ECLI:NL:RBROT:2022:317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
C/10/619668 / HA ZA 21-498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brandschade door onkruidbestrijding met gasbrander

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 januari 2022 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] c.s. voor brandschade aan een winkelpand. De eiser, de naamloze vennootschap Nationale Nederlanden Schadeverzekering Mij N.V. (hierna: Reaal), had een schade-uitkering gedaan aan de eigenaar van het pand na een brand die was ontstaan tijdens onkruidbestrijdingswerkzaamheden met een gasbrander. De rechtbank concludeerde dat de brand was veroorzaakt door de werkzaamheden van [gedaagde 1], die een veiligheidsnorm had geschonden door met open vuur te werken in de nabijheid van de gevel van het pand. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk was voor de schade en wees de vordering van Reaal toe, inclusief de kosten van expertise en buitengerechtelijke kosten.

De procedure begon met een dagvaarding waarin Reaal hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s. vorderde tot betaling van € 42.500,00 voor de schade, plus bijkomende kosten. [gedaagde 1] c.s. voerde verweer en betwistte de aansprakelijkheid, maar de rechtbank oordeelde dat de brand het gevolg was van onzorgvuldig handelen van een medewerker van [gedaagde 1]. De rechtbank stelde vast dat de medewerker met een gasbrander onkruid had verbrand dicht bij de gevel, wat leidde tot de brand. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] c.s. op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk was voor de schade, omdat de brand was veroorzaakt door een fout van de medewerker.

De rechtbank wees de vordering van Reaal toe en veroordeelde [gedaagde 1] c.s. tot betaling van de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de brand te wijten was aan een onrechtmatige daad van [gedaagde 1] c.s. en dat de vordering van Reaal volledig toewijsbaar was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619668 / HA ZA 21-498
Vonnis van 12 januari 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
proces-advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:
2.,
wonende te [woonplaats] ,
3.[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.H. Verweij te Apeldoorn.
Eiseres zal hierna met de handelsnaam Reaal worden aangeduid, gedaagde sub 1 wordt hierna [gedaagde 1] genoemd en gedaagden gezamenlijk zullen [gedaagde 1] c.s. worden genoemd.

1..De zaak in het kort

Deze zaak draait om de vraag of het aan een fout van [gedaagde 1] is te wijten dat er brand in een winkelpand is ontstaan, nadat een medewerker van [gedaagde 1] bij de achtergevel met een gasbrander onkruid heeft weggebrand. Eiseres heeft een schade-uitkering gedaan aan de eigenaar van het winkelpand en zoekt in deze zaak verhaal op [gedaagde 1] c.s.
De rechtbank concludeert dat de brand is veroorzaakt door de werkzaamheden van [gedaagde 1] en dat [gedaagde 1] door het gebruik van een gasbrander op deze plaats een veiligheidsnorm heeft geschonden. [gedaagde 1] c.s. is aansprakelijk voor de gevolgen daarvan. De rechtbank wijst de vordering toe.

2..De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4,
  • de oproep voor de mondelinge behandeling van 22 november 2021,
  • de producties 14, 15 en 16 van Reaal,
  • de spreekaantekeningen van mr. M.A. Boelkens namens Reaal,
  • de spreekaantekeningen van mr. E.H. Verweij namens [gedaagde 1] c.s.,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 22 november 2021.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De feiten

3.1.
Voor het pand aan de [adres] te Spijkenisse (hierna: het pand) is een opstalverzekering afgesloten bij Reaal.
3.2.
In het pand exploiteert het echtpaar [naam echtpaar] een winkel onder de naam [naam winkel] (hierna: de winkel).
3.3.
Het pand grenst met de achtergevel aan de [straatnaam] . Een buitendeur in de achtergevel geeft toegang tot het magazijn van de winkel. Tussen de buitendeur en de achtergevel bevindt zich aan de sluitzijde van de deur een verticaal geplaatste, holle houten koker. Deze koker reikt vanaf de stenen onderdorpel tot aan de bovenzijde van het kozijn van de buitendeur. De koker dient als vulstuk tussen het deurkozijn en de gemetselde gevel. Van het deel van de stenen onderdorpel waar de koker op rust, is een hoekpunt afgebroken.
