ECLI:NL:RBROT:2022:3364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9150539 / CV EXPL 21-13233
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlast door geluid en bedreigingen in huurrelatie met ontbinding van de huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de commanditaire vennootschap 11.10 ZVO C.V. en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, 11.10 ZVO, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van [gedaagde] gevorderd, omdat deze herhaaldelijk overlast zou hebben veroorzaakt voor omwonenden. De overlast bestond voornamelijk uit geluidsoverlast, stankoverlast door wietgebruik, en bedreigingen aan het adres van buren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] sinds 1 maart 2014 de woning huurt en dat er vanaf het begin klachten zijn geuit door omwonenden over zijn gedrag. Ondanks meerdere waarschuwingen en verzoeken om zijn gedrag aan te passen, heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven aan deze verzoeken. De kantonrechter heeft ook een geluidsopname in het geding gebracht, waaruit blijkt dat [gedaagde] bedreigingen heeft geuit. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van 11.10 ZVO niet integraal kan worden toegewezen, omdat de schending van de waarheidsplicht door [gedaagde] niet voldoende is om tot ontruiming over te gaan. De zaak is aangehouden voor een mondelinge behandeling ter plaatse, waarbij een deskundige zal worden benoemd om de geluidsoverlast te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9150539 / CV EXPL 21-13233
uitspraak: 18 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
11.10 ZVO C.V.(hierna: 11.10 ZVO),
gevestigd in Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.W. Nederveen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde](hierna: [gedaagde] ),
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.J.C.R. Romet te Rotterdam.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 30 maart 2021, met bijlagen 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen 1 tot en met 5;
  • het tussenvonnis van 12 juli 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 20 juli 2021 aan de zijde van 11.10 ZVO, met bijlage 15;
  • het proces-verbaal van de op 5 augustus 2021 gehouden mondelinge behandeling;
  • de pleitnotities van de gemachtigde van 11.10 ZVO voor de op 5 augustus 2021 gehouden mondelinge behandeling;
  • de rolbeslissing van 3 september 2021;
  • de akte uitlaten partijen aan de zijde van 11.10 ZVO voor de rolzitting van 30 september 2021, met bijlagen 16 tot en met 18;
  • de akte uitlaten inzake rolbeslissing descente aan de zijde van [gedaagde] voor de rolzitting van 30 september 2021;
  • de rolbeslissing van 29 oktober 2021;
  • de nadere akte uitlating partijen aan de zijde van [gedaagde] voor de rolzitting van 23 december 2021, met bijlage 1;
  • de akte uitlating aan de zijde van 11.10 ZVO voor de rolzitting van 20 januari 2022.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 maart 2014 de woning aan de [adres 1] in Rotterdam (hierna: het gehuurde) van (de rechtsvoorganger van) 11.10 ZVO tegen betaling van een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van laatstelijk € 520,53 per maand.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de “Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte”, versie 30 juli 2003 (hierna: de algemene huurbepalingen) van toepassing. De algemene huurbepalingen houden - voor zover van belang - het volgende in:

(…)Bescherming woonklimaat(…)
13.6
Huurder zal zich gedragen en het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt. (…)”.
2.3.
Bij brief van 14 april 2014 heeft een rechtsvoorganger van 11.10 ZVO (ADG Beheer B.V.) - onder meer - het volgende aan [gedaagde] bericht:

(…) Sinds u deze woning bewoont hebben wij helaas klachten ontvangen van de omringende bewoners in het complex/uw portiek over gedragingen van u. (…)
De klachten die ons bereikt hebben zijn niet in lijn met bepalingen hierin genoemd:

Er is meerdere keren geconstateerd dat tot diep in de nacht (02.30 uur) sprake is van geluidsoverlast van u en bezoekers, wat andere bewoners uit hun slaap houdt.

Volle vuilniszakken staan langere tijd voor de deur van de woning

De portiekdeur is besmeurd.

Er hangt een wietlucht in het portiek.

Er is ’s avonds/’s nachts gerammeld aan het rolluik van de avondwinkel
Als verhuurder kunnen wij niet beoordelen en/of controleren of u daadwerkelijk de veroorzaker van alle genoemde klachten bent. Geluidsoverlast, tot diep in de nacht, is klaarblijkelijk duidelijk van u afkomstig. Het is wel zo dat de klachten zijn ontstaan sinds u de woning bewoont. (…)
Uit bescherming van zowel de bewoners als de woonkwaliteit binnen ons complex verzoek ik u er voor te zorgen dat uw gedragingen als huurder niet tot overlast van medebewoners in uw portiek/complex zorgt. (…)”.
2.4.
Bij brief van 25 oktober 2016 heeft een rechtsvoorganger van 11.10 ZVO (PNL Vastgoed Maatschappij B.V. (hierna: PNL)) - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:

(…) U huurt sinds 1 maart 2014 onze woning aan de [adres 1] te Rotterdam en vanaf dat moment veroorzaakt u regelmatig overlast voor de omringende bewoners. (…)
Er is geluidsoverlast van harde muziek en van bezoekers die u ontvangt tot diep in de nacht, er hang een wietlucht in het portiek. (…)
Wij hebben u al meerdere malen gewaarschuwd voor uw gedragingen maar helaas blijkt dat u zich daar niets van aantrekt en toont u geen enkel respect voor de omringende bewoners. Het is nu zelfs zover gekomen dat er bewoners zijn die de huur hebben opgezegd door de overlast die u veroorzaakt.
Wij kunnen dit als verhuurder niet langer accepteren en zijn genoodzaakt om een uitzettingsprocedure op te starten. (…)”.
2.5.
Op 1 september 2017 is de familie [naam] in de woning aan de [adres 2] in Rotterdam komen wonen. Deze woning grenst aan het gehuurde. De familie [naam] huurt de woning van 11.10 ZVO.
2.6.
Bij brief van 3 september 2018 heeft PNL - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:

