ECLI:NL:RBROT:2022:3354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
C/10/612163 / HA ZA 21-90
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident van de Gemeente Rotterdam tegen diverse gedaagden inzake vrijwaringsincident

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een vrijwaringsincident dat is ingeleid door de Gemeente Rotterdam. De Gemeente Rotterdam, eiseres in conventie, heeft gedaagden in conventie, waaronder diverse natuurlijke personen en rechtspersonen, aangeklaagd voor onrechtmatig handelen, waaronder omkoping, oplichting en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft op 20 april 2022 uitspraak gedaan in het incident, waarbij de vordering van [bedrijf E] c.s. tot oproeping van gedaagden in vrijwaring is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde gronden voor de vordering niet voldoende waren om deze te onderbouwen. De Gemeente Rotterdam heeft de gedaagden in conventie aangesproken voor schadevergoeding, waarbij de bedragen en de wettelijke rente zijn gespecificeerd. De rechtbank heeft de proceskosten van het incident aan de zijde van de Gemeente Rotterdam begroot op € 563,00. De zaak zal op 4 mei 2022 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/612163 / HA ZA 21-90
Vonnis in incident van 20 april 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.I. Wisman te 's-Gravenhage,
tegen

1.[persoon A] , TEVENS H.O.D.N. [handelsnaam A] ,

wonende te [woonplaats A] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2.
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A.T. Tilburg te Spijkenisse,
3.
[persoon C],
wonende te [woonplaats C] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. V.M. Weski te Rotterdam,
4.
[persoon D],
wonende te [woonplaats D] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.S. van Dijk te Rotterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf E],
gevestigd te [vestigingsplaats E] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in het (derde) incident,
advocaat mr. I.P. van Rossen te Amsterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf F] .,
gevestigd te [vestigingsplaats F] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in het (derde) incident,
advocaat mr. I.P. van Rossen te Amsterdam,
7.[persoon G],
wonende te [woonplaats G] ,
gedaagde in conventie,
eiser in het (derde) incident,
advocaat mr. I.P. van Rossen te Amsterdam,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf H],
gevestigd te [vestigingsplaats H] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. S.J. Bruins Slot te Zaltbommel,
9.[persoon I],
wonende te [woonplaats I] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. S.J. Bruins Slot te Zaltbommel,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf J],
gevestigd te [vestigingsplaats J] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. V. van Dijken te Harderwijk,
11.
[persoon K],
wonende te [woonplaats K] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. V. van Dijken te Harderwijk.
Eiseres in conventie wordt hierna Gemeente Rotterdam genoemd. Gedaagden in conventie worden afzonderlijk gedaagde sub 1 tot en met 11 genoemd en gezamenlijk gedaagden. Gedaagden sub 5, 6 en 7 worden gezamenlijk [bedrijf E] c.s. genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in (het eerste) incident van 25 augustus 2021;
  • het vonnis in (het tweede) incident van 1 december 2021;
  • de incidentele conclusie tot vrijwaring tevens conclusie van antwoord van [bedrijf E] c.s., met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert de Gemeente Rotterdam om bij vonnis:
1. Gedaagden - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot betaling van de navolgende bedragen en op de hierna uiteengezette wijze:
‘ [persoon A] ’
[persoon A] (gedaagde sub 1): tot betaling van een bedrag ad € 1.811.959,86, te vermeerderen met wettelijke ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
Hoofdelijk met:
[bedrijf E] (gedaagde sub 5): voor een bedrag ad € 905.490,71, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
[persoon G] (gedaagde sub 7): tot betaling van een bedrag ad € 905.490,71, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
[persoon I] (gedaagde sub 8): tot betaling van een bedrag ad € 1.107.439,50, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
[bedrijf H] (gedaagde sub 9): tot betaling van een bedrag ad € 1.107.439,50, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
[bedrijf J] (gedaagde sub 10): tot betaling van een bedrag ad € 776.014,79, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
[persoon K] (gedaagde sub 11): tot betaling van een bedrag ad € 776.014,79, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
‘ [persoon B] ’
[persoon B] (gedaagde sub 2): tot betaling van een bedrag ad € 665.316,00, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
Hoofdelijk met:
[bedrijf E] (gedaagde sub 5): voor een bedrag ad € 665.316,00, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
[bedrijf F] (gedaagde sub 6): voor een bedrag ad € 665.316,00, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
[persoon G] (gedaagde sub 7): voor een bedrag ad € 665.316,00, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
‘ [persoon C] ’
[persoon C] (gedaagde sub 3): tot betaling van een bedrag ad € 17.959,29, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
Hoofdelijk met:
[bedrijf E] (gedaagde sub 5): voor een bedrag ad € 17.959,29, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
