ECLI:NL:RBROT:2022:3301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
10/003946-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken met heroïne en voorbereidingshandelingen

In de zaak tegen de verdachte, die op 29 april 2022 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, stond de verdachte terecht voor het samen met anderen bewerken, verwerken en aanwezig hebben van heroïne, alsook voor het verrichten van voorbereidingshandelingen voor het bewerken van deze middelen. De verdachte was op 4 januari 2022 in een woning in Rotterdam aangetroffen, waar aanzienlijke hoeveelheden heroïne en versnijdingsmiddelen aanwezig waren. Ondanks zijn aanwezigheid in de woning, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor zijn daadwerkelijke betrokkenheid bij de verdovende middelen of het versnijden daarvan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij de ten laste gelegde feiten had begaan, en sprak hem vrij. De officier van justitie had gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 30.000,- verbeurd te verklaren, maar de rechtbank besloot dat dit bedrag moest worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien er op dat moment geen rechthebbende kon worden aangemerkt. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was ook aanwezig. De uitspraak vond plaats in tegenspraak, na een zitting op 15 april 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/003946-22
Datum uitspraak: 29 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van meervoudige kamer in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] , preventief gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Dordrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 15 april 2022.
Advocaat van de verdachte: mr. M.R. Kok, advocaat te Rotterdam.
Officier van justitie: mr. E. Loppé.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdenking komt er op neer dat de verdachte samen met anderen heroïne heeft bewerkt, verwerkt, in elk geval aanwezig heeft gehad en samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het bewerken van deze middelen. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De motivering van die vrijspraak wordt in hoofdstuk 2 van dit vonnis besproken.
In hoofdstuk 3 wordt de beslissing over de het beslag genomen geld uiteengezet.
Hoofdstuk 4 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 4 januari 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 22.165,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 2
hij op of omstreeks 4 januari 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid heroïne, in elk geval een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen, te weten,
  • ongeveer 29.706,3 gram paracetamol en/of
  • ongeveer 1.051 gram boorzuur en/of
  • ongeveer 573,7 gram fenacetine en/of
  • ongeveer 329,7 gram cafeïne en/of
  • een jerrycan met daarin 5 liter aceton en/of
  • meerdere, althans een, (drugs)pers(en) en/of meerdere, althans een, bijbehorende stempel(s) en/of logo('s)/etiket(ten) en/of
  • een vacuümmachine en/of meerdere, althans een, sealbag(s) en/of
  • meerdere, althans een, weegscha(a)l(en), teil(en), zeven/zeef, vermaler(s), vergruizer(s), handschoen(en) en/of mondmasker(s) en/of
  • een geldbedrag ter hoogte van € 30.000,-,
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.

2..De beslissingen over het bewijs

Feiten 1 en 2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Zij heeft aangevoerd dat in de woning, waar de verdachte op dat moment aanwezig was, open en bloot drugs en attributen voor het verwerken daarvan zijn aangetroffen. De verdachte was aanwezig in de ruimte waar de drugs en versnijdingsmiddelen lagen. Tevens heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] een verklaring afgelegd, waarbij hij de verdachte herkent als [bijnaam verdachte] zijnde één van de vier mannen die in zijn woning kwamen en hier bezig waren met (het versnijden van) drugs.
Volgens de officier van justitie is zowel de verklaring van de verdachte omtrent zijn aanwezigheid in de woning - hij was daar komen slapen omdat hij ruzie had met zijn huisgenoten - als de verklaring dat de verdachte niets was opgevallen in de woonkamer - waar hij is aangehouden en die in gebruik was als versnijdingsruimte - ongeloofwaardig.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte samen met zijn medeverdachten is aangetroffen in de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte] . Gelet op de in deze woning aangetroffen hoeveelheden heroïne, versnijdingsmiddelen en andere hulpmiddelen bestemd voor het bewerken van harddrugs kan de woning worden gekwalificeerd als een versnijdingspand. De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij of wetenschap van de aanwezigheid van de genoemde middelen.
Uit de aanwezigheid van de verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en attributen die in het zicht hebben gelegen kan een zekere wetenschap bij de verdachte van een en ander worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van medeplegen van de ten laste gelegde feiten moet naast die wetenschap echter ook een zekere beschikkingsmacht over de drugs en hulpmiddelen worden vastgesteld. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende ondersteuning. De verdachte is weliswaar aangehouden in de woonkamer die als versnijdingsruimte werd gebruikt, ten aanzien van hem - anders dan ten aanzien van zijn medeverdachten - geen bewijs voor zijn daadwerkelijke betrokkenheid bij de verdovende middelen of het versnijden daarvan. Uit de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte] ten aanzien van de betrokkenheid blijkt evenmin voldoende overtuigend dat de verdachte zich met - het versnijden van - de aanwezige drugs bezig hield. [naam medeverdachte] komt op dat punt niet verder dan: ‘Die heb ik maar een enkele keer gezien. Ik had hem al een tijd niet meer gezien.’
Conclusie
De verdachte wordt van de ten laste gelegde feiten vrijgesproken.

3..De beslissing over het beslag

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van
€ 30.000,- verbeurd te verklaren.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag de bewaring zal worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

4..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende: € 30.000,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 29 april 2022.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.