(…) Afgelopen weekend hebben wij wederom diverse klachten ontvangen over geluidsoverlast tot diep in de nacht vanuit uw woning.
Zowel ADG Beheer (vorige verhuurder) als wij hebben u al meerdere malen gewaarschuwd voor uw gedragingen maar helaas blijkt dat u zich daar niets van aantrekt en toont u geen enkel respect voor de omringende bewoners. Afgelopen jaren zijn al meerdere bewoners vertrokken uit hun woning vanwege de overlast die u veroorzaakt.
Wij kunnen de overlast die u al ruim 4,5 jaar veroorzaakt niet meer accepteren en zijn genoodzaakt de huurovereenkomst te ontbinden.
Wij geven u tot 1 november 2018 de tijd om een andere woonruimte te zoeken en sommeren u per deze datum de woning schoon en leeg op te leveren. (…)”.
2.7.
Bij brief van 30 oktober 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] - voor zover van belang - als volgt op de brief van 3 september 2018 van PNL gereageerd:

(…) Mijn cliënt woont al bijna 5 jaar in de huidige woning. Hij heeft een goed contact met buren (op één na). Hij bewoont de woning zoals het behoort: zonder overlast te veroorzaken.
Er is kennelijk een klager die bij nacht en ontij (ook als mijn cliënt niet in de woning aanwezig is) klachten uit. Dat is dus veelal onterecht.
U heeft kennelijk de coördinator woonoverlast van de gemeente ingeschakeld. Na een bezoek heeft mijn cliënt van deze coördinator niet meer vernomen. De politie heeft geen overlastdossier.
De stelling als zouden omwonenden verhuisd zijn vanwege het bewonersgedrag van mijn cliënt is bepaald onjuist. Mijn cliënt kent de redenen van vertrokken bewoners, die in ieder geval niets met zijn bewonersgedrag te maken hebben. (…)”.
2.8.
Bij brief van 14 februari 2019 heeft PNL - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:

(…) Op 3 september 2018 heb ik u reeds een brief gestuurd met daarin een voorstel tot het opzeggen van het huurcontract naar aanleiding van aanhoudende woonoverlast klachten welke worden ervaren door één of meerdere omwonenden. Deze brief diende u als waarschuwing te zien. (…)
De door u veroorzaakte overlast gaat echter helaas onverminderd voort. De overlast die door omwonenden wordt ervaren in de avond- en nachtelijke uren bestaat uit:

harde muziek

geluidsoverlast door hard praten, schreeuwen van u en/of uw bezoekers,

met (portiek)deuren slaan door u of uw bezoek,

stankoverlast in het gemeenschappelijke portiek door softdrugsgebruik in uw woning.
U bent als huurder van de woning aansprakelijk voor uw eigen gedrag maar ook voor dat van uw bezoek. Indien u géén gehoor geeft aan deze sommatie zal een overlastdossier verder worden gebouwd ter voorbereiding van een juridische procedure. (…)”.
2.9.
Op 13 maart 2020 is door de heer [naam persoon 1] (hierna: [naam persoon 1] ) aangifte van vernieling van/aan auto gedaan. In de aangifte staat - voor zover van belang - het volgende:

(…) Op 3 maart 2020, omstreeks 18:30 uur, hoorde ik hele harde muziek door de muren van mijn woning. Deze herrie is afkomstig van mijn buurman genaamd [gedaagde] woonachtig op de [adres 1] te Rotterdam. Ik heb al ruim 2,5 jaar met regelmaat overlast van deze buurman. Dit is reeds bekend bij de woningbouwvereniging PNL vastgoed. (…)
De muziek stond zo luid dat ik besloot om contact op te nemen met de politie. De
politie kwam later ter plaatste en ik zag vanuit mijn woning dat de politie hun auto
parkeerde. Op dat moment hoorde ik dat de muziek wat de herrie en geluidsoverlast
veroorzaakte direct werd gedempt.
Ik deed mijn raam open en riep naar de politie dat de muziek zojuist was gedempt.
Hierna zijn de agenten naar binnen gelopen en wat zij verder hebben gedaan, dat weet ik niet. Ik heb van de politie geen terugkoppeling gekregen.
Vanuit mijn raam zag ik dat de agenten weer in de auto stapte en ik zag dat het
politievoertuig weg reed.
Ik hoorde heen hele harde bons komende vanaf de muur wat zijn woning met mijn woning scheidt. Ik hoorde een luide roep met de woorden 'fuck you'. (…)
Op 4 maart 2020, omstreeks 08:20 uur, liep ik met mijn dochter naar mijn auto. Toen ik bij mijn auto aan kwam zag ik dat mijn auto besmeurd was met vocht en een andere substantie. Ik stapte mijn auto in en ik rook de geur van frituurvet. (…)
Ik vermoed dat mijn buurman [voornaam gedaagde] het vernielen van mijn auto op zijn geweten heeft. Hij is de enige met wie ik ruzie heb en ik acht hem ook in staat om dit te doen of het door iemand te laten doen.
In een eerder conflict met [voornaam gedaagde] maakte hij al een keer de uitspraak dat zijn vrienden
bereidt zijn om met mij af te rekenen.
Tegen [voornaam gedaagde] deed ik in het verleden ook al aangifte, omdat hij mijn telefoon had
vernield en ik deed aangifte van intimidatie en vandaar dat ik het geloof heb dat hij
de oorzaak is van de schade aan mijn auto.
Ik heb niet echt een trauma opgelopen maar deze situatie heeft wel effect op mij . Ik
wens daarom ook gebruik te maken van bureau Slachtofferzorg. Ik maak mij ook druk om mijn vrouw en kind. Ik ben bang dat [voornaam gedaagde] hen in de toekomst ook iets kan aandoen. (…)”.
2.10.
Op 26 mei 2020 is door [naam] , mede namens mevrouw [naam persoon 2] , aangifte van bedreiging gedaan. In de aangifte staat - voor zover van belang - het volgende:

(…) Ik wens aangifte te doen van bedreiging tegen mijn buurman. Ik doe dit verhaal mede namens mijn vrouw [voornaam persoon 2] . De reden dat ik dit mede namens mijn vrouw doe is dat zij niet de Nederlandse taal voldoende machtig is. Ze verstaat en begrijpt het wel maar zich middels het spreken uit te drukken is onvoldoende mogelijk.
Wij wonen in Rotterdam-Overschie op het adres [adres 2] . De buurman waarover ik spreek en tegen wie ik aangifte doe is de bewoner van nummer [huisnummer 1] . Hij heet, voor zover ik het wee, [gedaagde] .
Wij wonen nu ongeveer 3 jaar op het genoemde adres. Toen wij daar kwamen wonen, woonde [voornaam gedaagde] er al. Wij hebben uit latere verhalen begrepen dat er al meerdere mensen verhuisd waren wegens het gedrag van [voornaam gedaagde] . Ook wij zijn, helaas, geconfronteerd met het onaangepaste gedrag van [voornaam gedaagde] zoals bijvoorbeeld het op de meest ongepaste tijden veroorzaken van geluidsoverlast. Dit heeft er toe geleid, dat de relatie tussen [voornaam gedaagde] en ons verstoord is geraakt. Het gedrag van [voornaam gedaagde] werd steeds erger. Ik zag mij zelfs gedwongen om aangiftes tegen hem te doen. Ik heb in het verleden al twee keer aangifte tegen hem gedaan. Dit ter zake bedreiging e/o vernieling. Ik heb daar echter nimmer iets van terug gehoord danwel resultaat van gezien of gemerkt. [voornaam gedaagde] bleef doorgaan met zijn gedrag.
Over zijn gedrag hebben wij veelvuldig geklaagd bij de verhuurder. De verhuurder is een vastgoedbedrijf genaamd PSL vastgoed BV gevestigd op de Burgemeester Baumannlaan te Rotterdam. De eigenaar hiervan is meneer [naam persoon 3] , tevens onze contactpersoon. Naar onze mening heeft hij, [naam persoon 3] , nooit echts iets gedaan of bereikt want [voornaam gedaagde] bleef doorgaan met het veroorzaken van overlast.
Gisteren hebben wij wederom contact opgenomen met [naam persoon 3] over geluidsoverlast dat [voornaam gedaagde] veroorzaakt had. Kennelijk heeft [naam persoon 3] hierover contact geprobeerd op te nemen met [voornaam gedaagde] , zoals in het verleden wel vaker gebeurd is. Klaarblijkelijk kreeg hij geen contact met [voornaam gedaagde] en heeft [naam persoon 3] de moeder van [voornaam gedaagde] gebeld. Naar ik heb begrepen is dat vaker zo gegaan. De moeder van [voornaam gedaagde] schijnt vervolgens gezegd te hebben dat [voornaam gedaagde] niet thuis was op het moment dat wij geluidsoverlast ondervonden en dat dat niet [voornaam gedaagde] aangerekend kon worden. Een andere buurman zou daar voor verantwoordelijk zijn geweest.
Vandaag zat mijn vrouw op het balkon te zonnen. De balkons zijn los van elkaar maar dicht genoeg bij elkaar om het gesproken woord te verstaan. Ook is het mogelijk om elkaar op de balkons te zien. [voornaam gedaagde] sprak mijn vrouw aan, maar zij reageerde daar niet op. Vervolgens ging [voornaam gedaagde] in gesprek met de buurvrouw op het balkon welke aan de andere zijde direct naar het zijne is gelegen. Van dat gesprek heeft mijn vrouw een opname gemaakt. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die opname die wij vanmiddag al naar de politieagenten hebben gestuurd.
In het gesprek dat [voornaam gedaagde] met die andere buurvrouw had, die buurvrouw woont volgens mij ook op de eerste verdieping maar dan aan de rechterzijde gezien van de straatkant (de Burgemeester Baumannlaan,) heeft hij bedreigingen geuit tegen het leven van ons. Ik doel daarmee op zowel mijn vrouw, mijzelf als onze dochter [voornaam dochter] .
In de geluidsopnames is het een en ander duidelijk te horen. Ik heb u die opnames ook laten horen. Ik hoor daarbij weer dat [voornaam gedaagde] zegt: "Ik ga ze echt kapot maken. Als ik haar buiten zie klap ik haar in elkaar. Het maakt mij niet uit of ik daarvoor moet gaan zitten. Al is het maar het kind. Ik sta te wachten tot ze hier komt. Gooi ik een steen op haar. Ik gooi een kankerbrandbom naar binnen. Het maakt niet uit of het kind daarbij is. De kankerhoer.”. (…)
Ik ben bang dat [voornaam gedaagde] zijn bedreigingen ten uitvoer brengt. Ik acht [voornaam gedaagde] daar toe in
staat. Hij is volgens mij gek genoeg daarvoor. Hij ziet niet in, dat hij de bron van het kwaad is. Het liefste zou ik helemaal geen aangifte doen maar het als normale
mensen besproken hebben. Onze ervaringen uit het verleden met [voornaam gedaagde] brengen mij er echter toe te denken dat dat laatste niet mogelijk is. Uit het verleden blijkt, dat [voornaam gedaagde] wel stopt met zijn gedrag en of gedragingen maar dat hij dat maar een paar dagen vol kan houden.
Ik begrijp dat het doen van aangifte feitelijk een verzoek tot vervolging is. Wat mij betreft hoeft [voornaam gedaagde] geen gevangenisstraf als hij maar per direct stopt met zijn kwalijke gedrag en zijn meer dan kwalijke uitspraken. Ik weet niet hoe ik dat kan bewerkstelligen, anders dan middels interventie van de politie of Justitie. Onze grootste vrees is, dat als [voornaam gedaagde] weer vrij komt, dat hij dan niet veranderd is, sterker nog daarin motivatie vind om nog heviger door te gaan. (…)”.
2.11.
Bij brief van 16 februari 2021 heeft de gemachtigde van 11.10 ZVO - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:

