Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van verzoekster door belanghebbende. Verzoekster, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft het verzoek ingediend omdat zij van mening is dat belanghebbende, die haar op 13 februari 2001 erkend heeft, niet haar biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Kaapverdisch recht, dat van toepassing zou zijn op de erkenning, geen mogelijkheid biedt voor vernietiging van de erkenning. Dit zou verzoekster in een onwenselijke positie brengen, aangezien zij zich niet kan losmaken van haar juridische vader, terwijl zij daar een zwaarwegend belang bij heeft. De rechtbank heeft daarom op grond van artikel 10:6 BW afgeweken van de verwijzingsregel en Nederlands recht toegepast, omdat de toepassing van het Kaapverdisch recht in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde en het recht op respect voor het privéleven van verzoekster, zoals vastgelegd in artikel 8 EVRM.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster tijdig een verzoek tot vernietiging heeft ingediend en dat zij voldoende heeft aangetoond dat belanghebbende niet haar biologische vader is. Het verzoek tot vernietiging van de erkenning is toegewezen, waardoor verzoekster van rechtswege de geslachtsnaam van haar moeder zal hebben. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. B. Krijnen, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. M. Ligthart.