ECLI:NL:RBROT:2022:3288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/3499 en 21/3498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering en beëindiging van ZW-uitkering na medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een eiser, die als isolatiemonteur werkte, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering en de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Eiser meldde zich op 30 augustus 2017 arbeidsongeschikt en ontving na een hersteldverklaring een WW-uitkering. Na ziekmelding bij het UWV op 31 oktober 2018, ontving hij een ZW-uitkering. Het UWV beoordeelde zijn aanvraag voor een WIA-uitkering en concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser maakte bezwaar, maar het UWV handhaafde zijn besluit na herbeoordeling door verzekeringsartsen.

De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld. De medische rapporten van de verzekeringsartsen waren zorgvuldig tot stand gekomen en voldeden aan de vereisten. Eiser had onvoldoende onderbouwd waarom de rapporten niet aan de voorwaarden voldeden. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht had vastgesteld dat eiser op 2 maart 2021 geschikt was voor de geduide functies, ondanks zijn klachten. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht had op de gevraagde uitkeringen en dat de proceskosten niet vergoed werden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordelingen bij aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de rol van de rechtbank in het toetsen van deze beoordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/3499 en 21/3498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Berkouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

ROT 21/3499
Met het besluit van 23 november 2020 (het primaire besluit I) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een WIA [1] -uitkering afgewezen. Eiser is per 28 oktober 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 14 juni 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
ROT 21/3498
Met het besluit van 2 maart 2021 (het primaire besluit II) heeft het UWV een besluit genomen over eisers arbeidsongeschiktheid op grond van de Ziektewet (ZW). Eiser was arbeidsongeschikt vanaf zijn ziekmelding per 30 december 2020. Eiser is echter vanaf 2 maart 2021 weer arbeidsgeschikt voor zijn eigen werk. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van eveneens 14 juni 2021 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld op de Skype-zitting van 11 april 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Wat er aan deze procedure voorafging
1. Eiser werkte als isolatiemonteur. Hij heeft zich op 30 augustus 2017 arbeidsongeschikt gemeld en is daarna ziek uit dienst gegaan. Na een hersteldverklaring is aan eiser met ingang van september 2018 een WW [2] -uitkering toegekend. Vanuit de WW heeft eiser zich op 31 oktober 2018 bij het UWV ziekgemeld, waarna eiser per 30 januari 2019 een uitkering op grond van de ZW kreeg.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een arts [3] heeft eiser tijdens een telefonisch spreekuur op 1 september 2020 gesproken en hierna beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per einde wachttijd. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2020, geldig vanaf 1 september 2020. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 22,37% minder kan verdienen dan het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het UWV geen WIA-uitkering krijgen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Op 30 december 2020 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld omdat hij nog niet hersteld is en nog geopereerd moet worden. Eiser ontving toen een WW-uitkering. De verzekeringsarts heeft eiser onderzocht op het spreekuur van 1 maart 2021 en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Volgens de verzekeringsarts is eiser hersteld voor de maatgevende arbeid. Met het besluit van 2 maart 2021 heeft het UWV een besluit genomen over eisers arbeidsongeschiktheid op grond van de ZW. Eiser was arbeidsongeschikt vanaf zijn ziekmelding per 30 december 2020. Eiser is echter vanaf 2 maart 2021 weer arbeidsgeschikt voor de maatgevende arbeid.
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zowel naar aanleiding van het bezwaar tegen de WIA-beslissing als tegen de ZW-beslissing, opnieuw naar de zaak van eiser gekeken en haar bevindingen vastgelegd in het rapport van 14 juni 2021. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep behoeft de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die aan de WIA-beslissing ten grondslag ligt enige aanvulling. De FML wordt aangepast en de gewijzigde belastbaarheid wordt voorgelegd aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan zich vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit I genomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep behoeft de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die aan de ZW-beslissing ten grondslag ligt geen aanvulling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft na beoordeling aan dat de eerder geduide functies per 2 maart 2021 in stand kunnen blijven. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit II genomen.