(…) Cliënte heeft vernomen dat er al sinds de aanvang van uw bewoning klachten worden geuit over de door u veroorzaakte overlast. Daarbij gaat het hoofdzakelijk om geluidsoverlast, maar ook intimiderende gedragingen richting omwonenden. Cliënte heeft inmiddels een behoorlijk dik dossier met betrekking tot deze gedragingen. Zo heeft zij:
1)
Verklaringen over de door u veroorzaakte overlast;
2)
Kopieën van tegen u gedane aangiftes in dit verband;
3)
Geluidsfragmenten ter zake de veroorzaakte overlast;
4)
Kopieën van aan u verzonden sommaties van vorige verhuurders;
5)
Een brief van een mediator waarin staat dat u niet bereid was om in een mediation traject te zoeken naar een oplossing voor de situatie;
Kortom, u veroorzaakt al jaren overlast en bent talloze keren verzocht om dit te staken. Schijnbaar hebben al deze verzoeken geen effect gehad. Voor cliënte is dit simpelweg onacceptabel. Namens cliënte zal ik daarom op korte termijn overgaan tot het opstarten van een gerechtelijke procedure. In die procedure zal ik de ontbinding van de huurovereenkomst vorderen en de ontruiming van de woning. (…)”.

3..De vordering

3.1. 11.10
ZVO heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen om het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
[gedaagde] te veroordelen om de huur ten bedrage van € 520,53 per maand te betalen tot aan de dag van de ontruiming;
één en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft 11.10 ZVO naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[gedaagde] heeft overlast tegenover omwonenden veroorzaakt. Omwonenden hebben met name geklaagd over geluidsoverlast en bedreigingen. Deze omwonenden zijn bang voor [gedaagde] en voelen zich onveilig; zij overwegen zelfs te verhuizen. De overlast die [gedaagde] heeft veroorzaakt, bestaat hoofdzakelijk uit het veroorzaken van geluidsoverlast, maar ook uit stankoverlast (wietlucht), uitschelden, spugen en het uiten van bedreigingen. Ter onderbouwing hiervan verwijst 11.10 ZVO naar de door haar (rechtsvoorgangers) aan [gedaagde] verstuurde brieven, de aangiftes van [naam] , een door [naam] opgestelde verklaring en ingevulde vragenlijst (bijlage 13) en door de familie [naam] gemaakte geluids- en video-opnames (bijlagen 14 en 15).
3.2.2.
Door overlast te veroorzaken, is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, meer specifiek artikel 13.6 van de algemene huurbepalingen, en artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De tekortkoming van [gedaagde] rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Te meer nu [gedaagde] niet inziet, dan wel wil inzien wat zijn gedragingen teweeg brengen. Hij is op geen enkele wijze bereid om zijn gedrag aan te passen. Zo heeft hij niet willen meewerken aan een mediationtraject. Daarnaast is [gedaagde] ook na het versturen van de sommatiebrief van 16 februari 2021, zoals voor zover van belang in rechtsoverweging 2.11. geciteerd, geluidsoverlast blijven veroorzaken. De grenzen van wat van de omgeving van [gedaagde] kan worden gevergd, zijn duidelijk ver en duurzaam overschreden. De familie [naam] is ook huurder van 11.10 ZVO. 11.10 ZVO heeft ten aanzien van hen de verplichting om het rustig huurgenot te verschaffen. Dit woongenot wordt ernstig aangetast door de overlast die zij van [gedaagde] ondervinden.
3.2.3.
De deurwaarder moet ten behoeve van de ontruiming afspraken met een aantal instanties maken over de dagen waarop ontruiming kan plaatsvinden. Wegens organisatorische en logistieke redenen wordt doorgaans eens per veertien dagen een zogenaamde “ontruimingsronde” door deze instanties georganiseerd. Hierdoor kan het voorkomen dat de termijn waarbinnen [gedaagde] had moeten ontruimen op grond van betekening van het vonnis verstrijkt net nadat de laatste ontruimingsronde heeft plaatsgevonden. 11.10 ZVO moet dan wachten op de eerstvolgende ontruimingsronde. Gelet op de aard en de ernst van de tekortkoming van [gedaagde] en de gevolgen daarvan voor 11.10 ZVO, kan van haar niet worden gevergd dat zij tot die tijd wacht. Daarnaast blijven de kosten van een gedwongen ontruiming voor rekening van 11.10 ZVO, in het geval dat [gedaagde] na ontruiming van het gehuurde geen bekende woon- of verblijfplaats heeft. Om [gedaagde] een prikkel te geven om het gehuurde na betekening van het vonnis vrijwillig te verlaten en de hiervoor omschreven “termijnproblematiek” en kosten van een gedwongen ontruiming te voorkomen, vordert 11.10 ZVO ontruiming van het gehuurde op straffe van een dwangsom.