3.4.
Op 19 juli 2019 heeft [persoon A] ter uitvoering van aan [gedaagde 1] opgedragen werkzaamheden onkruid weggebrand tussen de bestrating van de [straatnaam] , onder meer ter hoogte van de achterdeur van het pand. Die dag, omstreeks 16.30 uur, meldt een klant in de winkel dat hij een brandlucht ruikt. Bij onderzoek in de winkel zijn toen geen bijzonderheden aangetroffen. Vervolgens is omstreeks 17.00 uur wat rook waargenomen in het magazijn van de winkel. Het magazijn is daarop gelucht door de achterdeur te openen. Nadat de rook was weggetrokken, zijn geen bijzonderheden waargenomen. Er was nog wel een (brand)geur waarneembaar. Enige tijd daarna, bij het verlaten van de winkel om 18.37 uur, is het inbraakdetectiesysteem in de winkel ingeschakeld. Die dag om 20.49 uur geeft het inbraakdetectiesysteem een alarmmelding. Rond die tijd melden buurtbewoners brand in de winkel. De brandweer heeft de brand geblust.
3.5.
Het expertisebureau I-TEK (hierna: I-TEK) heeft in opdracht van ASR Schadeverzekering N.V. en Reaal technisch en tactisch onderzoek gedaan naar de brand in de winkel.
3.6.
Het rapport van het hiervoor bedoelde onderzoek van I-TEK van 2 augustus 2019 (het rapport) houdt onder meer in:
“(…)
3.1
Algemeen
Op dinsdag 23 juli 2019 werd door rapporteur een technisch onderzoek ingesteld naar de oorzaak en de verdere uitbreiding van de brand in de winkel. Tijdens het onderzoek was mevrouw [persoon B] bij het pand aanwezig. (…)
Zij stelde tevens de van belang zijnde beelden van de bewakingscamera aan de achtergevel ter beschikking aan I-TEK B.V.
3.2
Brandonderzoek(…)
In het magazijn werd vastgesteld dat het kozijn aan sluitzijde van de buitendeur vanaf de vloer door vuur was aangetast. Ook de binnenzijde van de deur was aan sluitzijde vanaf de vloer aangetast. Het verbrande gedeelte waaierde vervolgens naar boven toe uit.
(…)
Aan sluitzijde was nog een soort van vulstrook geplaatst om de opening tussen deur en gevel af te sluiten. Het ging daarbij om een koker van hout die tot tegen het kozijn kwam. De koker was aan de binnenzijde hol c.q. niet opgevuld met materiaal.
Aan de buitenzijde was nauwelijks vuurschade zichtbaar. Alleen aan het vulstuk ontstond enige vuurschade. Daar was aan de onderzijde een klein gat in de houten plaat gebrand.
(…)
Tijdens het onderzoek kon worden vastgesteld dat buitendeur van het magazijn ten tijde van de brand dicht en afgesloten was.
Aan de binnenzijde ontstond wel forse vuurschade. Ter hoogte van vloerniveau was het hout van het vulstuk het zwaarst door vuur aangetast. Op vloerniveau ontstond vrijwel geen vuurschade aan de deur en de tegels naast het kozijn/vulstuk.
(…)
Verder naar boven toe resteerde steeds meer van het hout van het vulstuk en kozijn. Verder naar boven begon de vuuraantasting ook steeds meer uit te waaieren over de wandtegels en de binnenzijde van de deur.
(…)
De bovenzijde van het vulstuk was open en kwam uit boven het verlaagde plafond in het kleine magazijn en vanaf daar kon het vuur zich in beperkte mate verder uitbreiden.
