,97 (bestaande uit € 18,00 aan het tarief voor de verloren kaart en € 319,97 aan schadevergoeding) in principe toewijsbaar. In haar conclusie van repliek in conventie tevens (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie heeft Q-Park echter gesteld dat [gedaagde] na het betekenen van de dagvaarding een bedrag van € 388,67 aan de gemachtigde van Q-Park heeft voldaan. Op grond van artikel 6:44 lid 1 BW strekt dit bedrag eerst in mindering van de kosten, vervolgens van de verschenen rente en ten slotte van de hoofdsom. Er moet nu dan ook eerst worden beoordeeld of [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en/of verschenen wettelijke rente is verschuldigd.
5.7.
Q-Park maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Q-Park, althans haar gemachtigde heeft aan [gedaagde] een aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Aangezien [gedaagde] hieromtrent geen verweer heeft gevoerd, zal van de ontvangst van deze aanmaning door haar worden uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Het gevorderde bedrag van € 50,70 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten stemt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt dan ook toegewezen.
5.8.
De door Q-Park gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 18 juni 2021 (de datum waarop zij de parkeeraccommodatie op onrechtmatige wijze heeft verlaten) tot aan het moment dat de dagvaarding aan [gedaagde] is betekend. [gedaagde] is daarna geen wettelijke rente meer verschuldigd, omdat Q-Park niet heeft gesteld op welk moment [gedaagde] het bedrag van € 388,97 (na de betekening van de dagvaarding) aan de gemachtigde van Q-Park heeft betaald, zodat niet precies kan worden vastgesteld tot op welk moment [gedaagde] wettelijke rente aan Q-Park is verschuldigd. Daarom wordt er - in het voordeel van [gedaagde] - vanuit gegaan dat [gedaagde] de vordering op de datum waarop de dagvaarding aan haar is betekend heeft betaald. De gevorderde wettelijke rente over de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat deze kosten vóór dagvaarding, dan wel vóór de ingebrekestelling door Q-Park aan haar gemachtigde zijn betaald.
5.9.
Correcte toepassing van artikel 6:44 lid 1 BW leidt - gelet op de voorgaande overwegingen - tot de conclusie dat de door Q-Park gevorderde hoofdsom en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten al volledig zijn betaald. [gedaagde] wordt derhalve enkel nog veroordeeld om de wettelijke rente over het bedrag van € 337,97 vanaf 18 juni 2021 tot 6 oktober 2021 aan Q-Park te betalen.
5.10.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Q-Park, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 228,08 aan verschotten (bestaande uit € 126,00 aan griffierecht en € 102,08 aan explootkosten) en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde van Q-Park (bestaande uit twee punten à € 75,00).
5.11.
De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.
in reconventie
5.12.
Gelet op al hetgeen in conventie is overwogen, bestaat er geen grond om Q-Park te veroordelen om het door [eiseres] betaalde bedrag van € 388,67 aan haar terug te betalen. Q-Park heeft immers terecht aanspraak gemaakt op betaling van dit bedrag. De tegenvordering van [eiseres] wordt dan ook afgewezen.
5.13.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Q-Park, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 75,00 aan salaris voor de gemachtigde van Q-Park (één punt). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is ook toewijsbaar.
5.14.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 337,97 vanaf 18 juni 2021 tot 6 oktober 2021;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Q-Park begroot op € 228,08 aan verschotten en € 150,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
6.4.
wijst de vordering af;
6.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Q-Park begroot op € 75,00 aan salaris voor haar gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
6.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671