4..Het verweer

4.1.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van 11.10 ZVO, met veroordeling - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - van 11.10 ZVO in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Daartoe heeft [gedaagde] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd.
4.2.1.
De registratie bij de politie omtrent geluidsoverlast, dan wel andere zaken heeft pas zijn aanvang in 2016. Het klopt dus niet dat al vanaf 2014 sprake is van ernstige overlast. Pas vanaf 2018 worden structureel meldingen bij de politie gedaan. De rechtsvoorgangers van 11.10 ZVO hebben het slechts bij aankondigingen tot het treffen van rechtsmaatregelen gelaten. Door geen van hen is representatief onderzoek gedaan naar de vraag of [gedaagde] daadwerkelijk de overlastgever is. De bron waaruit wordt geput om de overlast aan te tonen, is enkel de familie [naam] . Overige bewoners zouden niet durven klagen, maar er zijn ook geen anonieme verklaringen overgelegd. [gedaagde] heeft schriftelijke verklaringen van directe buren (woonachtig op huisnummers [huisnummer 2] , [huisnummer 3] , [huisnummer 3] en [huisnummer 4] ) overgelegd, waaruit volgt dat zij geen last van hem hebben. De door 11.10 ZVO overgelegde geluidsopnames zijn niet gepreciseerd. Het is niet duidelijk of de muziek die daarop te horen is uit het gehuurde/van [gedaagde] afkomstig is. [gedaagde] betwist dit in ieder geval met klem. Het is ook onduidelijk op welk moment de muziek wordt afgespeeld, terwijl in redelijkheid niet van [gedaagde] kan worden gevergd dat hij helemaal geen muziek afspeelt. Er is bovendien geen sprake van gillen, bonken, schreeuwen of anderszins buitensporige geluiden. Er is sprake van leefgeluiden en niet van overlast.
4.2.2.
Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat geen sprake is van leefgeluiden, geldt het volgende. In het onderhavige geval betreft het een oude en gehorige huurwoning. De familie [naam] kan in alle redelijkheid niet verwachten dat - van welke buurman of buurvrouw de muziek ook afkomstig is - geen muziek wordt afgespeeld. Daarnaast lijkt het te gaan om muziek in de middaguren. Met de ernst valt het dus wel mee. [gedaagde] is een jongeman van 35 jaar met een ander leefpatroon dan de familie [naam] en dat leidt tot frictie tussen hen. Het is dus niet zo dat [gedaagde] voor ernstige en structurele overlast zorgt; het is een ongelukkige combinatie van factoren die ertoe leidt dat de familie [naam] leefgeluiden als overlast ervaart. De op de geluidsopnames te horen muziek is bij lange na niet ernstig genoeg om tot het oordeel te komen dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Er is derhalve geen toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] .
4.2.3. 11.10
ZVO meent dat haar niets anders rest dan voor het ultimum remedium, de ontbinding van de huurovereenkomst, te gaan. Dit terwijl er tal van minnelijke mogelijkheden binnen handbereik liggen. Zo had 11.10 ZVO - na objectieve vaststelling dat [gedaagde] overlast veroorzaakt - een allonge met gedragsaanwijzingen kunnen opstellen. Door 11.10 ZVO is echter geen enkele (serieuze) minnelijke poging gedaan om tot een structurele oplossing te komen. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst is ook hierom niet gerechtvaardigd; ontbinding is namelijk veel te prematuur.

