ECLI:NL:RBROT:2022:3133

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
9456088 CV EXPL 21-31498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake huurachterstand en ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzet dat is ingesteld door [persoon A] tegen een eerder verstekvonnis van 3 augustus 2004, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een huurachterstand aan de Stichting Vestia en tot ontruiming van het gehuurde. [persoon A] betwistte de huurovereenkomst en stelde dat hij in de nachtopvang verbleef, waarbij derden mogelijk misbruik hebben gemaakt van zijn identiteit. De kantonrechter oordeelde dat het verzet tijdig was ingesteld, omdat het verstekvonnis niet op de juiste wijze aan [persoon A] was betekend. De kantonrechter verwierp het verweer van Vestia dat het verzet te laat was, en besloot dat een mondelinge behandeling noodzakelijk was om de zaak verder te bespreken. Partijen werden in de gelegenheid gesteld om hun verhinderdata op te geven voor de komende maanden, en de zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling. De beslissing om een mondelinge behandeling te houden werd genomen om te bezien of partijen tot een oplossing konden komen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9456088 CV EXPL 21-31498
uitspraak: 11 maart 2022 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
oorspronkelijk eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
tegen
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Vestia’ en ‘ [persoon A] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de oorspronkelijke dagvaarding, met bijlagen;
het verstekvonnis van 3 augustus 2004;
het exploot van dagvaarding in verzet van 7 september 2021, met bijlagen;
de conclusie van antwoord in oppositie;
de conclusie van repliek in oppositie;
de akte uitlaten van Vestia.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Op 3 augustus 2004 is er tussen partijen een verstekvonnis uitgesproken (zaaknummer 565488 CV EXPL 01-23306), waarin – voor zover hier van belang – het volgende is beslist:
“De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 1.660,57 (eenduizend zeshonderdzestig euro en zevenenvijftig cent) aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2004, rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van art. 6:119 BW over € 1.332,13 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt gedaagde om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege gedaagde daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van eiseres te stellen;
machtigt eiseres om, indien gedaagde het gehuurde niet tijdig ontruimt, die ontruiming zelf te laten uitvoeren, zo nodig met behulp van de daartoe bevoegde macht;
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 270,33 per maand met ingang van de maand augustus 2004 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt ook die laatste maand voor een gehele te rekenen;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 280,78 aan verschotten en € 135,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst ad het méér of anders gevorderde.
[…]”
2.2
[persoon A] is tegen dit verstekvonnis in verzet gekomen.

3..De vordering in verzet

3.1
[persoon A] verzoekt de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij in verzet zal worden ontheven van de veroordeling, uitgesproken bij vonnis van 3 augustus 2004 door de kantonrechter te Rotterdam, met zaaknummer 565488 CV EXPL 01-23306, met veroordeling van Vestia in de proceskosten.
3.2
Vestia heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De beoordeling

[persoon A] ontvankelijk in zijn verzet

4.1
Op grond van artikel 143 lid 1 Rv kan de gedaagde die bij verstek is veroordeeld daartegen verzet doen. Op grond van artikel 143 lid 2 Rv moet het verzet worden gedaan binnen vier weken (1) na betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon of (2) na het plegen door de veroordeelde persoon van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. De maatstaf van artikel 143 lid 2 Rv houdt in dat de veroordeelde zelf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens beschikte met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. [1] Buiten deze gevallen vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan op grond van artikel 143 lid 3 Rv aan (3) op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Artikel 144 onder d bepaalt dat in het geval van een gedwongen ontruiming het vonnis geacht wordt te zijn tenuitvoergelegd nadat de ontruiming heeft plaats gevonden.
4.2
Vestia stelt dat [persoon A] niet tijdig in verzet is gekomen omdat het gehuurde op 9 september 2004 door de deurwaarder is ontruimd. De verzettermijn zou daarom op 7 oktober 2004, of anders op 4 november 2004 reeds verstreken zijn omdat het vonnis toen geacht moet worden te zijn tenuitvoergelegd. Deze stellingname wordt niet gevolgd. [persoon A] betwist namelijk een huurovereenkomst met Vestia te zijn aangegaan. Hij zou indertijd in de nachtopvang hebben verbleven en derden zouden waarschijnlijk misbruik hebben gemaakt van zijn identiteitspapieren. Zijn verzet richt zich dan ook niet tegen veroordeling tot ontruiming van de woning, maar tegen de veroordeling tot de betaling van de gestelde huurachterstand en de (proces)kosten.
4.3
Maar ook wat betreft de veroordeling tot betaling van de huurachterstand en de kosten stelt Vestia dat [persoon A] niet tijdig in verzet is gekomen. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Allereerst is het verstekvonnis destijds, maar ook in 2021, niet in persoon aan [persoon A] betekend. Vestia stelt echter dat er ten aanzien hiervan sprake is van een daad van bekendheid van [persoon A] op 21 juni 2021 of in ieder geval op 23 juni 2021, zodat de verzettermijn op dat moment is aangevangen. De kantonrechter volgt Vestia hierin niet. De sommatie van Vestia van 14 juni 2021 bevatte de hoofdinhoud van het vonnis, zodat er sprake is van bekendheid van het vonnis wanneer [persoon A] een daad pleegt waaruit deze bekendheid blijkt. [2] De begeleidster van [persoon A] heeft weliswaar per e-mail de sommatie van Vestia beantwoord, maar dit volstaat niet, nu de daad van bekendheid moet zijn gepleegd door [persoon A] zelf. Dat de begeleidster stelt dat zij uit naam van [persoon A] correspondeert maakt dit niet anders. Evenmin is gebleken van andere feiten of omstandigheden waaruit een daad van bekendheid met het vonnis kan worden afgeleid. De kantonrechter verwerpt dan ook het verweer van Vestia. Bij gebreke van enige andere daad van bekendheid zal de verzetdagvaarding van 7 september 2021 als de eerste daad van bekendheid worden aangemerkt. Het verzet is daarom tijdig ingesteld.
Mondelinge behandeling
4.4
Naar aanleiding van de door Vestia ingebrachte akte genaamd “conclusie van dupliek in oppositie” acht de kantonrechter het gewenst de zaak met partijen te bespreken om te bezien of partijen in overleg tot een oplossing kunnen komen. [persoon A] zal in het bijzonder in de gelegenheid gesteld worden om te reageren op de akte van Vestia. Daarom zal een mondelinge behandeling worden bepaald.
4.5
Partijen dienen hun verhinderdata voor de komende drie maanden op te geven. De kantonrechter zal daarna een dag en tijdstip voor de mondelinge behandeling bepalen.
4.6
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Deze stukken dienen uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling in het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij.
4.7
Partijen dienen in persoon te verschijnen of zij moeten tijdens de mondelinge behandeling worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
bepaalt dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw, Wilhelminaplein 100 te Rotterdam
stelt partijen in de gelegenheid om hun verhinderdata op te geven voor de maanden april, mei en juni 2022;
verwijst de zaak daarvoor naar de rolzitting van
maandag 28 maart 2022 om 13.30 uur;
wijst partijen erop dat, indien zij schriftelijk reageren, de akte in tweevoud ingestuurd moet worden en uiterlijk de dag vóór de rolzitting om 12.00 uur door de rechtbank ontvangen moet zijn.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652.
2.Hoge Raad 12 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AC2381.