In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een bedrijf dat zich specialiseert in het in- en uitlenen van gelden, en [gedaagde], die in hoedanigheid van borg wordt aangesproken. De vordering van [eiseres] betreft een bedrag van € 21.824,01, dat [gedaagde] zou moeten betalen op basis van een overeenkomst van borgtocht die digitaal zou zijn ondertekend. De procedure volgde na een kredietverstrekking aan [bedrijf B], waarvoor [gedaagde] als borg optrad. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2022 betwistte [gedaagde] de geldigheid van de digitale handtekening en stelde dat hij niet op de hoogte was van de overeenkomst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de digitale handtekening niet voldoet aan de eisen van een gekwalificeerde elektronische handtekening zoals vastgelegd in de eidas-verordening. De rechter oordeelde dat de gebruikte methode voor ondertekening onvoldoende betrouwbaar was, waardoor de overeenkomst van borgtocht niet rechtsgeldig kon worden vastgesteld. De kantonrechter concludeerde dat er geen bewijs was dat de overeenkomst daadwerkelijk was gesloten, en dat [eiseres] niet kon vertrouwen op de handtekening van [gedaagde].
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiseres] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Dit vonnis benadrukt het belang van betrouwbare identificatie en ondertekening in digitale transacties, vooral bij aanzienlijke bedragen.