5..De beoordeling

5.1. 11.10
ZVO was op de rolzitting van 20 januari 2022 enkel in de gelegenheid gesteld om op de door [gedaagde] bij zijn nadere akte uitlating partijen voor de rolzitting van 23 december 2021 overgelegde bijlage te reageren. Voor zover 11.10 ZVO in haar akte uitlating voor de rolzitting van 20 januari 2022 is ingegaan op iets anders dan de voormelde bijlage, wordt haar akte derhalve niet in de beoordeling van dit geschil betrokken.
5.2.
De kern van het geschil is het antwoord op de vraag of [gedaagde] overlast heeft veroorzaakt aan omwonenden en, zo ja, of deze overlast moet worden aangemerkt als een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst dat ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen is gerechtvaardigd (vgl. artikel 6:265 BW).
5.3. 11.10
ZVO heeft aangevoerd dat de overlast die [gedaagde] heeft veroorzaakt hoofdzakelijk uit het veroorzaken van geluidsoverlast, maar ook uit stankoverlast (wietlucht), uitschelden, spugen en het uiten van bedreigingen bestaat.
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter [gedaagde] - onder meer - voorgehouden dat op 26 mei 2020 door [naam] aangifte tegen hem is gedaan ter zake van bedreiging. De kantonrechter heeft [gedaagde] vervolgens gevraagd of hij de woorden heeft geuit die in de betreffende aangifte staan vermeld. [gedaagde] heeft hier met “nee” op geantwoord. Vervolgens heeft de gemachtigde van [gedaagde] dit aangevuld, door te stellen dat [gedaagde] hetgeen in de aangifte staat vermeld ontkent.
5.5.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft 11.10 ZVO bij akte uitlaten partijen voor de rolzitting van 30 september 2021 een geluidsopname overgelegd, waaruit - volgens 11.10 ZVO - zou blijken dat [gedaagde] de in de aangifte genoemde bedreigingen wel degelijk heeft geuit en dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling derhalve welbewust in strijd met de waarheid heeft verklaard. De vorderingen van 11.10 ZVO zouden dan ook voor toewijzing gereed liggen, aldus 11.10 ZVO.
5.6.
In reactie op hetgeen door 11.10 ZVO is gesteld, heeft [gedaagde] zich allereerst op het standpunt gesteld dat de geluidsopname geënsceneerd is en dat de geluidsopname te laat is overgelegd. Verder heeft [gedaagde] betwist dat hij degene is die op de geluidsopname te horen is, als zijnde degene die “veelal met enge ziektes aan het schelden is”, en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat uit de geluidsopname niet valt op te maken dat de daarop te horen bedreigingen aan het adres van de familie [naam] zijn gericht. Tot slot heeft [gedaagde] - voor zover de kantonrechter hem in het voorgaande niet volgt - aangevoerd dat [gedaagde] met ADHD is gediagnosticeerd, dat een uitwerking van ADHD impulsiviteit, maar ook agressiviteit is en dat dit tot gevolg kan hebben dat [gedaagde] bij enorm veel prikkels zeer explosief en buitenproportioneel kan reageren. Volgens [gedaagde] maakt dit in samenhang met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] dat, indien de kantonrechter van oordeel is dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] , de tekortkoming van een dermate bijzondere aard is dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
5.7.
De kantonrechter stelt in dit verband het volgende voorop.
5.7.1.
Partijen zijn op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit artikel vindt zijn grondslag in het feit dat vertrouwen in de eerlijkheid en oprechtheid van de procespartijen essentieel is voor het functioneren van het civiele procesrecht. De rechter is immers feitelijk niet in staat om iedere stelling van een procespartij en elk bewijsmiddel steeds op juistheid en volledigheid te toetsen. Ook van een partij kan in redelijkheid niet worden gevergd dat zij de juistheid van elke stelling van de wederpartij verifieert of van elk bewijsstuk de authenticiteit controleert. Schending van de waarheidsplicht raakt daarmee uiteindelijk de basis van de procedure.
5.7.2.
Hoewel de precieze omvang van de uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichtingen niet exact is aan te geven, staat buiten kijf dat partijen in elk geval geen feiten mogen ontkennen waarvan zij weten dat die juist zijn. Opzet is niet vereist om een schending van de waarheids- en volledigheidsplicht aan te nemen; het gaat er om of een partij een bepaald feit en de relevantie daarvan kende of had behoren te kennen.
5.7.3.
Als de verplichting van artikel 21 Rv niet wordt nageleefd, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De meest vergaande gevolgtrekking is integrale toe- of afwijzing van de vordering. De rechter kan ook andere - eveneens nadelige, maar minder vergaande - gevolgtrekkingen aan de schending van de waarheidsplicht verbinden, zoals verzwaring van de bewijslast van de nalatige partij of het in twijfel trekken van de geloofwaardigheid van de overige stellingen van de nalatige partij. Indien de rechter gevolgen verbindt aan schending van artikel 21 Rv, moeten die in overeenstemming zijn met de aard en ernst van de schending van de verplichting. De rechter is echter niet verplicht om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid en kan dus ook beslissen om aan schending van artikel 21 Rv geen gevolgtrekkingen te verbinden (vgl. conclusie A-G R.H. de Bock bij Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1144).
5.8.
Het verweer van [gedaagde] dat de geluidsopname geënsceneerd zou zijn, wordt bij gebreke van enige feitelijke onderbouwing verworpen.
5.9.
