In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor, ingediend door [verzoeker] tegen de Staat der Nederlanden. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 1 november 2017, waarbij [verzoeker] tijdens zijn detentie in de Penitentiaire Inrichting De Schie te Rotterdam buiten bewustzijn raakte door een onbekende substantie. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij meer duidelijkheid wil krijgen over de samenstelling van deze substantie, alvorens hij mogelijk juridische stappen onderneemt tegen de Staat voor schadevergoeding.
De Staat heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek tot het getuigenverhoor, met de stelling dat [verzoeker] geen belang heeft bij het verzoek en dat het getuigenverhoor niet meer zinvol zou zijn na zoveel tijd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek voldoet aan de wettelijke vereisten en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid of andere zwaarwichtig geoordeelde bezwaren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] wel degelijk belang heeft bij het verkrijgen van informatie over de substantie, wat hem kan helpen bij het bepalen van zijn positie in een eventuele aansprakelijkstelling.
De kantonrechter heeft het verzoek tot het voorlopig getuigenverhoor toegewezen en beide partijen verzocht om verhinderdata op te geven voor de maanden mei tot en met juli 2022. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere afhandeling. De beschikking is uitgesproken door mr. drs. E. van Schouten tijdens een openbare terechtzitting.