3.3
Alarmregistraties
In de winkel is een elektronisch inbraakdetectiesysteem geïnstalleerd. Uit de van belang zijnde meldingen van dat systeem blijkt het volgende:
(…)
20:49 uur: inbraakalarm (zone 14 PIR magazijn klein)
Uit de meldingen blijkt dat er na het inschakelen van het systeem en de eerste alarmmelding geen meldingen door het systeem werden gegenereerd. De buitendeur van het kleine magazijn was voorzien van een magneetcontact en dat genereerde geen melding. Het kan dan ook worden uitgesloten dat een persoon zich voor de brand de toegang tot het pand verschafte. In dat geval had als eerste een uitschakeling of alarmmelding van een magneetcontact gevolgd.
Geconcludeerd moet worden dat de alarmmelding om 20:49 uur een gevolg was van de zich ontwikkelende brand. De bewegende warmte die daarbij ontstond, werd door de sensor van het inbraakdetectiesysteem in het kleine magazijn gedetecteerd waarop het alarm werd gegenereerd.
3.4
Plaats ontstaan brand
Gelet op het aangetroffen brandbeeld en de brandverloopindicatoren ontstond de brand op vloerniveau in het vulstuk tussen de deur en de gemetselde gevel.
In eerste instantie kon het vuur, dat zich direct na de ontsteking mogelijk in een smeulproces bevond, latent in de koker van het vulstuk ontwikkelen. Dit verklaart waarom vanaf ongeveer 16:30 uur al wel een brandlucht werd geroken en enige tijd later rookvorming in het magazijn zichtbaar was zonder dat de bron kon worden gelokaliseerd.
Na het doorbranden van de houten aftimmering aan de binnenzijde, wat waarschijnlijk pas relatief kort voor de ontdekking van de brand gebeurde, kon het vuur zich vanuit de koker uitbreiden naar de goederen die tussen de deur en het aanrecht stonden. Op dat moment werd het alarm geactiveerd en werd de brand door voorbijgangers en/of omwonenden ontdekt.
3.5
Branderwerkzaamheden
Ongeveer 30 minuten voor de eerste geurwaarneming (omstreeks 16:30 uur) werd aan de buitenzijde het onkruid dat tot tegen de gevel van het pand kwam met een gasbrander verbrand. (…)
Op de beelden van de camera die tegen de achtergevel van de winkel is gemonteerd, is zichtbaar dat de medewerker (…) omstreeks 14:59 uur (tijdstip recorder) het beeld in komt lopen. Hij loopt in de richting van perceel 47 naar perceel 41.
(…)
Hij heeft op zijn rug een gastank en heeft in zijn rechterhand een staafbrander vast. Uit de beelden blijkt dat hij met de vlam die uit de brander komt het onkruid in het straatwerk verbrand[t]. Regelmatig zijn kleine rookwolken zichtbaar die daarbij ontstaan. Hij richt de brander ook richting de gevel van het pand.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat het tijdstip van de recorder niet correct is. De klok van de recorder liep 52 minuten achter op de werkelijke tijd.
(…)
Geconcludeerd moet dan ook worden dat de medewerker (…) op vrijdag 19 juli 2019, omstreeks 15:51 uur, ter hoogte van de achtergevel van de winkel onkruid aan het verbranden was met de gasbrander.
Hij is op die plek ongeveer 2 minuten in beeld, ook ter hoogte van de buitendeur van het kleine magazijn, waar hij omstreeks 15:52 uur kennelijk onkruid aan het verbranden is.
(…)
3.6
Oorzaakonderzoek
Tijdens het onderzoek in de winkel kon iedere mogelijke elektrische en/of mechanische oorzaak voor het ontstaan van de brand worden uitgesloten. In de koker was wel een elektrische leiding gemonteerd. Die was op ongeveer 1 meter boven vloerniveau aangesloten (geweest) op een lichtschakelaar. Van die schakelaar werden geen resten meer aangetroffen. Dit waarschijnlijk als gevolg van het feit dat tijdens het blussen goederen en brandresten naar buiten werden gegooid door de brandweer.
Op de nog aanwezige elektrische leiding werden geen sporen van sluiting en/of plaatselijke hitte-ontwikkeling aangetroffen op basis waarvan het ontstaan van de brand kon worden verklaard. Een ontstaan van brand ter hoogte van de schakelaar past niet in het aangetroffen brandbeeld. De brand ontstond immers in de koker en niet aan de buitenzijde daarvan waar de schakelaar gemonteerd was.
Tijdens het onderzoek werden geen aanwijzingen gevonden dat er stoffen aanwezig waren die voor zelfopwarming gevoelig zijn.
Ongeveer 30 minuten voor de eerste geurwaarneming werd door een medewerker (…) bij de bewuste deur onkruid verbrand met behulp van de (open) vlam uit een staafbrander. Het onkruid kwam op die plek tot tegen de gevel / drempel van de deur.
(…)
De koker, die als vulstuk tussen deur en gevel dienst deed, was hol en aan de onderzijde
open. De onderzijde rustte op een stuk steen, maar daarvan was op de hoek een stuk
afgebroken. Zodoende was er een open verbinding met de binnenzijde van de koker.
(…)
Bij het verbranden van het onkruid ter hoogte van de deur naar het kleine magazijn kon
de vlam uit de staafbrander dan ook in de koker schieten. Door het rechtstreekse
vlamcontact en/of de hete lucht die de koker in werd geblazen, werd aan de binnenzijde
van de koker materiaal tot ontbranding gebracht.
Daarbij kan gedacht worden aan vervuiling die zich in de loop der tijd in de koker ophoopte, maar ook aan het hout van de koker zelf (splinters of iets dergelijks). Zeer waarschijnlijk ontstond in eerste aanleg een smeulproces.
Vervolgens kon dat (smeul-)proces zich latent verder ontwikkelen en uitbreiden in de koker met uiteindelijk de vlammende brand tot gevolg.
Uit de camerabeelden blijkt dat er na de medewerker (…) niemand meer bij de bewuste deur in de buurt kwam tot aan het moment van de brandontdekking.
3.7
Conclusie m.b.t. brandoorzaak
Op basis van uitsluiting van andere mogelijke oorzaken moet worden geconcludeerd dat de oorzaak van de brand het bijbrengen en/of achterlaten van open vuur is in welke vorm dan ook.
Ongeveer 30 minuten voor de eerste geurwaarneming was een medewerker (…) met een gasbrander (open vuur) onkruid aan het verbranden. Dit tot tegen de gevel van het pand en bij de betreffende deur waar de brand ontstond. Na hem kwam, gelet op de bewakingsbeelden, tot aan de ontdekking van de brand niemand in de buurt van de deur. Uit de registraties van het inbraakdetectiesysteem blijkt ook niets van het voor de brand betreden van de winkel.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat er sprake is van een direct verband tussen de ter plaatse uitgevoerde onkruidbestrijdingswerkzaamheden en het ontstaan van de brand.
Bij de onkruidbestrijdingswerkzaamheden is de vlam en/of de hete lucht afkomstig van de vlam, via de opening aan de onderzijde in de houten koker gekomen die als vulstuk tussen deur en gevel dienst deed. Vervolgens werd in die koker materiaal ontstoken met alle gevolgen van dien.
(…)”
3.7.
Op 22 oktober 2019 heeft Dekra Expertise aan Reaal een eindverslag van expertise uitgebracht, waarin zij de verhaalbare schade aan het pand als gevolg van de brand begroot op € 42.500,00.
3.8.
In correspondentie tussen Reaal en de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde 1] , Interpolis, heeft de laatste het standpunt gehandhaafd dat [gedaagde 1] niet aansprakelijk is voor de brandschade aan het pand.
3.9.
Reaal heeft de eigenaar van het pand op 17 februari 2020 een schade-uitkering gedaan van € 42.500,00.

4..Het geschil

4.1.
Reaal vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot betaling van € 42.500,00 in hoofdsom en van € 3.449,38 aan buitengerechtelijke kosten en van
€ 2.407,34 aan expertisekosten, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als nader omschreven, en met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Reaal, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

5.1.
Reaal heeft aan haar vordering onder meer ten grondslag gelegd dat een medewerker van [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de eigenaar van het pand, door bij het onkruidbranden niet de zorgvuldigheid in acht te nemen die tijdens werkzaamheden met gebruik van open vuur mag worden verwacht. Zij voert aan dat als gevolg van deze onzorgvuldigheid brand is ontstaan in het pand. Als gesubrogeerd verzekeraar is zij gerechtigd de schade van de brand op [gedaagde 1] en haar vennoten te verhalen, aldus Reaal.
5.2.
Niet in geschil is dat Reaal in de rechten van de eigenaar van het pand is getreden ter zake van de schade die is veroorzaakt door de brand. Ook is niet in geschil dat de onkruidbestrijdingswerkzaamheden, die volgens Reaal de brand hebben veroorzaakt, zijn uitgevoerd door [persoon A] , zoon van gedaagden 2 en 3, als medewerker van [gedaagde 1] . Ook is niet in geschil dat [gedaagde 1] c.s. op grond van het bepaalde in artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor de brandschade aan het pand indien deze is toegebracht door een fout van [persoon A] . Ten slotte staat als niet langer weersproken vast dat de schade als gevolg van de van de brand € 42.500,00 beloopt.
5.3.
[gedaagde 1] c.s. bestrijdt dat de brand te wijten is aan een fout van [persoon A] .
5.4.
In de conclusie van antwoord, en in correspondentie die daaraan voorafgaat, is de dragende stelling van [gedaagde 1] c.s. dat geen gebruik is gemaakt van een gasbrander met een open vlam, maar van een heteluchtbrander, waarvan de verbrandingskamer was afgesloten van de heteluchtstroom en waarbij de vlam geen contact maakt met het te bewerken oppervlak. Daarom kan het ontstaan van de brand niet aan haar te wijten zijn, en heeft zij bij de onkruidbestrijding ook geen veiligheidsnorm geschonden, aldus [gedaagde 1] c.s. Gebruik van een onkruidbrander met open vuur zou daarentegen wel risicovol zijn geweest, aldus nog steeds [gedaagde 1] c.s. in de conclusie van antwoord. In de spreekaantekeningen heeft [gedaagde 1] c.s. dat standpunt, naar aanleiding van een aanvullend overlegd stuk van Reaal, aangepast door aan te voeren dat de vlam van de gebruikte gasbrander kan worden geregeld en dat bij een gasdruk van 1,5 bar enkel hete lucht uit de spuitmond komt, en geen open vuur.
5.5.
Bij de mondelinge behandeling is gebleken dat, anders dan [gedaagde 1] c.s. lang heeft volgehouden, wel degelijk gebruik is gemaakt van een onkruidbrander met een open gasvlam en dat daarmee het onkruid dichtbij de achtergevel van het pand is weggebrand.
[gedaagde 1] c.s. heeft in haar conclusie van antwoord zodoende de norm van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geschonden. Daar is bepaald dat partijen verplicht zijn de feiten die voor de beslissing van belang zijn volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De gevolgtrekking die de rechtbank aan de schending van deze processuele norm in ieder geval aan verbindt, is dat de overige stellingen van [gedaagde 1] c.s. bovengemiddeld kritisch zullen worden bezien.