Het verweer dat de geluidsopname te laat zou zijn overgelegd, deelt hetzelfde lot. Van 11.10 ZVO kan niet worden gevergd dat zij al haar in de dagvaarding geponeerde stellingen direct bij die dagvaarding met alle mogelijke bewijsmiddelen onderbouwt. Het staat haar vrij om naar aanleiding van de gemotiveerde betwisting van een door haar gesteld feit (nader) bewijs in het geding te brengen. [gedaagde] heeft pas tijdens de mondelinge behandeling betwist dat hij de in de aangifte vermelde bedreigingen heeft geuit. Dat vormde voor 11.10 ZVO aanleiding om vervolgens de betreffende geluidsopname over te leggen. Gelet op het voorgaande kan [gedaagde] dit niet aan 11.10 ZVO tegenwerpen. De vergelijking die de gemachtigde van [gedaagde] maakt met een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2008 (ECLI:NL:GHAMS:2008:BD6614) gaat niet op, nu in de dagvaarding al is benoemd dat de geluidsopname bestaat en in de aangifte die als bijlage 11 aan de dagvaarding is toegevoegd de relevante passages uit de geluidsopname zijn vermeld. Er is derhalve geen sprake van een “gebrek aan een voldoende draagkrachtige grondslag”.
5.10.
In het licht van de door [naam] op 26 mei 2020 tegen [gedaagde] gedane aangifte wegens bedreiging, die voor zover van belang in rechtsoverweging 2.10. is geciteerd, is de kantonrechter van oordeel dat er in de onderhavige procedure vanuit moet worden gegaan dat [gedaagde] degene is die op het door 11.10 ZVO als bijlage 16 overgelegde geluidsfragment veelvuldig scheldt en bedreigingen uit en dat die bedreigingen richting de familie [naam] zijn gericht. Gelet op de inhoud van die aangifte - waarin de aanloop naar de door [gedaagde] geuite bedreigingen door [naam] gedetailleerd is beschreven - is de kale betwisting van [gedaagde] dat hij niet degene is die op de geluidsopname is te horen en zijn niet nader gemotiveerde stelling dat niet valt op te maken dat de geuite bedreigingen richting de familie [naam] waren gericht, volstrekt onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Deze verweren van [gedaagde] worden dan ook verworpen.
5.11.
Gelet op het voorgaande staat in de onderhavige procedure vast dat [gedaagde] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij de in de aangifte van 26 mei 2020 vermelde bedreigingen niet zou hebben geuit. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is welke consequentie daaraan moet worden verbonden.
5.12.
Integrale toewijzing van de vordering van 11.10 ZVO is een te zware sanctie. Dit zou immers betekenen dat [gedaagde] enkel op grond van deze schending van artikel 21 Rv het gehuurde zou moeten ontruimen, terwijl dit voor eenieder - en dus ook voor [gedaagde] - zeer ingrijpend is. Verder is van belang dat [gedaagde] weliswaar in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij bepaalde bedreigende bewoordingen niet zou hebben geuit, maar dat het zwaartepunt van het verwijt dat 11.10 ZVO hem maakt in het veroorzaken van geluidsoverlast is gelegen. De bedreiging - hoe ernstig en vervelend ook - kan onder deze omstandigheden op zichzelf dan ook niet tot het oordeel leiden dat [gedaagde] enkel daarom het gehuurde zou moeten verlaten en derhalve is geen sprake van in strijd met de waarheid verklaren over een feit dat van wezenlijk belang is voor de beoordeling van de gegrondheid van de vordering van 11.10 ZVO. De stelling van 11.10 ZVO dat de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling zou hebben aangegeven dat, indien het juist is dat [gedaagde] de familie [naam] op de door 11.10 ZVO gestelde wijze heeft bedreigd, de zaak daarmee direct klaar zou zijn, maakt het voorgaande niet anders. Daarmee is immers geen sprake van een bindende eindbeslissing waar de kantonrechter niet meer op kan terugkomen. Bovendien zou 11.10 ZVO er geen belang bij hebben als dit wel als een bindende eindbeslissing zou moeten worden opgevat, aangezien dit niet doorwerkt in een (in dat geval naar alle waarschijnlijkheid) door [gedaagde] in te stellen hoger beroep.
5.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan echter ook niet worden volstaan met de enkele constatering dat [gedaagde] artikel 21 Rv heeft geschonden. Nu de kantonrechter [gedaagde] immers uitdrukkelijk heeft gevraagd of hij de in de aangifte van 26 mei 2020 vermelde bedreigingen heeft geuit en [gedaagde] hierop nadrukkelijk “nee” heeft geantwoord, is de schending te ernstig om daar geen gevolg aan te verbinden. Welk gevolg aan de schending wordt verbonden, laat de kantonrechter in dit stadium van de procedure echter nog in het midden. Dit is namelijk afhankelijk van de uitkomst van de mondelinge behandeling die de kantonrechter - in aanwezigheid van een deskundige - in het gehuurde wil houden.
5.14.
In de rolbeslissing van 3 september 2021 zijn partijen al in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de door de kantonrechter voorgestelde persoon van de te benoemen deskundige, de aan hem te stellen vragen en het door die deskundige gevraagde voorschot. 11.10 ZVO heeft daarop te kennen gegeven dat zij kan instemmen met de door de kantonrechter voorgestelde deskundige. Verder heeft 11.10 ZVO aangegeven dat zij het wenselijk acht dat de door haar als bijlagen 14 en 15 overgelegde geluids- en videofragmenten aan de deskundige worden overgelegd en dat aan de deskundige wordt gevraagd of hij op basis daarvan kan aangeven of [gedaagde] de voor (geluids)overlast geldende normen tegenover de familie [naam] heeft overschreden en, zo ja, in welke mate. [gedaagde] heeft zich ten aanzien van de benoeming van de deskundige en de gestelde vragen aan het oordeel van de kantonrechter gerefereerd.
5.15.
De kantonrechter zal gelet op het voorgaande overgaan tot benoeming van AV-Consulting B.V. tot deskundige ten behoeve van de te houden mondelinge behandeling ter plaatse van het gehuurde. Aan de deskundige zal worden verzocht om een (mondeling) antwoord te geven op de onder de beslissing vermelde vragen, die grotendeels overeenkomen met de in de rolbeslissing van 3 september 2021 vermelde vragen. In aanvulling daarop zal de kantonrechter 11.10 ZVO bevelen om de door haar als bijlagen 14 en 15 overgelegde geluids- en videofragmenten aan de deskundige over te leggen en zal aan de deskundige worden gevraagd of hij op basis daarvan kan aangeven of [gedaagde] de voor (geluids)overlast geldende normen tegenover de familie [naam] heeft overschreden en, zo ja, in welke mate. Het voorschot van de deskundige voor wat betreft het bijwonen van de mondelinge behandeling ter plaatse bedraagt € 360,00, exclusief btw. Partijen hebben tegen de hoogte van het voorschot geen bezwaar gemaakt. Het voorschot zal - zoals in de rolbeslissing van 3 september 2021 al is overwogen - door 11.10 ZVO moeten worden betaald. In het eindvonnis zal vervolgens worden besloten wie de kosten van de deskundige daadwerkelijk moet dragen.
5.16.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog het volgende op. Als de deskundige na afloop van de mondelinge behandeling ter plaatse alsnog een schriftelijk rapport zal moeten opmaken, zullen de kosten van het door 11.10 ZVO te betalen voorschot worden verhoogd met een nader te bepalen bedrag, alvorens de deskundige opdracht zal worden gegeven om het schriftelijke rapport op te maken.
5.17.
Ten behoeve van het plannen van een datum en tijdstip waarop de mondelinge behandeling ter plaatse van het gehuurde zal plaatsvinden, zal aan partijen én de deskundige worden verzocht om hun verhinderdata voor de maanden maart, april en mei 2022 op te geven. De verhinderdata moeten
uiterlijk op woensdag 2 maart 2022op de griffie zijn ontvangen. Vervolgens zal de kantonrechter op de beraadrol van 7 maart 2022 een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling ter plaatse bepalen, welke datum en tijdstip daarna door de griffier schriftelijk aan partijen zullen worden medegedeeld. Uitstel voor het aanleveren van de verhinderdata is niet mogelijk, tenzij partijen daar gezamenlijk om verzoeken.
5.18.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met hun gemachtigde) op een nader te bepalen datum en tijd moeten verschijnen tijdens de mondelinge behandeling ter plaatse van het gehuurde van de hierna genoemde kantonrechter in het bijzijn van de hierna te benoemen deskundige;
6.2.
beveelt 11.10 ZVO om de door haar als bijlagen 14 en 15 overgelegde geluids- en videofragmenten
uiterlijk twee weken vóór de te houden mondelinge behandeling ter plaatse van het gehuurdeaan de hierna te benoemen deskundige over te leggen;
6.3.
benoemt tot deskundige:
AV-Consulting B.V.,
Vestiging Zuid-Holland,
Correspondentieadres: Postbus 705, 2800 AS Gouda,
Telefoonnummer: 0182 - 352 311,
E-mailadres: info@av-consulting.nl;
6.4.
bepaalt dat aan de deskundige de volgende vragen ter beantwoording zullen worden voorgelegd:
In hoeverre is geluid vanuit de woning van [gedaagde] hoorbaar in de woning van de familie [naam] en is daarbij sprake van overdracht van geluiden buiten de daarvoor geldende normen?
In hoeverre draagt de kwaliteit van het gebouw bij aan de oorzaak van de geluidsoverdracht?
Kunnen er maatregelen worden getroffen waardoor de familie [naam] minder last heeft van de geluiden die uit de woning van [gedaagde] afkomstig zijn?
Kunt u op basis van de aan u toegestuurde geluids- en videofragmenten aangeven of [gedaagde] de voor (geluids)overlast geldende normen tegenover de familie [naam] heeft overschreden en, zo ja, kunt u toelichten in welke mate sprake is van overschrijding?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de kantonrechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
6.5.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden;
het voorschot
6.6.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 360,00, exclusief btw;
6.7.
bepaalt dat 11.10 ZVO het voorschot moet overmaken
binnen twee wekenna de datum van de nog te ontvangen nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
6.8.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
het onderzoek
6.9.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek ter plaatse van het gehuurde zal instellen in aanwezigheid van partijen en de kantonrechter die deze beslissing heeft gegeven op een nader door de kantonrechter vast te stellen datum en tijd;
6.10.
stelt partijen
énde deskundige in de gelegenheid om
uiterlijk op woensdag 2 maart 2022hun verhinderdata voor de maanden maart, april en mei 2022 op te geven;
6.11.
wijst de deskundige erop dat hij/zij voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl);
6.12.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als hij/zij daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten;
het mondelinge verslag
6.13.
draagt de deskundige op om na afloop van de mondelinge behandeling ter plaatse van het gehuurde direct mondeling verslag uit te brengen, dan wel - als dat niet mogelijk blijkt - te rapporteren op een door de kantonrechter na afloop van de mondelinge behandeling ter plaatse te bepalen wijze en tijdstip;
6.14.
wijst de deskundige erop dat, in het geval alsnog schriftelijk wordt gerapporteerd:
  • uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover opmerkingen te maken, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden;
6.15.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
overige bepalingen
6.16.
bepaalt dat de zaak op de beraadrol van
maandag 7 maart 2022zal komen;
6.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en door mr. K.J. Bezuijen uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671