ECLI:NL:RBROT:2022:3358

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
C/10/631173 / HA ZA 21-1130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voegingsincident en aansprakelijkheid bij onjuiste woningtaxatie

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser [persoon A] een voegingsincident ingediend tegen gedaagde [makelaars en taxatiebedrijf B]. De procedure betreft een geschil over de aansprakelijkheid van [makelaars en taxatiebedrijf B] voor schade die [persoon A] heeft geleden door een onjuiste taxatie van een woning. [persoon A] had de woning in 2017 gekocht op basis van een taxatie die een woonoppervlakte van 195 m² aangaf. Later bleek de werkelijke oppervlakte slechts 164 m² te zijn, wat leidde tot een lagere marktwaarde van de woning. [persoon A] heeft [makelaars en taxatiebedrijf B] aansprakelijk gesteld, maar de aansprakelijkheidsverzekeraar heeft de claim afgewezen. In het incident verzocht [persoon A] om voeging van deze procedure met een andere procedure tegen de verkopende makelaar, [makelaarsbedrijf C]. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van verknochtheid tussen de zaken, aangezien beide procedures voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex. De rechtbank heeft het verzoek tot voeging toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 6 april 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631173 / HA ZA 21-1130
Vonnis in incident van 23 februari 2022
in de zaak van
[persoon A],
wonende in [woonplaats A] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M. Zinkhann te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[makelaars en taxatiebedrijf B],
gevestigd in [vestigingsplaats B] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [makelaars en taxatiebedrijf B] ’ worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 december 2021, met producties 1 tot en met 17;
  • de akte wijziging van eis tevens verzoek voeging procedures;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [persoon A] - na wijziging van eis - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[makelaars en taxatiebedrijf B]
primairte veroordelen tot betaling van een bedrag van € 373.000,00, voor zover niet door [makelaarsbedrijf C] . (hierna: [makelaarsbedrijf C] ) betaald, [makelaars en taxatiebedrijf B]
subsidiairte veroordelen tot betaling van een bedrag van € 147.000,00, voor zover niet door [makelaarsbedrijf C] betaald, [makelaars en taxatiebedrijf B]
meer subsidiairte veroordelen tot betaling van een bedrag berekend aan de hand van de marktwaarde van de woning ten tijde van verkoop van de woning te bepalen door een door de rechtbank te benoemen deskundige, voor zover niet door [makelaarsbedrijf C] betaald, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
[makelaars en taxatiebedrijf B] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020, voor het bedrag van € 373.000,00, althans het bedrag van € 147.000,00, voor zover niet door [makelaarsbedrijf C] betaald, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag en moment, tot aan de dag van de volledige betaling;
[makelaars en taxatiebedrijf B] te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 975,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
met veroordeling van [makelaars en taxatiebedrijf B] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente vanaf vijf dagen na datum van het vonnis.
2.2.
[persoon A] heeft aan zijn vorderingen - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.1.
[persoon A] was in het voorjaar van 2017 op zoek naar een nieuwe ruime woning. De door hem ingeschakelde aankoopmakelaar wees hem - onder andere - op de woning aan de [adres] in Rotterdam (hierna: de woning). De verkopend makelaar van de woning was [makelaarsbedrijf C] . In de verkoopbrochure van de woning stond dat de woonoppervlakte 195 m² bedroeg. Nadat bij de aankoopmakelaar van [persoon A] het vermoeden rees dat het woonoppervlakte niet klopte, heeft [persoon A] mevrouw [persoon B] (hierna: [persoon B] ) van [makelaars en taxatiebedrijf B] opdracht gegeven om de woning te taxeren. [persoon B] heeft de woning getaxeerd op een marktwaarde van € 915.000,00 en de gebruiksoppervlakte is daarbij vastgesteld op 195 m². [persoon A] heeft de woning op 29 augustus 2017 gekocht voor een bedrag van € 925.000,00. Eind 2019 heeft [persoon A] de woning laten meten door een bedrijf dat gespecialiseerd is in het meten van woonhuizen conform de officiële NEN 2580 norm; de woonoppervlakte bleek 164 m² te bedragen. De getaxeerde waarde van de woning bedroeg hierdoor slechts, ondanks de prijsstijgingen op de woningmarkt, € 835.000,00, en [persoon A] had de woning zeker niet gekocht als hij op de hoogte was geweest van de juiste gebruiksoppervlakte. [persoon A] heeft de woning op 31 juli 2020 verkocht voor € 885.000,00.
2.2.2.
[persoon A] heeft [makelaars en taxatiebedrijf B] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, maar aansprakelijkheid is door de aansprakelijkheidsverzekeraar van [makelaars en taxatiebedrijf B] van de hand gewezen. Een door [persoon A] tegen [persoon B] ingediende klacht is door de Raad van Toezicht West van de Stichting Tuchtrechtspraak NVM grotendeels gegrond verklaard.
2.2.3.
Tussen [persoon A] en [makelaars en taxatiebedrijf B] is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. [makelaars en taxatiebedrijf B] diende hierbij in haar hoedanigheid als taxateur de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mocht worden verwacht. [makelaars en taxatiebedrijf B] heeft niet aan deze zorgplicht voldaan. [makelaars en taxatiebedrijf B] is daarom aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad en wanprestatie.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[persoon A] verzoekt de rechtbank om de door hem tegen [makelaarsbedrijf C] geïnitieerde procedure gevoegd te behandelen met de onderhavige procedure.
3.2.
[persoon A] stelt daartoe het volgende. [persoon A] heeft zowel de verkopend makelaar ( [makelaarsbedrijf C] ) als de taxerend makelaar ( [makelaars en taxatiebedrijf B] ) gedagvaard. Gelet op de grote samenhang tussen beide procedures, verzoekt [persoon A] de rechtbank om beide procedures gevoegd te behandelen. De twee zaken kennen grote verwantschap en tussen de zaken zit ook veel overlap. [persoon A] is van mening dat gevoegde behandeling de proceseconomie ten goede komt.
3.3.
[makelaars en taxatiebedrijf B] heeft geen bezwaar tegen het verzoek om de procedures gezamenlijk te behandelen.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie is tijdig en vóór alle weren genomen.
4.2.
Op grond van artikel 222 Rv kan voeging worden gevorderd onder meer indien voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake wanneer feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere zaak, dan wel daarmee een zodanige samenhang vertonen dat een zo groot mogelijke consistentie van de uitspraken wenselijk is.
4.3.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het zaaknummer / rolnummer van de zaak waarmee kennelijk voeging wordt gevorderd C/10/631241 / HA ZA 21-1132 betreft.
4.4.
Gelet op de onweersproken stellingen van [persoon A] is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen in de procedure onder zaaknummer / rolnummer C/10/631241 / HA ZA 21-1132 en die in de onderhavige procedure, voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex, zodat sprake is van verknochtheid. Nu [makelaars en taxatiebedrijf B] bovendien geen bezwaar hebben tegen het verzoek om beide procedures gezamenlijk te behandelen, zal de door [persoon A] gevorderde voeging worden toegewezen.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/631241 / HA ZA 21-1132;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 april 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en op 23 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
3349 / 638