5.6.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met partijen en [persoon A] de beveiligingsbeelden bekeken die als productie 4 bij conclusie van antwoord zijn overgelegd, en die afkomstig zijn van de camera aan de achtergevel van de winkel. Ook heeft de rechtbank met partijen het promotiefilmpje bekeken van de gebruikte staafbrander van het merk CFH, type ST1000, die wordt aangeprezen als een brander die met gebruik van de juiste drukregelaar een vlam met een temperatuur van 1.800 ⁰C geeft. Daarop is te zien dat na ontsteking in de ‘ruststand’ een gele vlam uit het mondstuk van de brander treedt en dat bij inknijpen van de hendel van het handvat een felle blauwe gasvlam zichtbaar wordt. De vindplaats van dat filmpje is gegeven in noot 3 van de spreekaantekeningen van Reaal. [persoon A] heeft bij het tonen van de beelden van de beveiligingscamera verklaard dat hij de man is met de gasfles op rug en een staafbrander in de hand. Hij heeft bevestigd dat hij met die gasbrander ter plaatse met een vlam onkruidbestrijdingswerkzaamheden verrichtte. Op die beelden is te zien dat [persoon A] met de staafbrander in zijn rechterhand het mondstuk van de brander ook in de richting van de gevel houdt en dat dit ook gebeurt op een beduidend kleinere afstand dan een armlengte. [persoon A] heeft verklaard dat de graspolletjes na het branden er inderdaad zo zwartgeblakerd uitzien als te zien is op een foto van zo’n geblakerd polletje in bestrating bij de achterdeur van het pand op een nog geen breedte van een straatklinker vanaf van de stenen dorpel van de achterdeur van het pand.
5.7.
Kort en goed moet nu niet alleen worden vastgesteld dat [persoon A] bij de uitvoering van de aan [gedaagde 1] opgedragen werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van een gasbrander met een open gasvlam die uit het mondstuk treedt, maar ook dat het mondstuk met die vlam bij die werkzaamheden ook op een duidelijk kleinere afstand dan een armlengte gehouden is van de bestrating dicht bij de achtergevel van het pand, en dat ook onkruid is gebrand op een afstand van niet veel meer dan de breedte van een straatklinker van het deel van de onderdorpel waarop de holle koker (zie 3.3) naast de achterdeur van het pand rust.
5.8.
Partijen zijn het erover eens dat de rechtbank aan de hand van het de stukken die nu beschikbaar zijn een eindvonnis dient te wijzen en dat verdere bewijslevering niet aan de orde is. Over de vraag of de brand kan worden aangemerkt als het gevolg van onkruidbestrijding met de staafbrander overweegt de rechtbank op die grondslag als volgt.
5.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het onderzoek zoals dat is beschreven in het rapport samen met het antwoord op nadere vragen van I-TEK (prod. 14 van Reaal) aangetoond dat de brand in de winkel is veroorzaakt is door de het gebruik van de onkruidbrander ter plaatse. [gedaagde 1] c.s. heeft er aandacht op gevestigd dat zij niet betrokken is geweest bij het onderzoek van I-TEK en ook niet bij de totstandkoming van het rapport. De gevolgen hiervan dienen voor rekening en risico van Reaal te blijven, aldus [gedaagde 1] c.s. Zij heeft zich er echter niet over uitgelaten welke gevolgen zij daarbij op het oog heeft. In het bijzonder heeft [gedaagde 1] c.s. geen concrete feitelijke stellingen aangedragen die iets kunnen afdoen aan de juistheid van de beschrijvingen van de feitelijke waarnemingen in het rapport. De rechtbank acht het rapport, dat een gedetailleerde beschrijving van waarnemingen ter plaatse geeft en op goed navolgbare en consistente wijze daaraan conclusies verbindt, bruikbaar als bewijs van de oorzaak van de brand. De rechtbank overweegt daarover nog het volgende.
5.10.
Als vaststaand moet worden aangenomen dat [persoon A] om ongeveer 15.50 uur met de gasbrander met open vuur aan de achterzijde van het pand aan het werk is geweest en dat hij daarbij ook met een vlam het onkruid heeft gebrand tussen de bestrating nabij de onderdorpel van de achterdeur van het magazijn als bedoeld onder 3.3.
Dit tijdstip is in het rapport voldoende onderbouwd en toegelicht aan de hand van de tijdweergave van de beveiligingscamera in combinatie met de daar besproken en getoonde tijdregistratie van het beveiligingssysteem. Aan de enkele stelling van [gedaagde 1] c.s. dat dat zeker een uur eerder moet zijn geweest gaat de rechtbank voorbij. Ook het standpunt van [gedaagde 1] c.s. dat een smeulproces niet vijf uur duurt voordat dit tot brand leidt, wordt bij gebreke van enige feitelijke onderbouwing gepasseerd.
5.11.
Voorts wijst dat onderzoek uit dat de brand is begonnen onderin de koof op de plaats waar aan de straatzijde een opening tussen de stenen onderdorpel en de houten vulkoker zat, die ook op foto’s 12 en 6 in het rapport zichtbaar is. Dat onderzoek wijst verder uit dat er geen enkel aanknopingspunt is dat de brand elders in het pand, of door een andere oorzaak is ontstaan dan door smeulen en vervolgens ontbranden van de binnenzijde van de houten koker naast de achterdeur van het pand, nadat in de directe nabijheid daarvan met een gasbrander met open vuur onkruid is weggebrand. In het bijzonder wordt daarbij ook nog in aanmerking genomen dat onweersproken uit dat rapport volgt, dat er na [persoon A] op de camerabeelden op de bewuste dag niemand meer te zien is geweest in de buurt van de achterdeur van het pand en ook dat uitgesloten is dat iemand het pand tussen inschakelen van het alarm en het uitbreken van de brand heeft betreden.
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is de brand, die dus het gevolg is van het onkruidbranden, te wijten aan een fout van [persoon A] doordat hij met open vlam dichtbij de gevel van het pand onkruid heeft weggebrand. De volgende overwegingen leiden tot dat oordeel.
5.13.
[persoon A] is een professioneel gebruiker van een gasbrander met een open vlam. Daarom rustte op hem de plicht, vanwege het bekende risico op brand, bij het gebruik van die brander die voorzorgsmaatregelen in acht te nemen, die van een redelijk handelende en zorgvuldige onkruidbestrijder mogen worden verwacht.
5.14.
Reaal heeft in dit verband onder meer verwezen naar de website van de brandweer waar wordt gewaarschuwd voor de risico’s van wegbranden van onkruid met open vuur. Onbetwist levert het gebruik van een gasbrander met een open vlam bij onkruidbestrijding het risico van brand op en het geldt als algemeen aanvaarde regel dat daarbij ruim afstand, ten minste 75 centimeter, moet worden gehouden van gebouwen omdat het risico bestaat dat (hitte van) de vlam via een opening in een gevel naar binnen slaat en achterliggend materiaal laat ontbranden.
5.15.
Vaststaat dat [persoon A] bij het onkruidbranden met het mondstuk van de brander de gevel van het pand op minder dan de breedte van een straatklinker is genaderd. Gesteld noch gebleken is dat [persoon A] heeft gecontroleerd of er in de gevel openingen zaten waar de vlam een vergroot risico zou kunnen opleveren en evenmin dat hij maatregelen heeft getroffen om de gevel ter plaatste van zijn werkzaamheden afdoende af te schermen tegen de (hitte) van de vlam. Hij had erop bedacht moeten zijn, dat er ook niet onmiddellijk opvallende openingen in de gevelconstructie kunnen zijn, waarlangs de hitte van de vlam zich naar binnen zou kunnen verplaatsen.
5.16.
Dat [persoon A] bij het onkruidbranden met open vuur ter plaatse deze voorzorgsmaatregelen niet in acht heeft genomen levert een onrechtmatige daad op jegens de eigenaar van het pand, die [persoon A] als fout kan worden toegerekend.
5.17.
