ECLI:NL:RBROT:2022:3134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
9525928 CV EXPL 21-36427
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande energiekosten door Eneco Services B.V. tegen gedaagde

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Eneco Services B.V. (hierna: Eneco) van de gedaagde een bedrag van € 8.935,56, vermeerderd met wettelijke rente, wegens openstaande energiekosten. De vordering is gebaseerd op een eerder vonnis van 19 januari 2018, waarin is vastgesteld dat er een overeenkomst voor de levering van energie bestond tussen partijen. Gedaagde heeft nagelaten om de meterstanden door te geven, waardoor Eneco genoodzaakt was om het verbruik te schatten. Dit geschatte verbruik leidde tot een hogere jaarnota, die gedaagde niet heeft betaald. Gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter oordeelt dat Eneco voldoende bewijs heeft geleverd van het verbruik en dat gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen. De kantonrechter wijst de vordering van Eneco toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9525928 CV EXPL 21-36427
uitspraak: 8 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eneco Services B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Karacelik.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Eneco’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 2 november 2021, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 20 december 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
akte met navolgende stukken/informatie van Eneco;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2022 overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven;
de akte van Eneco;
de akte van [gedaagde] .
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Bij vonnis van 19 januari 2018 heeft de kantonrechter te Rotterdam tussen partijen een vonnis gewezen (zaaknummer 6404249 CV EXPL 17-36612), waarin is geoordeeld dat tussen partijen een overeenkomst heeft bestaan voor de levering van energie op het adres [adres] te Rotterdam. Bij dat vonnis is [gedaagde] overeenkomstig de eis van Eneco wegens het niet nakomen van haar verplichtingen uit het energiecontract veroordeeld tot onder andere betaling van € 500,00. Eneco had in die procedure € 8.079,39 aan hoofdsom, € 778,97 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 102,71 aan reeds vervallen rente te vorderen, maar heeft haar vordering toen beperkt tot € 500,00 inclusief rente en kosten onder reserve van rechten op invordering van het restant.
2.2
Op de overeenkomst tussen partijen, welke op 19 november 2013 inging, zijn Eneco’s algemene voorwaarden van 2013 van toepassing.
2.3
Op 8 januari 2019 is het bij vonnis toegewezen bedrag, vermeerderd met de proceskosten en kosten van betekening van het vonnis met nakosten betaald.
2.4
Ten aanzien van het restantbedrag heeft Eneco [gedaagde] meerdere malen aangemaand te betalen. [gedaagde] heeft Eneco toen te kennen gegeven verweer te voeren.
2.5
Tot op heden heeft [gedaagde] niet aan Eneco betaald.

