ECLI:NL:RBROT:2022:3368

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9262976 / CV EXPL 21-19540
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een gedaagde huurder. Vestia had een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de gehuurde woning, omdat de gedaagde een huurachterstand had laten ontstaan. De gedaagde had echter een betalingsregeling getroffen van € 50,00 per maand, die hij tot en met januari 2022 had nagekomen. Vestia betwistte dat de betalingen tijdig waren gedaan, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen bewijs was dat de betalingen voor een bepaalde datum moesten worden voldaan. De kantonrechter concludeerde dat de huurachterstand ten tijde van de dagvaarding niet opeisbaar was, omdat de gedaagde zich aan de betalingsregeling hield. De vordering van Vestia werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 777,50 werden begroot. De kantonrechter benadrukte dat de gedaagde de betalingsregeling moet blijven nakomen en de lopende huur tijdig en volledig moet betalen, anders kan Vestia opnieuw ontbinding en ontruiming vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9262976 / CV EXPL 21-19540
uitspraak: 15 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia(hierna: Vestia),
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde](hierna: [gedaagde] ),
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
aanvankelijk procederend in persoon, maar nu bij gemachtigde mr. C.M. van Ommeren te Rotterdam.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 29 oktober 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het tussenvonnis van 15 november 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 13 december 2021 aan de zijde van Vestia, met een productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2021 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de gemachtigde van Vestia mevrouw mr. A. Ekkel verschenen. Verder is [gedaagde] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden tot de rolzitting van 17 maart 2022 voor uitlaten partijen omtrent de gewenste voortzetting van de procedure. Op die rolzitting is van beide partijen een akte ontvangen.
1.4.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan, die - op zichzelf genomen - ontbinding van de huurovereenkomst tussen Vestia en [gedaagde] en veroordeling tot ontruiming van de gehuurde woning zou rechtvaardigen.
2.2.
De vraag die partijen echter verdeeld houdt, betreft of die huurachterstand (en daarmee ook de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van de gehuurde woning) al dan niet toewijsbaar is. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
2.3.
Uit de e-mail van 2 juni 2021 die de gemachtigde van Vestia aan [gedaagde] heeft gestuurd, zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.4. van het tussenvonnis van 29 oktober 2021, blijkt dat partijen - zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd - voor de onderhavige huurachterstand een betalingsregeling van € 50,00 (de kantonrechter begrijpt: per maand) hebben getroffen. Dit heeft Vestia ook niet betwist. Verder blijkt uit de door Vestia overgelegde stukken - in het bijzonder de specificatie bij haar brief van 13 december 2021 en productie 3 bij haar akte na de mondelinge behandeling - dat [gedaagde] sinds het versturen van de hiervoor genoemde e-mail van 2 juni 2021 in ieder geval tot en met de maand januari 2022 maandelijks een bedrag van € 50,00 aan (de incassogemachtigde van) Vestia heeft betaald in het kader van de overeengekomen betalingsregeling. [gedaagde] komt de betalingsregeling dus na.
2.4.
Het verweer van Vestia dat de betalingen in het kader van de betalingsregeling steeds te laat zijn betaald, wordt verworpen. Vestia heeft namelijk geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het bedrag van de betalingsregeling op of voor een bepaalde dag van de maand moet zijn betaald, zodat de kantonrechter het ervoor houdt dat [gedaagde] het bedrag van € 50,00 voor het einde van iedere maand moet betalen. Dat is blijkens de specificatie bij de hiervoor al genoemde brief van 13 december 2021 in ieder geval vanaf de maand maart 2021 ook steeds gebeurd. [gedaagde] heeft zich in die zin dan ook aan de betalingsregeling gehouden.
2.5.
Ook het verweer van Vestia dat [gedaagde] de lopende huur niet volledig, dan wel te laat betaalt, wordt verworpen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Vestia weliswaar aangevoerd dat [gedaagde] ten tijde van het dagvaarden slechts de helft van de huur betaalde, maar vervolgens heeft Vestia ook aangegeven dat dit met [gedaagde] was afgesproken omdat er beslag lag. Dat [gedaagde] niet de volledige huur betaalde, is dan ook geen tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] . Verder blijkt uit de specificatie die Vestia als productie 3 bij haar akte na de mondelinge behandeling heeft overgelegd, dat [gedaagde] vanaf de maand juni 2021 maandelijks een bedrag van € 588,82 (zijnde de maandelijkse huur) betaald. Nu uit de door Vestia overgelegde specificatie niet blijkt welke omschrijving [gedaagde] bij zijn betalingen heeft vermeld en Vestia in dit verband niets heeft gesteld, gaat de kantonrechter er vanuit dat iedere maandelijkse betaling (die steeds een aantal dagen voor het einde van iedere maand plaatsvond) betrekking heeft op de daaropvolgende maandhuur. Dit maakt dat [gedaagde] vanaf de maand juni 2021 wel degelijk maandelijks tijdig de lopende huur heeft betaald.
2.6.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook in het geval dat [gedaagde] de lopende huur niet volledig en/of tijdig zou betalen, dit - bij gebreke van een schriftelijke bevestiging van de tussen partijen gesloten betalingsregeling, waarin bijvoorbeeld zou kunnen zijn opgenomen dat de betalingsregeling vervalt als de lopende huur niet volledig en/of tijdig wordt betaald - niet tot het oordeel zou kunnen leiden dat de betalingsregeling is komen te vervallen.
2.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat tussen partijen een betalingsregeling is overeengekomen, die - voor zover de kantonrechter dat aan de hand van de door partijen overgelegde stukken kan beoordelen - door [gedaagde] wordt nagekomen. Dit betekent dat de huurachterstand ten tijde van de dagvaarding (en ook op dit moment) niet opeisbaar was en dat de vorderingen van Vestia moeten worden afgewezen.
2.8.
Dat de huurachterstand op dit moment niet opeisbaar is, wil overigens niet zeggen dat die huurachterstand niet moet worden betaald. [gedaagde] moet de overeengekomen betalingsregeling met betrekking tot de huurachterstand stipt nakomen en daarnaast moet hij ervoor zorgen dat de lopende huur steeds tijdig en volledig wordt betaald. Als hij dat nalaat, kan Vestia in een nieuwe procedure alsnog ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de gehuurde woning vorderen.
2.9.
Vestia heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en daarom wordt zij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] , die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 777,50 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] (bestaande uit 2,5 punt à € 311,00).
2.10.
Hetgeen verder door partijen is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.

3..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Vestia in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 777,50 aan salaris voor zijn gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671