ECLI:NL:RBROT:2022:3228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
636212 / HA RK 22-354
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 april 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster tegen mr. A.M. van Kalmthout, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek volgde op een eerdere procedure waarin verzoekster de besloten vennootschap [naam vennootschap] B.V. had gedagvaard. Tijdens de zitting op 4 april 2022 weigerde de rechter om door verzoekster meegebrachte stukken in ontvangst te nemen, omdat deze niet tijdig waren ingediend volgens de geldende regels. Verzoekster stelde dat de rechter partijdig was en dat haar belangen niet serieus werden genomen, wat leidde tot het indienen van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de stukken niet te aanvaarden niet onbegrijpelijk was en dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingsgronden die verzoekster ter zitting naar voren bracht, voldeden niet aan de eisen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij de rechter in kwestie niet de gelegenheid had gekregen om zijn standpunt te verduidelijken na het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 636212 / HA RK 22-354
Beslissing van 20 april 2022
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [adres] ,
verzoekster,
gemachtigde [naam] ,
strekkende tot wraking van:
mr. A.M. van Kalmthout, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Bij exploot van 27 september 2021 heeft verzoekster als eiseres de besloten vennootschap met rechtspersoonlijkheid [naam vennootschap] B.V. als gedaagde gedagvaard om te verschijnen ter zitting van de kantonrechter in deze rechtbank op 14 oktober 2021 ter zake van de in die dagvaarding verwoorde vorderingen. Die procedure heeft als kenmerk 9488900 \ CV EXPL 21-33670.
1.2.
Ter zitting van 6 januari 2022 heeft gedaagde een conclusie van antwoord genomen.
1.3.
Bij vonnis van 31 januari 2022 heeft de rechter onder meer bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 4 april 2022.
1.4.
Per e-mailbericht van 2 februari 2022 heeft verzoekster wraking van de rechter verzocht (hierna: het eerste wrakingsverzoek).
1.5.
Bij beslissing van de wrakingskamer in deze rechtbank van 17 februari 2022 is het eerste wrakingsverzoek afgewezen.
1.6.
Ter zitting van 4 april 2022 heeft de rechter de hiervoor onder 1.1. beschreven procedure mondeling behandeld en tevens het in die zaak door verzoekster opgeworpen incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
1.7.
Bij die gelegenheid heeft de gemachtigde van verzoekster andermaal de rechter gewraakt.
1.8.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 4 april 2022 en een e-mail van 5 april 2022 van verzoekster aan de rechtbank met een nadere toelichting op het wrakingsverzoek.
1.9.
Verzoekster en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. Aan de gemachtigde van [naam vennootschap] B.V. is een kennisgeving gezonden ter zake van de indiening van het wrakingsverzoek en de zitting van de wrakingskamer.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mailbericht van 5 april 2022.
1.10.
Ter zitting van 13 april 2022, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoekster, haar gemachtigde en de rechter. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1.
ter zitting van 4 april 2022, blijkens het daarvan opgemaakt proces-verbaal:
“…….
De kantonrechter deelt vervolgens aan partijen mee dat zij bij haar beslissing in deze zaak alle stellingen zal meenemen die door partijen naar voren zijn gebracht en ook alle door hen ingebrachte stukken waarnaar zij hebben verwezen.
Daarop vraagt de heer [naam] of dat ook geldt voor de hem en [naam verzoekster] naar de zitting meegebrachte stapels stukken.
De kantonrechter antwoordt hem daarop ontkennend en licht daarbij toe dat die stukken volgens het procesreglement uiterlijk tien dagen voor de zitting hadden moeten worden ingediend.
Daarop deelt de heer [naam] mee dat hij de kantonrechter wraakt omdat hij en [naam verzoekster] haar alsnog partijdig vinden. Daarbij licht hij toe dat hij vaststelt dat hoewel sprake is van samenzweringspraktijken en asbestverduistering, de kantonrechter de betrokken stukken niet wil aannemen.
…….”
2.1.2.
in het e-mailbericht van 5 april 2022:
De rechter is partijdig en hanteert niet het wetboek zoals een rechter hoort te hanteren. Ik ben diep teleurgesteld dat de rechter de feiten niet serieus neemt. Ik vrees dat de rechter niet meer in staat is haar beroep uit te oefenen. Wij leveren cruciaal bewijs aan en de rechter negeert het. Het betreft bewijs mastiek van het dak van de [adres] . De volksgezondheid loopt gevaar en de rechter is partijdig en daarom hebben we al eerder een wraking ingediend we gaan aangifte doen tegen de rechter betreffende artikel 80 Sr en artikel 255 Sr en artikel 6:162 BW en voor artikel 22 volksgezondheid en artikel 307 Sr De rechter is strafbaar en overtreedt de artikelen 48 Sr en 289 Sr.
2.1.3.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster extra wrakingsgronden aan het verzoek toegevoegd.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
De zaak heeft betrekking op gebreken aan de woning van verzoekster. Zij heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld die onder meer zien op herstel van die gebreken (op straffe van een dwangsom) en schadevergoeding. Tussen partijen is niet in geschil dat er gebreken zijn en dat die moeten worden hersteld. Bij incidentele vordering van 16 februari 2022 heeft verzoekster onder meer gevorderd dat zij per direct een tijdelijke noodvoorziening krijgt en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de dwangsom direct moet ingaan.
2.2.2.
Ter zitting van 4 april 2022 heeft de rechter niet de drie stapels documenten en een
daarop geplaatste usb-stick, die verzoekster mee naar de zitting had gebracht, in ontvangst genomen. Het ging om drie forse stapels en een usb-stick met voor de rechter en voor de wederpartij onbekende inhoud, die verzoekster zonder aankondiging vooraf naar de zitting had meegenomen. Het uitgangspunt is – zoals de rechter ook voorafgaand aan de zitting en ter zitting heeft aangegeven – dat voor een mondelinge behandeling van belang zijnde stukken uiterlijk tien dagen voor de zitting zowel aan de wederpartij als de rechter moeten worden toegestuurd. Voor het overhandigen van stukken ter zitting is in beginsel alleen aanleiding als (zeer) aannemelijk is dat het om voor de beoordeling van het geschil relevante stukken gaat, vooral als er een goede reden was waarom die stukken niet eerder beschikbaar waren. Dan zal de relevantie van bepaalde concrete stukken en de onmogelijkheid om juist die relevante stukken eerder over te leggen echter duidelijk moeten zijn toegelicht. Uiteraard zal in dat geval de wederpartij alsnog gelegenheid moeten krijgen om die stukken te bestuderen en zich daarover nadien uit te laten.
2.2.3.
Verzoekster heeft ter zitting niet toegelicht wat de relevantie was van de door haar meegebrachte stukken en evenmin waarom die stukken niet eerder konden worden ingebracht. In dit verband is ook van belang dat voorafgaand aan de mondelinge behandeling al vele e-mails met nieuwe stukken door mevrouw [naam verzoekster] zijn ingebracht. Omdat de door haar meegebrachte doktersverklaring van beperkte omvang was, ter zitting kon worden besproken en er door de wederpartij ter zitting op kon worden gereageerd, is dat stuk wel toegelaten.
2.2.4.
Na de mondelinge behandeling zou – in geval een meer omvattende regeling niet mogelijk zou zijn – vonnis zijn bepaald. De beslissingen in dat vonnis zouden ook kunnen inhouden dat er alsnog bepaalde stellingen nader mogen worden toegelicht, dat nadere bewijsstukken mogen worden ingediend of dat eventueel bewijs op andere wijze mag worden geleverd. Steeds zal daarbij uiteraard hoor en wederhoor moeten worden toegepast.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Hierbij geldt ook dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
3.3.
Dat kan anders zijn indien een beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5.
Zoals de rechter in haar reactie op het wrakingsverzoek heeft uiteengezet, is het ter zitting overleggen van nieuwe processtukken aan regels gebonden. Zo dient er door de betreffende procespartij te worden toegelicht dat er niet een gelegenheid is geweest waarop die stukken al eerder in het geding gebracht hadden kunnen worden en dient te worden toegelicht waarom de stukken relevant zijn voor de beoordeling van het geschil. Vast staat dat deze toelichtingen door of namens verzoekster niet zijn gegeven op de zitting van 4 april 2022, terwijl verzoekster desgevraagd tegenover de wrakingskamer wel heeft verklaard al ruim voor de zitting van 4 april 2022 de beschikking over de stukken te hebben gehad. Onder die omstandigheden is de beslissing van de rechter om die stukken op dat moment niet in ontvangst te nemen, niet onbegrijpelijk, laat staan zozeer onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.6.
Voorts neemt de wrakingskamer in aanmerking dat de rechter ter zitting door het wrakingsverzoek geen gelegenheid meer kreeg om uit te leggen wat er ten aanzien van de stukken van verzoekster nog wel mogelijk zou zijn geweest.
3.7.
Aan de door verzoekster ter zitting van 13 april 2022 naar voren gebrachte nieuwe wrakingsgronden gaat de wrakingskamer voorbij, omdat deze niet voldoen aan de eisen van artikel 37, lid 1 en lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, te weten dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden (lid 1) en dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen (lid 3). Bovendien heeft verzoekster desgevraagd op de zitting van de wrakingskamer bevestigd dat het wrakingsverzoek nog steeds is gegrond op haar stelling dat de rechter ten onrechte de stukken de zij had meegenomen naar de mondelinge behandeling niet in behandeling heeft aangenomen
3.8.
Het verzoek is mitsdien ongegrond, zodat het wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.M. van Kalmthout.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F. Koekebakker, voorzitter, mr. A.M.H. Geerars en
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op
20 april 2022 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. A.M. van Kalmthout
- mr. G.J.M. de Jager