ECLI:NL:RBROT:2022:3147

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/4457
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische rapporten door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Benali, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. Eiser had een WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 63,37%, maar na een herbeoordeling door het UWV werd deze vastgesteld op 59,61%. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, wat leidde tot een wijziging van het besluit door het UWV, waarbij de arbeidsongeschiktheid werd verhoogd naar 65 tot 80%. Eiser was het niet eens met deze herbeoordeling en stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn medische situatie niet adequaat was onderkend.

De rechtbank oordeelde dat het UWV de herbeoordeling zorgvuldig had uitgevoerd. De medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldeden aan de eisen van zorgvuldigheid en waren begrijpelijk. De rechtbank concludeerde dat de rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden en dat de medische situatie van eiser voldoende was onderkend. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat de rapporten niet aan de vereisten voldeden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 759,- en het UWV moest het griffierecht van € 49,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4457

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S. Benali),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Procesverloop

Met het besluit van 3 december 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,61%.
Bij besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft het UWV bij besluit van 29 oktober 2021 (het bestreden besluit II) het bestreden besluit I gewijzigd. Het UWV heeft het bezwaar alsnog gegrond verklaard en eiser meegedeeld dat zijn uitkering per 1 november 2020 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) wordt het beroep mede gericht geacht tegen het bestreden besluit II.
Een zitting is met (stilzwijgende) toestemming achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiser had een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,37%. Na een melding van toegenomen beperkingen heeft het UWV een herbeoordeling gedaan van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Een arts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 27 augustus 2020. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vijf functies geselecteerd die eiser met zijn beperkingen nog kan doen. Drie van deze functies zijn gebruikt voor de berekening van de arbeidsongeschiktheid. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 40,39% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is 59,61%. Daarom krijgt eiser per 1 maart 2021 een WIA-uitkering naar dit percentage.
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de drie functies die gebruikt zijn voor het berekenen van de mate van arbeidsongeschiktheid passend geacht. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarom terecht vastgesteld op 59,61%. Een van de reservefuncties vindt zij niet passend en heeft zij daarom verworpen. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit I genomen.
In beroep heeft eiser informatie van de longarts, psychiater, neuroloog, huisarts en het longfonds toegestuurd. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep extra beperkingen aangenomen en de FML aangepast. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep drie van de vier geselecteerde functies niet passend geacht en twee nieuwe functies geduid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid 70,91% is. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit II genomen, waarin is besloten dat de uitkering van eiser per 1 november 2020 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65% tot 80%.

Wat eiser vindt

Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Eiser stelt dat de motivering van appellant onvoldoende draagkrachtig is. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee de motivering van het UWV bedoelt. Ook stelt eiser dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Daarnaast is volgens eiser zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Als laatste stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I, van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Nu het bestreden besluit I door het UWV is gewijzigd met het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal hierna de vraag beantwoorden of het UWV met het bestreden besluit II terecht heeft geoordeeld dat de WIA-uitkering van eiser per 1 november 2020 moet worden gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser telefonisch gesproken en hem psychisch onderzocht. Het rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van
25 juni 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien en gesproken op een spreekuur. Daarnaast heeft hij informatie bij de huisarts opgevraagd en in zijn oordeel betrokken.
Eiser heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
25 juni 2021 ten onrechte de resultaten van door hem aangevraagde testen niet heeft afgewacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroepheeft op de beroepsgronden en aangeleverde informatie gereageerd in zijn rapport van 27 september 2021. Hij stelt dat de resultaten van de longtest en het slaaponderzoek wel zijn meegenomen bij de beoordeling in bezwaar. Hiervoor verwijst hij naar de in bezwaar opgevraagde informatie van de huisarts. Wat daar ook van zij, de rechtbank constateert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 september 2021 de resultaten van de longtest en het slaaponderzoek in elk geval bij zijn beoordeling heeft betrokken en dit eventuele zorgvuldigheidsgebrek heeft hersteld.
De rechtbank leest in het dossier dat eiser aanwezig is geweest bij de hoorzitting van
17 mei 2021 en kan eiser dan ook niet volgen in zijn standpunt dat geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Hij heeft uitgebreid gereageerd op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De (verzekerings)artsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand zijn gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
De arts heeft gekeken of er sprake is van toegenomen beperkingen sinds de beoordeling in 2016. Hij stelt dat de klachten en beperkingen vergelijkbaar zijn. In verband met de psychische beperkingen neemt hij aanvullend op de FML uit 2016 enkele sociale beperkingen aan. In de FML heeft de arts beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en de werktijden.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 25 juni 2021 uiteengezet dat de conclusie van de arts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Uit zijn onderzoek komen geen nieuwe objectiveerbare medische gegevens naar voren. Met de aangegeven beperkingen is voldoende rekening gehouden met de aanwezige ziektebeelden.
Eiser meent dat verweerder ten onrechte geen (verdergaande) beperkingen heeft aangenomen als gevolg van zijn klachten. Eiser stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen ten gevolge van zijn psychische klachten, de klachten aan zijn nek, schouder en arm, de COPD, hoge bloeddruk, krachtverlies in de handen, adipositas en leverfunctiestoornissen.
In zijn rapport van 27 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid gereageerd op de nadere beroepsgronden van eiser. Hij stelt dat uit de slaaptest blijkt dat er sprake is van lichte slaap-apneu. Op basis hiervan ziet hij geen reden om extra beperkingen op te nemen in de FML. Met betrekking tot de psychische beperkingen stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de informatie van de psychiater al bekend was en dat de beperkingen van eiser voldoende zijn ondervangen in de FML. Daarbij merkt hij op dat eiser al zijn hele leven kampt met trekken van borderline en daarmee ook gefunctioneerd heeft. Ook is er sprake van borderline trekken en geen stoornis. De angst van eiser om de straat op te gaan wordt door de behandelaars niet vermeld. Met betrekking tot de beperkingen aan de nek, schouder en arm stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de informatie van de neuroloog al bekend was. Uit deze informatie blijkt dat de zenuwwortel geprikkeld kan worden bij provocerende houdingen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat hiermee rekening is gehouden in de FML. De beperkingen die ten gevolge hiervan zijn opgenomen ondervangen ook de beperkingen aan de arm. Met betrekking tot de COPD stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit de informatie van de behandelaars naar voren komt dat eiser in fase 2 zit, en niet in gestelde fase 3. De ervaren klachten kunnen niet medisch verklaard worden. Wel vult hij de FML aan met beperkingen voor de fysieke omgeving om prikkelende gassen en dampen te vermijden. Met betrekking tot de hoge bloeddruk stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat stressvolle situaties en zwaar fysiek werk moet worden vermeden. Dit is ondervangen in de FML. Met betrekking tot het krachtverlies aan de handen stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze klachten niet geobjectiveerd kunnen worden. Zowel door de neuroloog als de huisarts wordt hier niets over vermeld. Met betrekking tot de adipositas stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de beperkingen die hieruit volgen al ondervangen zijn door de aangenomen beperkingen. Met betrekking tot de leverfunctiestoornissen stelt hij dat eiser niet is doorverwezen voor nader onderzoek, hetgeen wel het geval zou zijn bij ernstige verstoringen in de waarden. Op basis van de medische gegevens kan niet aangenomen worden dat eiser een leveraandoening heeft. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog toegelicht dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten voor volledige arbeidsongeschiktheid als gevolg van klachten die objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Met betrekking tot de overig aangevoerde beperkingen geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat de belastbaarheid wordt bepaald aan de hand van medisch objectiveerbare klachten en niet de subjectief ervaren klachten.
In zijn rapport van 3 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog nader toegelicht waarom gelet op de beschikbare medische informatie geen sprake is van een grensgeval tussen COPD fase 2 en fase 3.
De rechtbank kan de motivering en toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen.
De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.

De arbeidskundige beoordeling

Eiser heeft gronden aangevoerd tegen functies die niet aan het bestreden besluit II ten grondslag liggen. Het gaat om de functies ‘receptionist’, ‘telefonisch verkoper’, ‘administratief ondersteunend medewerker’ en ‘assemblagemedewerker’. Nu deze functies niet ten grondslag liggen aan het besluit dat de rechtbank inhoudelijk moet toetsen, ziet de rechtbank geen aanleiding deze gronden te bespreken.
Eiser heeft ook gronden aangevoerd tegen de functie van archiefmedewerker. Deze functie ligt wel ten grondslag aan het bestreden besluit II. Eiser stelt dat hij deze functie niet kan uitoefenen, omdat hij moeite heeft met het omgaan met kritiek. De arbeidsdeskundige beroep heeft toegelicht dat dit geen item is in de FML en hier dus geen rekening mee wordt gehouden in het selecteren van functies.
De arbeidsdeskundige beroep heeft in zijn rapport van 14 oktober 2021 voldoende uitgelegd waarom de geduide functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. Hij heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat de arbeidsdeskundige beroep voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiseres op 27 augustus 2020 met de middelste van deze functies 29,09% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als vertegenwoordiger, zodat eiser voor de overige 70,91% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser per 1 november 2020 terecht gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en tegen het bestreden besluit II ongegrond. Omdat het UWV het bestreden besluit I niet heeft gehandhaafd is er reden om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit I heeft gemaakt. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. Per handeling wordt een vergoeding toegekend van € 759,-. De proceskostenvergoeding wordt daardoor € 759,-. Ook moet het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.A.J. van Egmond, griffier op 21 april 2022.
griffier
rechter
De uitspraak wordt verzonden op
en binnen een week na deze datum openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.