ECLI:NL:RBROT:2022:3149

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
ROT 20/4717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de verbouwing van een bestaand pand tot acht woningen met betrekking tot afwijkingen van het bestemmingsplan en proceskostenvergoeding in bezwaar

Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam over een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een bestaand pand tot acht woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergroting van de dakverdieping voldoet aan de afwijkingsregels in het bestemmingsplan en dat de nieuwe balkons niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de ondersteunende constructie voor de balkons kan worden vergund onder de kruimelgevallenregeling. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar tegen de omgevingsvergunning ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend. De rechtbank heeft bepaald dat de proceskosten in bezwaar aan eiser moeten worden vergoed, omdat de wijzigingen in de bouwtekeningen mede het gevolg zijn van de gronden die eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.082,- en het griffierecht van € 178,- aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4717

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J. de Vet),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W. de Jong).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[naam vergunninghoudster]te [vestigingsplaats vergunninghoudster], vergunninghoudster
(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Met het besluit van 16 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van acht woningen aan de [adres 1].
Met het besluit van 29 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de motivering van het primaire besluit gewijzigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2]. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 3].

Overwegingen

1.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van acht woningen aan de [adres 1]. Het gaat om de verbouwing van een bestaand pand.
1.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de motivering van het primaire besluit aangevuld. De aanvulling houdt onder meer in dat de omgevingsvergunning ook wordt verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Er wordt op twee punten afgeweken van het bestemmingsplan. Voor de balkonconstructie is gebruik gemaakt van de kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Voor het vergroten van het bouwvolume op de dakverdieping is gebruik gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Provenierswijk-Bentincklaan” (het bestemmingsplan).
2. Aan het bestreden besluit zijn nieuwe bouwtekeningen ten grondslag gelegd die de eerder ingediende tekeningen vervangen. Op de oorspronkelijke tekeningen was het gebouw aan de achterzijde te groot ingetekend. Uit de nieuwe tekeningen blijkt dat geen sprake is van een uitbouw naar achteren toe. Daarnaast is sprake van een wijziging aan de dakverdieping, waardoor het gebouw niet hoger wordt dan in de bestaande situatie. In verband daarmee wordt ook aan de binnenkant van het gebouw een wijziging aangebracht, namelijk de verlaging van een vloer.
3. Het perceel [adres 1] heeft, voor zover hier van belang, in het bestemmingsplan de bestemmingen “Gemengd – 2” en “Tuin” en de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie 1”.
4. Eiser woont aan de [adres 2].
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, volgt dat bij een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien sprake is van strijd met het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan dan wel de redelijke eisen van welstand.
In het tweede lid is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
In artikel 2.12, eerste lid van de Wabo is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
(…).”
In artikel 2.7 van het Bor is bepaald dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
In artikel 4 van bijlage II bij het Bor is het volgende bepaald:
“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
(…).”
Hoofdgebouw
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de volledige bestaande bebouwing als het hoofdgebouw heeft beschouwd. De uitwendige balkons in de oude situatie waren volgens hem uitstekende delen die geen deel uitmaken van het oorspronkelijke hoofdgebouw. Daarnaast betoogt eiser dat de oude balkons zich buiten de bestemming “Gemengd – 2” bevonden en dat de nieuwe hoofdmassa dus gedeeltelijk binnen de bestemming “Tuin” ligt. Omdat de nieuwe balkonconstructie daar weer achter wordt gebouwd, is de vergunde afwijking van het bestemmingsplan groter dan in het bestreden besluit is voorgesteld, zowel in de lengte als in de hoogte.
6.1.
Uit de planregels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen voor de bestemmingen “Tuin” en “Gemengd – 2” volgt dat het hoofdgebouw alleen mag worden gebouwd binnen de bestemming “Gemengd – 2”.
6.2.
In het verleden zijn balkons aan het toenmalige hoofdgebouw gebouwd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat vrijwel al deze balkons op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan in 2015 al deel uitmaakten van het hoofdgebouw. De voormalige balkons waren dichtgebouwd en werden op dat moment gebruikt als bijvoorbeeld keuken of badkamer. Verweerder is er bij de beoordeling van de aanvraag dan ook terecht van uitgegaan dat de voormalige balkons tot het hoofdgebouw behoren.
Het bouwplan voorziet niet in een vergroting van het hoofdgebouw als zodanig. De bouwtekeningen waarop een vergroting was weergegeven, zijn vervangen door nieuwe bouwtekeningen. Volgens de gewijzigde bouwtekeningen heeft het hoofdgebouw zonder de nieuwe balkonconstructie een diepte van 15,20 m. Verweerder heeft erkend dat het bestemmingsvlak op de verbeelding van het bestemmingsplan ongeveer 20 cm kleiner is. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is echter uitdrukkelijk beoogd om het bestaande gebouw in zijn geheel binnen de bestemming “Gemengd – 2” te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een kennelijke misslag op de verbeelding van het bestemmingsplan. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat het hoofdgebouw zich in zijn geheel binnen het bestemmingsvlak voor de bestemming “Gemengd – 2” bevindt, waarbij de achtergevel samenvalt met de grens van het bestemmingsvlak. Eiser heeft gesteld dat het hoofdgebouw meer dan 20 cm buiten het bestemmingsvlak staat, maar hij heeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat de afwijking op een luchtfoto groter lijkt, is daarvoor niet voldoende. Zoals verweerder heeft toegelicht, kunnen luchtfoto’s door de hoek waaronder de foto’s worden genomen een vertekend beeld geven.
Gelet hierop is het bouwplan op dit punt niet in strijd met het bestemmingsplan. Er is in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Bouwregels voor cultuurhistorische waarden
7. Eiser voert aan dat het bouwplan in strijd is met artikel 30.2.1 van de planregels van het bestemmingsplan. Verweerder heeft die bepaling volgens hem ten onrechte niet van toepassing geacht. Eiser stelt zich op het standpunt dat een redelijke uitleg van artikel 30.2.1 met zich brengt dat deze bepaling ook van toepassing is op gedeeltelijke aanpassing van de kap, waaronder verbouw.
7.1.
In artikel 30.2.1 van de planregels is voor de gronden met de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie 1” het volgende bepaald:
“In aanvulling op de bouwregels voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen, geldt:
voor de als 'Waarde - Cultuurhistorie 1' bestemde gronden, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan afgedekt zijn met een kap, voor zover deze kap vanaf de straatzijde zichtbaar is, bij herbouw afgedekt dienen te worden met een kap in de oorspronkelijke vorm (d.w.z. de kapvorm zoals die was ten tijde van de eerste oplevering van het gebouw).”
7.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 30.2.1 alleen van toepassing is op herstel van de kap bij herbouw en niet bij verbouw. Het bouwplan is daarom niet in strijd met die bepaling.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 30.2.1 in dit geval niet van toepassing is, omdat geen sprake is van herbouw van de kap. Het bouwplan is op dit punt niet in strijd met het bestemmingsplan. Overigens is gebleken dat het bouwplan in zijn uiteindelijke vorm geen wijziging van de kap inhoudt. De beroepsgrond slaagt niet.
Vergroting dakverdieping
8. Eiser is het oneens met de vergroting van de dakverdieping die met de omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt. In de eerste plaats voert hij aan dat verweerder ten onrechte een overschrijding van de maximumbouwhoogte van 14 m uit het bestemmingsplan heeft toegestaan. Eiser stelt dat de bouwhoogte aan de achterzijde in de bestaande situatie minder dan 14 m is en in de toekomstige situatie meer dan 14 m wordt. Het bouwplan is daarom volgens hem in strijd met het bestemmingsplan en met gemeentelijk beleid. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder ten onrechte de afwijkingsbevoegdheid in artikel 42.1.2 van de planregels van het bestemmingsplan heeft toegepast om de wijzigingen aan de dakverdieping mogelijk te maken. Volgens hem is niet duidelijk hoe verweerder heeft berekend dat het volume met niet meer dan 10% toeneemt. Onduidelijk is wat verweerder beschouwt als het oorspronkelijke gebouw en hoe de uitbreiding is gemeten.
8.1.
Uit artikel 38.2 van de planregels van het bestemmingsplan in samenhang met de verbeelding volgt dat voor [adres 1] een maximumbouwhoogte van 14 m geldt.
Artikel 42 van de planregels bevat overgangsrecht voor bouwwerken. In artikel 42.1 is het volgende bepaald:
“42.1.1 Aanwezige bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
42.1.2
Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
42.1.3
Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.”
8.2.
Verweerder heeft in het primaire besluit het standpunt ingenomen dat de verhoging van de dakverdieping binnen het overgangsrecht uit het bestemmingsplan paste. Uit de nieuwe bouwtekeningen die in de bezwaarfase zijn overgelegd, blijkt dat de dakverdieping niet verder zal worden verhoogd ten opzichte van de bestaande situatie. Het bouwvolume wordt wel vergroot. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit alsnog toepassing gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid die in artikel 42.1.2 van de planregels van het bestemmingsplan is opgenomen. Hij acht het vergroten van het bouwvolume van de dakverdieping aanvaardbaar. Volgens verweerder zijn op grond van het bestemmingsplan al aanbouwen en/of uitstekende delen toegestaan, is de impact op de bezonning van de omliggende bebouwing minimaal en wordt de eenheid van de achtergevels binnen het bouwblok vergroot.
8.3.
Niet in geschil is dat de maximumbouwhoogte van 14 m in de bestaande situatie in ieder geval aan de voorkant van het gebouw al wordt overschreden. Anders dan eiser stelt was het gebouw ook aan de achterkant in de bestaande situatie al hoger dan 14 m. Dit blijkt uit de langsdoorsnede van de bestaande situatie die als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd. Tijdens de bezwaarfase is de aanvraag zo gewijzigd dat de maximumhoogte aan de achterkant niet toeneemt. Het bouwvolume neemt toe, omdat de dakverdieping tot aan de achtergevel wordt verlengd.
Met de vergroting van de dakverdieping wordt een bestaande afwijking van het bestemmingsplan vergroot. Dit is in strijd met artikel 42.1.1 van de planregels, maar verweerder heeft gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 42.1.2 van de planregels. Op grond van die bepaling mag de toename van het bouwvolume niet meer dan 10% bedragen. Verweerder heeft bij het verweerschrift een berekening en een aanvulling van vergunninghoudster overgelegd. Volgens verweerder bedraagt het bestaande volume 2231,80 m3 en is de toename van het volume 85,26 m3; de toename is dus minder dan 10%. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze berekening te twijfelen. Bij de berekening is verweerder terecht uitgegaan van het volume van het bestaande gebouw inclusief de voormalige balkons. Zoals onder 6.2 is overwogen, is dat immers het bestaande hoofdgebouw. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder bij de beoordeling niet is uitgegaan van de juiste afmetingen van de bestaande en nieuwe bebouwing. De vergroting van de dakverdieping voldoet aan de afwijkingsregels in artikel 42.1.2 van de planregels.
8.4.
Bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo moet daarnaast worden getoetst aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt uitsluitend de afwijking zelf beoordeeld. De effecten van de bestaande bebouwing en van bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk maakt, staan in deze procedure niet ter beoordeling. Eiser heeft vooral gewezen op beperking van de lichtinval en het uitzicht. De rechtbank stelt vast dat die gevolgen grotendeels worden veroorzaakt door de bestaande bebouwing die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de extra gevolgen van de verlenging van de dakverdieping niet zo ernstig zijn dat de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
8.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Balkonconstructie en dakterrassen
9. Aan de achtergevel van het gebouw worden balkons aangebracht, die worden ondersteund met een constructie op de grond. Daarnaast worden op het dak aan de achterkant van het gebouw twee dakterrassen gemaakt.
9.1.
Eiser voert aan dat verweerder geen omgevingsvergunning had mogen verlenen voor de balkons en de dakterrassen.
In de eerste plaats voert eiser aan dat verweerder de uitwendige constructie ten onrechte als verzameling balkons heeft beschouwd. Volgens hem staat het hoofdgebouw deels binnen de bestemming “Tuin”. Binnen die bestemming zijn op grond van artikel 16.2.3, onder k, van de planregels geen dakterrassen toegestaan. In het bijzonder de dakterrassen op de bovenste etage kunnen geen balkons zijn, omdat zij boven het nieuwe hoofdgebouw gesitueerd zijn.
Daarnaast voert eiser aan dat verweerder de nieuwe balkonconstructie ten onrechte beschouwt als uitstekend deel aan een gebouw in de zin van de planregels. Nu er een geheel raamwerk wordt gebouwd waarop terrassen zullen worden gebouwd, gaat het niet om een bouwwerk dat beperkt uitsteekt vanuit het bestaande gebouw. Volgens eiser is sprake van een bouwwerk dat gefundeerd is in de grond en dat zelfstandig kan bestaan, los van het hoofdgebouw waarnaast het is gebouwd. Ook stelt hij dat de constructie niet alleen de balkons ondersteunt, maar dragend is voor de gehele vernieuwde achtergevel. Daarom kon volgens hem geen gebruik worden gemaakt van de kruimelgevallenregeling. Eiser betoogt verder dat verweerder de ruimtelijke impact van het bouwwerk ten onrechte beperkt heeft geacht.
9.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de balkons uitstekende delen aan gebouwen zijn die op grond van artikel 16 van de planregels van het bestemmingsplan in beginsel zijn toegestaan. De dakterrassen zijn volgens verweerder evenmin in strijd met het bestemmingsplan. Alleen de ondersteunende constructie voor de balkons is in strijd met de planregels. Verweerder heeft in bezwaar alsnog met toepassing van de kruimelgevallenregeling een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan verleend. Hij vindt een afwijking van het bestemmingsplan in dit geval aanvaardbaar. Daarbij heeft hij overwogen dat het bestemmingsplan op deze plaats ook aanbouwen mogelijk maakt, dat de open constructie niet of nauwelijks ruimtelijke impact heeft en dat de balkonconstructie voor een grotere eenheid in de achtergevels binnen het bouwblok zorgt. De constructie is volgens verweerder niet gelijk te stellen met een gebouwd terras of een aanbouw.
9.3.
Artikel 16 van de planregels van het bestemmingsplan bevat regels voor de gronden met de bestemming “Tuin”.
Op grond van artikel 16.1 zijn de voor 'Tuin' aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuin;
b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
c. aanbouwen ten behoeve van een woning die krachtens een aangrenzende woonbestemming is toegelaten; (…).
Op grond van artikel 16.2.1 mag op de voor 'Tuin' bestemde gronden niet worden gebouwd, behoudens:
(…)
c. uitstekende delen aan gebouwen;
(…)
In artikel 16.2.3 is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“k. gebouwde terrassen (dakterrassen worden niet hieronder begrepen) mogen niet hoger worden dan 0,2 meter boven maaiveld;
l. uitstekende delen aan gebouwen mogen niet dieper dan 2,5 meter uit de gevel steken en moeten ten minste 2,2 meter boven maaiveld blijven.”
Artikel 1.27 bevat de volgende definitie van dakterras: “Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een gebouw dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit.”
Artikel 1.58 bevat de volgende definitie van uitstekende delen aan gebouwen: “Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.”
9.4.
Zoals onder 6.2 is overwogen, bevindt het hoofdgebouw zich binnen het bestemmingsvlak voor de bestemming “Gemengd – 2”. De planregels voor de bestemming “Tuin” zijn daarom niet van toepassing op het hoofdgebouw en de daarop gelegen dakterrassen. Gesteld noch gebleken is dat de dakterrassen strijdig zijn met de planregels voor de bestemming “Gemengd – 2”.
De balkons en de ondersteuning die in de grond wordt gefundeerd bevinden zich geheel binnen de bestemming “Tuin”. Gelet op de definitie in artikel 1.58 van de planregels heeft verweerder de balkons zonder de ondersteunende constructie terecht beschouwd als uitstekende delen aan het gebouw. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de balkons moeten worden aangemerkt als gebouwde terrassen als bedoeld in artikel 16.2.3, onder k, van de planregels. De balkons kunnen ook niet worden aangemerkt als dakterrassen als bedoeld in de planregels, nog daargelaten dat artikel 16.2.3, onder k, van de planregels dakterrassen niet verbiedt. Dit betekent dat de balkons zelf in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan.
Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat de omgevingsvergunning op dit punt in strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is verleend.
9.5.
