Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
“het niet botert tussen [naam] en zijn buurvrouw”, maar betwist de door Vestia gestelde overlast niet. De kantonrechter gaat er gelet op wat door Vestia is aangevoerd vanuit dat [naam] vanaf medio 2009 steeds hevigere overlast heeft veroorzaakt aan omwonenden, met name in de perioden 2012 en 2019 – heden. Deze overlast bestond jegens omwonenden onder meer uit het bedreigen, intimideren en uitschelden van omwonenden. Daarnaast veroorzaakt [naam] geluidsoverlast door onder meer te schreeuwen op het balkon, zowel overdag als in de nacht. Het bovenstaande maakt dat omwonenden angstig zijn en zich niet veilig (kunnen) voelen in hun woonomgeving. [naam] is meerdere malen gewezen op zijn (ontoelaatbare) gedrag door zowel Vestia zelf als door de Politie – de wijkagent –, hetgeen tevens heeft geleid tot meerdere (laatste) waarschuwingen. Vestia stelt tevens een laatste kansovereenkomst te hebben gesloten met [naam], maar de kantonrechter concludeert in deze dat zij geen rekening zal houden met deze overeenkomst, omdat de overeenkomst niet is gesloten tussen de daarvoor bevoegde personen. De uit de laatstekansovereenkomst voortvloeiende rechten van de rechthebbende – net zoals bij de huurovereenkomst zelf – zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW. Daarom is het aangaan van dergelijke overeenkomst de taak van de bewindvoerder op grond van artikel 1:441 BW en niet de taak van de rechthebbende (in dit geval [naam]). De geldigheid van de laatste kansovereenkomst daargelaten, staat in dit geval voldoende vast dat [naam] overlast heeft veroorzaakt. Gelet op de ernst en de structurele aard van de overlast, is het aannemelijk dat de rechter in de bodemprocedure op deze grond de huurovereenkomst zal ontbinden.
5..De beslissing
: