In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde 1] over de beëindiging van een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. [eiseres] vorderde de beëindiging van de huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik, omdat zij de bedrijfsruimte wilde renoveren. De huurovereenkomst was sinds 1996 van kracht en liep tot 31 maart 2021. [eiseres] stelde dat de renovatie noodzakelijk was voor het verbeteren van de verhuurbaarheid en het rendement van de bedrijfsruimte. Echter, de kantonrechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een dringende noodzaak tot renovatie en dat deze niet zonder beëindiging van de huurovereenkomst kon plaatsvinden. De kantonrechter concludeerde dat de financiële onderbouwing van [eiseres] niet overtuigend was en dat de plannen voor renovatie onvoldoende concreet waren.
Daarnaast heeft de kantonrechter een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van [eiseres] en [gedaagde 1]. Hoewel [eiseres] belang had bij de renovatie, woog dit niet op tegen de belangen van [gedaagde 1], die al sinds 1996 op dezelfde locatie haar kapsalon exploiteert en afhankelijk is van de specifieke locatie in Chinatown. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde 1] niet kon worden gevergd om de bedrijfsruimte te ontruimen, gezien haar langdurige vestiging en de specifieke doelgroep die zij bedient. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1].