3..Het geschil

3.1
Eneco vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan Eneco van een bedrag van € 8.935,56 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 7.579,39 vanaf 2 november 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Eneco legt aan haar vordering nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst ten grondslag. [gedaagde] heeft nagelaten de stroomstanden door te geven, op schriftelijk verzoek van Eneco. Hierdoor zag Eneco zich genoodzaakt – op grond van artikel 9.3 – een schatting van het gebruik van [gedaagde] te maken over de periode 18 november 2015 tot 18 november 2016. Toen een medewerker van de netbeheerder op 18 augustus 2016 de werkelijke stand kon opnemen, bleek dat het werkelijk verbruik hoger lager dan de schatting. Vanwege deze te lage schatting vond er in de periode van 18 november 2015 tot 18 november 2016 een inhaalslag plaats. De betaling hiervan is gefactureerd middels de jaarnota van 28 november 2016. Na correctie kwam het door Eneco gevorderde bedrag uit op € 8.079,39, zoals gefactureerd op 16 december 2016. [gedaagde] is tot op heden in verzuim met de betaling van het resterende bedrag, te weten € 7.579,39 aan hoofdsom.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van artikel 236 Rv het op 19 januari 2018 gewezen vonnis tussen partijen inmiddels bindende rechtskracht heeft. Daarmee staat vast dat tussen partijen een overeenkomst heeft bestaan voor de levering van energie op het verbruiksadres. Eneco vordert betaling van nog openstaande factuurbedragen. Daarom dient nog te worden beoordeeld of [gedaagde] gehouden is hetgeen door Eneco in rekening is gebracht te betalen.
4.2
De overeenkomst tussen partijen is gesloten op 19 november 2013. Aangezien artikel 6:230m BW op 13 juni 2014 in werking is getreden, is dit artikel niet van toepassing op de overeenkomst tussen partijen.
4.3
Eneco heeft op 16 december 2016 een bedrag voor het energieverbruik bij [gedaagde] in rekening gebracht, zoals hiervoor weergegeven. Dit bedrag bestond enerzijds uit het geschatte verbruik gedurende de periode 18 november 2014 en 18 november 2015 en anderzijds uit het werkelijke verbruik zoals dit op 18 augustus 2016 is opgenomen. [gedaagde] stelt dat Eneco haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd, door enkel een gespecificeerde jaarnota in te brengen. Daarnaast stelt [gedaagde] dat hij onmogelijk zoveel elektriciteit heeft kunnen verbruiken en dat Eneco nalatig is geweest in het melden van overmatig verbruik, zodat Eneco dan op tijd de technische installatie had kunnen laten controleren op een stroomlekkage of defecte meter.
4.4
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn verweer. Eneco heeft in haar jaarnota voldoende gespecificeerd wat het verbruik van [gedaagde] was. Dat dit verbruik hoger is dan dat hij redelijkerwijs kon hebben verbruikt, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Het had in dat geval op de weg van [gedaagde] gelegen om Eneco te voorzien van de noodzakelijke informatie, zoals onder meer zijn (jaarlijkse) verbruik. Op grond van artikel 9.1 van de algemene voorwaarden rustte op [gedaagde] namelijk de verplichting om Eneco te voorzien van de actuele meterstanden. Doordat [gedaagde] ook na schriftelijk verzoek Eneco niet heeft voorzien van deze gegevens, heeft dit ertoe geleid dat Eneco op grond van artikel 9.3 van de algemene voorwaarden bevoegd (en genoodzaakt) was om het verbruik van [gedaagde] te schatten. Dat hierdoor niet het werkelijke verbruik van [gedaagde] bij Eneco inzichtelijk en gefactureerd werd, komt aldus voor rekening en risico van [gedaagde] . Daar komt bij dat Eneco ter mondelinge behandeling, onweersproken, heeft aangevoerd dat het primair de verantwoordelijkheid van [gedaagde] is om aan de bel te trekken bij een hoog verbruik, alsook dat in dit geval niet gebleken is van een uitzonderlijk hoog verbruik verspreid over de gefactureerde jaren. Dat sprake is van een stroomlekkage of defecte meter is niet gebleken. De enkele opmerking ter zitting namens [gedaagde] dat hiervan mogelijk sprake kan zijn is daartoe ontoereikend. Daar komt bij dat zijdens [gedaagde] niet kon worden aangegeven of [gedaagde] hiervan melding heeft gedaan bij Eneco. [gedaagde] had daarnaast de meter kunnen laten ijken c.q. laten onderzoeken, zodat een mogelijk defect aan de meter bij Eneco bekend zou worden. Ook dit heeft [gedaagde] nagelaten. De hierboven omschreven omstandigheden hebben ertoe geleid dat Eneco pas op 18 augustus 2016 kennis kon nemen van de meterstanden, waardoor zij ook toen pas op de hoogte raakte van het werkelijke verbruik van [gedaagde] . Dat dit heeft geleid tot een hoge(re) jaarnota, waarin ook het te weinig in rekening gebrachte over de afgelopen jaren bij [gedaagde] in rekening is gebracht komt dan ook voor rekening en risico van [gedaagde] . Eneco is daarom niet nalatig geweest in haar handelen. De vordering van Eneco voor de vergoeding van een bedrag van € 7.579,39 zal dan ook worden toegewezen.
4.5
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.6
Eneco maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.7
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.8
Dit vonnis wordt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan dit vonnis moet voldoen, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan Eneco te betalen een bedrag van € 8.935,56, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 7.579,39 vanaf 2 november 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eneco vastgesteld op € 507,- aan griffierecht, € 102,12 aan dagvaardingskosten en € 622,- (2 punten maal € 311,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236