In deze zaak heeft Q-Park Operations Netherlands B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die op 18 juni 2021 de parkeeraccommodatie Rotterdam Zuidplein heeft verlaten zonder te betalen. Q-Park stelt dat de gedaagde, door middel van 'treintje rijden', de parkeerfaciliteit onrechtmatig heeft verlaten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een parkeerovereenkomst tot stand is gekomen en dat de gedaagde erkent dat zij zonder betaling de parkeeraccommodatie heeft verlaten. Q-Park vordert een bedrag van € 388,67, bestaande uit een tarief voor een verloren parkeerkaart en een schadevergoeding wegens geleden schade door de onrechtmatige daad van de gedaagde. De gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat zij haar parkeerkaart achteraf heeft betaald, maar dit is door Q-Park betwist.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bedingen in de algemene voorwaarden van Q-Park niet oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG. De door Q-Park bedongen schadevergoeding is gerechtvaardigd om 'treintje rijden' te voorkomen en is niet onredelijk bezwarend. De gedaagde heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zij haar parkeerkaart heeft betaald, waardoor de vordering van Q-Park in principe toewijsbaar is. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 337,97 en de proceskosten. De reconventionele vordering van de gedaagde tot terugbetaling van het betaalde bedrag is afgewezen, omdat Q-Park terecht aanspraak heeft gemaakt op betaling van dit bedrag. De proceskostenveroordeling is ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard.