Uitspraak
1..De procedure
- de dagvaarding van 2 november 2021, met producties 1 tot en met 32;
- de conclusie van antwoord, tevens opwerpende een incident tot onbevoegdverklaring van de rechtbank, met producties 1 tot en met 7;
- de antwoordakte in het bevoegdheidsincident.
2..Het geschil in de hoofdzaak
3..Het geschil in het incident
4..De beoordeling in het incident
5..Ambtshalve beoordeling in de hoofdzaak
- is artikel 23, vierde lid, van de Ew 1998 al dan niet verbindend?
- geldt die eventuele onverbindendheid voor de gehele norm (“binnen een redelijke termijn”) of alleen voor de concretisering van die norm (“in ieder geval binnen 18 weken”, welke concretisering inhoudt dat de redelijke termijn in voorkomende gevallen ook korter kan zijn dan 18 weken)?
- als dit artikel geheel of gedeeltelijk niet verbindend is wegens strijd met de richtlijn, hoe kan dan wel een norm worden vastgesteld?
- als een norm moet worden vastgesteld door de ACM, hoe moet dan worden omgegaan met gevallen als deze zaak, waarin de ACM - voor zover de rechtbank op dit moment bekend - ten tijde van de dienstverlening van Stedin geen norm heeft gepubliceerd?
- kan Stedin, in het geval er geen norm was gesteld door de ACM, dan überhaupt een norm worden tegengeworpen?
- hoe verhoudt dit zich tot het leerstuk van onjuiste implementatie van richtlijnen en aansprakelijkheid voor die (mogelijk) onjuiste implementatie?
- moet de ACM worden betrokken bij de vaststelling van een norm in deze zaak en zo ja, hoe zou dat procesrechtelijk moeten worden vormgegeven?
6..De beslissing
15 juni 2022voor conclusie van repliek.