Wat eiser vindt

6. Eiser is het niet met het UWV eens. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afwijkt van de beoordeling van de arts. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft echter onder de 35%. Eiser is onder andere beperkt in het traplopen. Het UWV heeft ten onrechte geen informatie opgevraagd bij de behandelaars van eiser, onzorgvuldig gehandeld en onvoldoende gedacht aan eisers belangen. Eiser voert in beide zaken aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is. In bezwaar is aangegeven dat er een operatie stond gepland. Alleen al op deze grond is sprake van volledige arbeidsongeschiktheid, en in ieder geval op dat moment. Eiser heeft meerdere beperkingen en hij verwijst hiervoor naar zijn bezwaargronden. De orthopeed van eiser heeft aangegeven dat een operatie van zijn knie niet mogelijk is. Er zijn wel degelijk forse beperkingen maar deze zijn helaas niet behandelbaar. Eiser voert tot slot aan dat de geduide functies niet passend zijn.

Waarover het gaat in deze zaak

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per 28 oktober 2020 voor 22,37% arbeidsongeschikt is. Daarnaast moet de rechtbank beoordelen of het UWV zich in de ZW-procedure terecht op het standpunt stelt dat eiser op 2 maart 2021 geschikt is voor de geduide functies. De rechtbank moet deze vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser per datum einde wachttijd, zijnde 28 oktober 2020 (in de WIA-procedure) en per 2 maart 2021 (in de ZW-procedure) en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

8. Voor zover eiser in zijn beroepschriften verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met de bestreden besluiten I en II. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in de bestreden besluiten I en II. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet ook in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De arts heeft zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 10 november 2020. Hij heeft het dossier en de ontvangen informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur op 1 september 2020. De arts heeft in het rapport onder andere de medische voorgeschiedenis, de ervaren belemmeringen, de anamnese en het dagverhaal van eiser weergegeven.
11. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 1 maart 2021. Hij heeft het dossier bestudeerd, eiser op het spreekuur gezien en een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Hij heeft geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector, omdat er voldoende medische informatie beschikbaar is. Bij deze gegevens is de informatie betrokken die eiser heeft vermeld. Het verhaal van eiser is congruent en consistent met de huidige bevindingen, aldus de verzekeringsarts.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de standpunten van de arts en de verzekeringsarts in haar rapport van 14 juni 2021 heroverwogen. Zij heeft het dossier en de informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft zij eiser gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet om af te wijken van de beoordeling door de verzekeringsarts.
13. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
14. De arts vindt dat eiser een inconsistent verhaal vertelt, wat leidt tot een vermoeden van aggravatie. Hij geeft bijvoorbeeld aan dat hij niet kan staan, vervolgens dat hij maximaal 2 tot 3 minuten kan staan en dat hij 10 minuten onder de douche staat. Ook ten aanzien van het bukken en zitten is zijn verhaal inconsistent. Omdat eiser een operatie krijgt om het matje uit zijn lies te verwijderen en pijnbestrijding heeft gehad is het aannemelijk dat hij klachten heeft. De arts acht eiser echter lichter beperkt dan hijzelf aangeeft. Hij wordt licht beperkt in staan en lopen. Eiser gebruikt nauwelijks pijnstilling en bewegen is juist belangrijk. Er worden geen beperkingen aangenomen voor zitten en de schouderklachten. Volgens de arts volgt uit de informatie van de poli chirurgie dat eiser weer mocht werken en zijn werkzaamheden bestonden uit zwaar tillen. Eiser wordt daarom in staat geacht om 15 kg te tillen. Onder passende omstandigheden is eiser fulltime belastbaar. Er is geen reden voor een urenbeperking.
15. De verzekeringsarts beschrijft dat eiser op 30 december 2020 is uitgevallen met oude lies- en knieklachten. Schouderklachten noemt hij niet. Eiser heeft sinds een paar maanden aspecifieke lage rugklachten. Fysiotherapie helpt goed. Voor de rugklachten zijn al adequate beperkingen aangenomen. Volgens de verzekeringsarts functioneert eiser psychosociaal adequaat en bij lichamelijk onderzoek heeft hij geen duidelijke afwijkingen gevonden. De geduide functies zijn weer geschikt.
16. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 juni 2021 uiteengezet op welke punten zij tot een andere conclusie dan de arts komt. Zij ziet – om overbelasting te voorkomen – aanleiding om meer beperkingen voor de knieën aan te nemen. Eiser is meer beperkt in traplopen. Het zitten wordt gemaximeerd tot 1 uur waarna eiser moet kunnen staan en lopen. Staan en lopen tijdens het werk mag maximaal 4 uur per dag en er moet afwisseling zijn met zitten. Eiser is beperkt in het dragen van voorwerpen tot 10 kg. Er wordt een nieuwe FML opgesteld met de beperkingen geldig vanaf 1 september 2020.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in dit rapport uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Eiser heeft zich ziekgemeld met de mededeling dat hij geopereerd gaat worden, maar een operatie in de toekomst is op zich geen grond voor het stellen van meer beperkingen voor die datum. De beperkingen zijn op 2 maart 2021 gelijk aan die van op 1 september 2020. De arbeidsdeskundige geeft na beoordeling aan dat de eerder geduide functies in stand kunnen blijven. Eiser is dus per 2 maart 2021 geschikt te achten voor alle geduide functies.
17. Eiser vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. In bezwaar heeft eiser aangegeven dat hij zou worden geopereerd. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom eiser niet wordt gevolgd in zijn standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de operatie plaatsvond na de data in geding.
18. Eiser voert aan dat de orthopeed heeft aangegeven dat een operatie van zijn knie niet mogelijk is. De rechtbank overweegt dat in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten aan de knieën uitgebreid worden beschreven en wordt benoemd dat eiser hiervoor bij de orthopeed is geweest. De orthopeed raadt een operatie af omdat eiser dan invalide wordt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens beargumenteerd dat eiser vanwege zijn knieën meer beperkt moet worden geacht om overbelasting te voorkomen. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook hier voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen.
19. Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij zijn behandelaars. Hij vindt het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom onzorgvuldig. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat dit punt is besproken tijdens de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gevraagd welke informatie zou moeten worden opgevraagd. Hierop heeft eiser geen antwoord gegeven. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in beroep ook niet heeft toegelicht welke informatie nog had moeten worden opgevraagd. De rechtbank stelt ook vast dat eiser op 1 maart 2021 door de verzekeringsarts lichamelijk is onderzocht. De bevindingen bij dit onderzoek zijn vastgelegd en betrokken in het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het rapport van 14 juni 2021 volgt dat de aanwezige medische informatie van de behandelend sector (de informatie van de poli chirurgie) is betrokken in het onderzoek en dat de behandeling van eiser bij de orthopeed door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt onderkend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen relevante informatie is gemist of dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek omdat er geen informatie is opgevraagd.
De arbeidskundige beoordeling
20. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de FML functies (beroepen/werkzaamheden) gezocht die eiser met zijn medische beperkingen in theorie nog kan uitvoeren. Het gaat om:
- ( sbc-272043) productiemedewerker textiel, geen kleding;
- ( sbc-111160) textielproductenmaker;
- ( sbc-111190) inpakker (handmatig).
21. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn vanwege zijn knie- en rugklachten. De hele dag zitten of staan is voor hem niet mogelijk.
22. De gemachtigde van het UWV heeft op zitting toegelicht dat voor de knieklachten beperkingen zijn aangenomen. Het zitten is gemaximeerd tot 1 uur. Het lopen en staan tijdens het werk mag maximaal 4 uur per dag.
23. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 juni 2021 voldoende uitgelegd waarom de geduide functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
24. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 28 oktober 2021 met de middelste van deze functies 77,63% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als, zodat eiser voor de overige 22,37% arbeidsongeschikt is.

Conclusie

25. Omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is heeft het UWV de aanvraag voor een WIAuitkering terecht afgewezen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geconcludeerd dat eiser op 2 maart 2021 geschikt is voor de geduide functies. De beroepen van eiser zijn ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier.
griffier rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.WW: Werkloosheidswet.
3.Het rapport van de arts van 10 november 2020 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.