[persoon G] (gedaagde sub 7): voor een bedrag ad € 17.959,29, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
‘ [persoon D] ’
[persoon D] (gedaagde sub 4): tot betaling van een bedrag ad € 211.960,11, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
Hoofdelijk met:
[bedrijf E] (gedaagde sub 5): voor een bedrag ad € 211.960,11, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
[persoon G] (gedaagde sub 7): voor een bedrag ad € 211.960,11, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:83 aanhef en onder b BW jo. 6:119 BW;
2. Gedaagden - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten inbegrepen, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen vonnis;
3. Gedaagden sub 1, 2 en 5 tot en met 9 - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot betaling van de beslagkosten.
2.2.
De Gemeente Rotterdam legt aan haar vorderingen - kort gezegd - ten grondslag het onrechtmatig handelen door gedaagden tegenover de Gemeente Rotterdam, door hun betrokkenheid bij omkoping, oplichting en valsheid in geschrifte ten nadele van de Gemeente Rotterdam.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[bedrijf E] c.s. vordert dat haar wordt toegestaan [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] , [persoon D] , de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf J] ., [persoon K] (gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 10 en 11) en [persoon L] in vrijwaring op te roepen, kosten rechtens.
3.2.
[bedrijf E] c.s. stelt daartoe - samengevat weergegeven - het volgende.
3.2.1.
De dagvaarding beschrijft aan de hand van zeer veel processen-verbaal een uitgebreide en lang bestaande informele overlegstructuur tussen [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] , [persoon D] , de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf J] ., [persoon K] (gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 10 en 11) en [persoon L] . [bedrijf E] c.s. waren daarbij niet betrokken, noch hadden zij kennis van die overleggen. Waarheid en verdichting hebben zich naadloos, en soms onnavolgbaar, met elkaar vermengd zonder dat [bedrijf E] c.s. daarin gekend was, daarover geïnformeerd was of daarover geïnformeerd had kunnen zijn.
3.2.2.
Voor zover zal worden geoordeeld dat [bedrijf E] c.s. niettemin aansprakelijk zou zijn voor de schade die als gevolg van die overleggen en die handelingen is ontstaan en waarvan de Gemeente Rotterdam zegt schade te hebben geleden, komt dit mede voort uit de onderlinge afstemming van (rechts)handelingen van [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] , [persoon D] , de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf J] ., [persoon K] (gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 10 en 11) en [persoon L] . Zij hebben immers onderling afspraken gemaakt en zij hebben hun handelen onderling afgestemd zonder [bedrijf E] c.s. daarover te informeren, terwijl zij [bedrijf E] c.s. wel de financiële gevolgen daarvan hebben laten dragen.
3.2.3.
[bedrijf E] c.s. hebben er dan ook recht en belang bij om [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] , [persoon D] , de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf J] , [persoon K] (gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 10 en 11) en [persoon L] in vrijwaring op te roepen, zodat - indien [bedrijf E] c.s. op basis van de onderhavige procedure meer aan de Gemeente Rotterdam verschuldigd zou zijn dan naar evenredigheid van haar bijdrage aan die schade gerechtvaardigd zou zijn - zij aldus een regresvordering heeft op de overige hoofdelijk veroordeelde schuldenaren.
3.3.
De Gemeente Rotterdam refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt, dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
Uit de stellingen van [bedrijf E] c.s. begrijpt de rechtbank dat [bedrijf E] c.s. meent dat zij, mocht zij veroordeeld worden in de hoofdzaak, in de onderlinge verhouding ten opzichte van de mogelijk ook (hoofdelijk) te veroordelen, in vrijwaring op te roepen schuldenaren, een lagere bijdrageplicht heeft dan die schuldenaren. Uit hetgeen [bedrijf E] c.s. heeft gesteld, kan de rechtbank echter niet afleiden dat tussen haar enerzijds en [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] , [persoon D] , de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf J] ., [persoon K] (gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 10 en 11) en [persoon L] anderzijds een rechtsverhouding bestaat die voor laatstgenoemden een verplichting kan meebrengen om de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak door [bedrijf E] c.s. te dragen. Hetgeen [bedrijf E] c.s. heeft aangevoerd, behelst niet méér dan stellingen die als betwisting in de hoofdzaak van de (hoofdelijke) aansprakelijkheid kunnen worden aangevoerd. [bedrijf E] c.s. maakt onvoldoende duidelijk waarom zij, als dat verweer niet op zou gaan, (deels) regres zou kunnen nemen.
4.3.
Het voorgaande brengt mee dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
4.4.
[bedrijf E] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Die proceskosten worden tot aan deze uitspraak begroot op € 563,00 (één punt) aan salaris voor de advocaat van de Gemeente Rotterdam.

5..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [bedrijf E] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van de Gemeente Rotterdam tot op heden begroot op € 563,00;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
4 mei 2022voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en op 20 april 2022 uitgesproken in het openbaar.
3349/638