Het beroep op eigen schuld van mevrouw [persoon B] wordt verworpen. Er zijn geen feiten gesteld die de conclusie kunnen wettigen dat mevrouw [persoon B] , anders dan [gedaagde 1] , erop bedacht had moeten zijn dat er in het pand brand zou ontstaan als gevolg van de werkzaamheden van [gedaagde 1] . Zij mocht er onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank van uitgaan dat de hinder die zij ondervond van het onkruidbranden beperkt zou blijven tot wat rookoverlast die met doorluchten verholpen scheen.
Na het luchten is de zaak nog gecontroleerd en is niets bijzonders opgevallen, zo volgt uit haar verklaring die zich bij de stukken bevindt. Dat er na het luchten nog een brandgeur waarneembaar was, hoefde voor mevrouw [persoon B] onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding te zijn nog verder onderzoek te doen, de wacht te houden of de brandweer te waarschuwen. Ten slotte kan er nog op worden gewezen dat mevrouw [persoon B] heeft verklaard dat zij rond 18.00u/18.30u is vertrokken met de auto die aan de achterzijde van het pand stond en dat zij toen ook niets bijzonders heeft gezien.
5.18.
De slotsom van het voorgaande moet zijn, dat de brand is te wijten aan een fout van een ondergeschikte van [gedaagde 1] en dat [gedaagde 1] c.s. daarom op de voet van het bepaalde in artikel 6:170 BW jegens Reaal als gesubrogeerd verzekeraar onverkort verplicht is de schade die daarvan het gevolg is te vergoeden. Dat brengt met zich dat de vordering in hoofdsom toewijsbaar is.
5.19.
Tegen de vordering tot vergoeding van de kosten van expertise ad € 2.407,34 is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Dit onderdeel van de vordering is toereikend onderbouwd en dus toewijsbaar. Tegen de medegevorderde wettelijke rente over deze post is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Ook deze zal worden toegewezen.
5.20.
Reaal heeft gespecificeerd onderbouwd dat zij aan advocaatkosten € 3.449,38 als buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. [gedaagde 1] c.s. voert aan dat deze kosten sterk bovenmatig zijn, omdat er niet zoveel uren aan de zaak kunnen zijn besteed dat dit het gevorderde bedrag rechtvaardigt. Dit verweer treft geen doel; naar het oordeel van de rechtbank heeft, gezien de specificatie die Reaal heeft overgelegd, Reaal deze kosten in redelijkheid kunnen maken en zijn de gevorderde kosten ook redelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat deze zaak zich daardoor kenmerkt, dat eerst moest worden vastgesteld welke partij de betreffende werkzaamheden – die door de gemeente Vlaardingen aan een derde waren opdragen – daadwerkelijk heeft uitgevoerd en ook dat er het nodige onderzoek vereist was om de aansprakelijkheid te kunnen vaststellen, niet in de laatste plaats omdat [gedaagde 1] volhardde in het standpunt dat zij niet met brandgevaarlijk gereedschap had gewerkt. De overgelegde specificatie van uren en werkzaamheden wijst ook uit dat deze werkzaamheden beduidend meer hebben omvat dan louter de twee mailberichten die [gedaagde 1] c.s. in dit verband meldt in de conclusie van antwoord. Ook dit onderdeel van de vordering is toewijsbaar. Tegen de medegevorderde wettelijke rente over deze post is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Ook deze zal worden toegewezen.
5.21.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is toewijsbaar vanaf de datum waarop Reaal de schade-uitkering heeft gedaan aan de eigenaar van het pand, te weten 17 februari 2020.
5.22.
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Reaal worden begroot op:
- dagvaarding € 109,65
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief IV ad € 1.114,00)
Totaal € 4.413,65
5.23.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6..De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Reaal te betalen:
a. € 42.500,00 (tweeënveertig duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 februari 2020 tot de dag van volledige betaling,
b. € 3.449,38 (drieduizend vierhonderdnegenenveertig euro en achtendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 26 mei 2021,
c. € 2.407,34, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de facturen van de ingeschakelde experts tot de dag der algehele voldoening,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Reaal tot op heden begroot op € 4.413,65,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.
196/1729