Niet in geschil is dat de ondersteuning van de balkons in strijd is met artikel 16.2.3, onder l, van de planregels. Verweerder heeft daarom een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend. De afwijking van het bestemmingsplan betreft uitsluitend de ondersteunende constructie en niet de balkons als zodanig. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Bor in dit geval van toepassing. De ondersteunende constructie kan namelijk worden beschouwd als de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ondersteunende constructie dragend is voor de gehele vernieuwde achtergevel. Vergunninghoudster heeft dit bestreden en heeft ter zitting toegelicht dat het op zichzelf ook mogelijk zou zijn om de balkons zonder de ondersteunende constructie uit te voeren. Voor die uitvoering is niet gekozen, omdat daarvoor een grotere staalconstructie aan de binnenkant van het gebouw nodig zou zijn.
9.6.
Zoals onder 8.4 is overwogen, moet bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid daarnaast worden getoetst aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening waarbij uitsluitend de afwijking zelf wordt beoordeeld. Dat betekent in dit geval dat de toetsing zich moet beperken tot de ondersteunende constructie voor de balkons. De balkons als zodanig zijn, zoals hiervoor is overwogen, in overeenstemming met het bestemmingsplan. De gevolgen van de balkons voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden, bijvoorbeeld wat betreft de aantasting van privacy en uitzicht, zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan al beoordeeld en afgewogen. Bezwaren tegen deze bouwmogelijkheid hadden in een beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan aan de orde kunnen worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ondersteunende constructie voor de balkons zulke beperkte gevolgen voor de omgeving heeft dat de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
9.7.
De beroepsgrond slaagt niet.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
10. Eiser voert aan dat verweerder hem in het bestreden besluit ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de proceskosten in bezwaar. Hij wijst erop dat tijdens de loop van de bezwaarprocedure wijzigingen in de aanvraag zijn aangebracht die niet van ondergeschikte aard zijn. Het gaat om de maatvoering aan de achterzijde en de hoogte van de dakverdieping. Eiser stelt dat de wijzigingen zijn aangebracht naar aanleiding van zijn bezwaarschrift en dat de vergunning zonder de wijzigingen niet had kunnen worden verleend. Verweerder had daarom het primaire besluit moeten herroepen en een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar moeten toekennen.
10.1.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
10.2.
Volgens vaste rechtspraak is van herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb alleen sprake als het besluit waartegen het bezwaar is gericht wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. In het bestreden besluit staat niet dat het primaire besluit wordt herroepen en de verleende omgevingsvergunning is in stand gelaten. Door de wijzigingen in de bouwtekeningen heeft de verleende omgevingsvergunning na het bestreden besluit echter betrekking op een gebouw met andere afmetingen. Dat geldt vooral voor de dakverdieping. Het bestreden besluit houdt daarom niet slechts een aanvulling van de motivering in, maar wijzigt ook het rechtsgevolg van het primaire besluit. De rechtbank acht het aannemelijk dat de wijzingen in de bouwtekeningen en de maatvoering van het gebouw mede het gevolg zijn van de gronden die eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. Gebleken is dat verweerder zich in het primaire besluit onder meer op bouwtekeningen met een gedeeltelijk onjuiste maatvoering heeft gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van herroeping van het primaire besluit wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Gelet hierop had verweerder een proceskostenvergoeding aan eiser moeten toekennen. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
Conclusie
11. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder daarbij geen proceskostenvergoeding aan eiser heeft toegekend. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat verweerder alsnog de kosten van de bezwaarprocedure aan eiser moet vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1).
12. Omdat de rechtbank het beroep gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gedeeltelijk gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij in beroep heeft gemaakt. In dit geval krijgt eiser gelijk over zijn standpunt dat verweerder heeft nagelaten hem een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar toe te kennen. Eiser wordt in zijn overige beroepsgronden niet in het gelijk gesteld. Omdat eisers gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, ziet de rechtbank op grond van artikel 2, lid 2, van het Bpb aanleiding de proceskostenvergoeding te verminderen. De rechtbank vindt het redelijk om de helft van de gebruikelijke vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toe te kennen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Omdat, zoals hiervoor is omschreven, de proceskostenvergoeding wordt gehalveerd, wordt een bedrag toegekend van € 759,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan eiser geen vergoeding is toegekend voor de proceskosten in bezwaar;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat verweerder de proceskosten in bezwaar aan eiser dient te vergoeden tot een bedrag van € 1.082,-;
- bepaalt dat deze uitspraak, voor zover de rechtbank zelf in de zaak voorziet, in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzitter, en mr. C.M. van Hoorn en mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.