ECLI:NL:RBROT:2022:3155

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
10/335935-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie en bewezenverklaring voor het aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie en het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van het vuurwapen, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen in haar woning. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er onvoldoende bewijs was dat zij wetenschap had van het wapen, dat in een lade in haar slaapkamer was aangetroffen. De verdachte verklaarde dat een vriend van haar toegang had tot de woning en dat zij niet wist dat het wapen daar lag.

Wat betreft de hennep, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte opzettelijk ongeveer 110 gram hennep aanwezig had, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte heeft dit feit bekend, en de rechtbank heeft dit zonder nadere motivering bewezen verklaard. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten om een geldboete van €300,- op te leggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte niet langer in voorlopige hechtenis hoeft te blijven.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de relevante wettelijke voorschriften heeft toegepast, waaronder de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De zaak is behandeld in tegenspraak, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/335935-21
Datum uitspraak: 20 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. A.F.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (feit 1)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het in de rechtspraak van de Hoge Raad gebruikte criterium van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
De verdachte is hoofdbewoonster van de woning waarin het vuurwapen met munitie is aangetroffen en is verantwoordelijk voor de spullen in haar woning. Het vuurwapen met munitie is aangetroffen in een lade in een ladekast in haar slaapkamer. In deze lade lagen onder meer vrouwensieraden, waarvan het aannemelijk is dat die van verdachte zijn. Verdachte moet dan ook gebruik hebben gemaakt van die lade. Het kan dan ook niet anders dan dat zij het wapen gezien heeft, zodat het voorhanden hebben van dat wapen met munitie wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 14 december 2021 heeft de politie de woning aan de [adres verdachte] doorzocht, waarbij in de bovenste lade van een ladekast in de slaapkamer een vuurwapen is aangetroffen. In het vuurwapen zat munitie.
De verdachte heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Zij wist niet dat het vuurwapen in de woning was. Een vriend van haar had een sleutel van de woning, hij verbleef af en toe bij haar. Verdachte maakte geen gebruik van de lade in de ladekast waarin het geladen vuurwapen is aangetroffen.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van het geladen vuurwapen is volgens vaste jurisprudentie vereist dat de rechtbank kan vaststellen dat er bij de verdachte sprake is geweest van wetenschap en beschikkingsmacht. Aan het laatstgenoemde criterium is voldaan, want het vuurwapen lag voor het grijpen in een niet afgesloten lade. Het is echter de vraag of de verdachte ook wist dat het vuurwapen daar lag, of dat zij zich ten minste in meer of mindere mate bewust was of moet zijn geweest van de aanwezigheid van dat wapen (met munitie) in de woning.
Onbekend is hoe lang het vuurwapen al in de la lag. Op het moment van de doorzoeking verbleef naast de verdachte een vriend van haar in de woning. In de lade lag naast de door de officier genoemde sieraden ook mannenondergoed. Het is mogelijk dat de la door deze vriend werd gebruikt en dat het vuurwapen daar door hem is neergelegd, zonder dat verdachte dat wist.
Het voorgaande biedt, mede gezien de ontkenning van verdachte, onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen (met munitie) in de woning. In dit verband is tevens van belang dat het op het vuurwapen is geen DNA-materiaal is aangetroffen dat van de verdachte afkomstig zou kunnen zijn.
4.1.3.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte het vuurwapen (met munitie) al dan niet tezamen en in vereniging voorhanden heeft gehad.
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 2)
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

2..zij op 14 december 2021 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 110,4 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte had ongeveer 110 gram hennep in huis. De aanwezigheid van een dergelijke grote hoeveelheid is niet toegestaan en lijkt erop te wijzen dat de verdachte dit niet alleen voor eigen gebruik in haar woning bewaarde. Het gebruik van verdovende middelen gaat gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank slaat acht op de straffen die worden opgelegd in vergelijkbare gevallen voor overtreding van artikel 3 aanhef en onder C van de Opiumwet.
Gezien dit alles is een geldboete van € 300,- een passende straf. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op deze boete in mindering worden gebracht, zodat er niets te betalen over blijft.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
6 dagen hechtenis;
beveelt dat van de dagen die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete
6 (zes) dagenin mindering worden gebracht volgens de maatstaf van € 50,00 per dag, zodat na deze aftrek
niets te betalenresteert;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 14 december 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º, gelet op art. 2 lid 1 van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, ZORAKI M 906, origineel kaliber 9mm PAK, naar een kogel verschietend pistool, kaliber 7.65 mm, en/of voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op art. 2 lid 2 van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten vier kogelpatronen, althans een of meer kogelpatronen, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad;
2.
zij op of omstreeks 14 december 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 110,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.