ECLI:NL:RBROT:2022:3103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
10/074948-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met vrachtauto op de A16 te Rotterdam met zwaar gewonden

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op de A16 bij Rotterdam op 21 november 2020. De verdachte, bestuurder van een vrachtauto, reed tegen een stilstaande auto aan, waarbij de inzittenden zwaar gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een verkeersfout had gemaakt, maar dat niet kon worden vastgesteld dat deze fout zodanig was dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,- en een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij recht had op vergoeding van € 12.582,23, inclusief shockschade, en dat de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij moest bijdragen. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de gevolgen van verkeersfouten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/074948-21
Datum uitspraak: 21 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.

4..Waardering van het bewijs

Vast staat dat op 21 november 2020, rond 13:30 uur, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de A16 bij Rotterdam ter hoogte van de Van Brienenoordbrug. De verdachte reed daar met een vrachtauto op de doelgroepenstrook. Op die strook stond een auto met pech, met daarin [naam slachtoffer 1] en zijn dochter [naam slachtoffer 2]. De verdachte is met een snelheid van ongeveer 80 km/h tegen de auto aangereden, waardoor beide inzittenden zwaar gewond zijn geraakt.
Door de verdachte is verklaard dat hij de auto pas heeft gezien toen hij er vlakbij was en dat hij niet meer kon remmen. De verdachte weet niet waarom hij de auto niet heeft opgemerkt. Zijn uitleg dat hij mogelijk een moment in zijn spiegels heeft gekeken, in combinatie met het feit dat hij ver voor zich over de auto heen heeft gekeken omdat hij op de doelgroepenstrook geen (stilstaande) auto verwachtte, komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Dat, zoals de echtgenote en moeder van de respectievelijke slachtoffers, [naam], die was uitgestapt, heeft verklaard, de verdachte kort voor de aanrijding secondenlang naar links zou hebben gekeken, kan niet worden vastgesteld.
Een en ander neemt niet weg dat de verdachte een verkeersfout heeft gemaakt. Niet kan echter worden vastgesteld dat die verkeersfout zodanig is dat kan worden gesproken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Daarvoor is vereist dat tenminste sprake moet zijn geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen. Aan dat juridische vereiste wordt niet voldaan. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde, te weten het veroorzaken van gevaar op de weg, acht de rechtbank wel bewezen.
BewezenverklaringIn bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 21 november 2020 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A16 links, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op
die weg werd veroorzaakt,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl
-een personenauto op de rijstrook bestemd voor vrachtauto's en autobussen
(doelgroepenstrook) in verband met motorpech en-naast of in de nabijheid van die stilstaande personenauto een persoon door
zwaaibewegingen met de armen en door te schreeuwen de aandacht probeerde te
trekken van verdachte,
zijn aandacht niet (voortdurend) op de weg en/of het verkeer vóór hem heeft gehad
en/(aldus rijdende) dat stilstaande voertuig en die hierboven genoemde persoon
niet (tijdig) heeft opgemerkt en zijn voertuig niet heeft afgeremd en zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij
was en(vervolgens) tegen de achterzijde van die stilstaande personenauto is gebotst of
gereden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit en strafbaarheid verdachte

Het subsidiair bewezen feit levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten. Zowel het feit als de verdachte is dus strafbaar.

6..Motivering straf en maatregel

De straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is met zijn vrachtauto op de snelweg in botsing gekomen met een stilstaande auto. De twee inzittenden zijn door deze aanrijding ernstig gewond geraakt. De verdachte heeft de auto en de vrouw, die heeft geprobeerd zijn aandacht te trekken, niet opgemerkt. Deze verkeersfout wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 oktober 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Bij de hoogte van de op te leggen straffen, is gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook is rekening gehouden met het feit dat verdachte als beroepschauffeur afhankelijk is van het behoud van zijn rijbewijs.
Gelet op het voorgaande en de ernst van het feit acht de rechtbank een geldboete en een voorwaardelijke rijontzegging overeenkomstig de eis van de officier van justitie passend en geboden.

7..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het strafbare feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.082,23 aan materiële schade, € 7.500,- aan shockschade en € 3.017,- aan proceskosten.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de shockschade, omdat deze onvoldoende is onderbouwd, en toewijzing van de materiële schadevergoeding, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat, gegeven de aard, omvang en complexiteit, de vordering op een zodanig laat tijdstip is ingediend dat onvoldoende gelegenheid is geweest om daarop op onderbouwde wijze in te kunnen gaan.
Beoordeling
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de verdediging niet. Het kan zijn dat een eerdere indiening van de vordering voor de hand had gelegen. Niet valt echter in te zien dat en waarom de aard, omvang en complexiteit van de vordering zodanig zijn dat dat zou moeten leiden tot een niet ontvankelijkverklaring. De vordering zal dus inhoudelijk worden beoordeeld.
Voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schadevergoeding ten aanzien van de auto, eigen risico, reiskosten en de opgenomen verlofuren zijn voldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Dit deel van de vordering zal dan ook geheel worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde shockschade wordt overwogen dat dergelijke schade toewijsbaar is indien kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Het geestelijk letsel dient te zijn voortgevloeid uit de hevige emotionele schok bij de benadeelde partij die is teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.
De benadeelde partij, die zich buiten de auto bevond, heeft gezien hoe de vrachtauto, zonder te remmen, in botsing is gekomen met de auto waarin haar man en dochter zaten. Dit moet voor de benadeelde partij een zeer ingrijpende gebeurtenis zijn geweest, waarmee is voldaan aan het confrontatievereiste. Verder is uit de overgelegde stukken gebleken dat de benadeelde partij EDMR-therapie heeft gekregen in verband met de verwerking van posttraumatische stress gerelateerde klachten naar aanleiding van wat zij had gezien en waargenomen tijdens het ongeval. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de benadeelde partij geestelijk letsel in de zin van een psychiatrisch erkend ziektebeeld heeft opgelopen.
Gelet op het voorgaande komt de benadeelde partij aanspraak toe op vergoeding van de shockschade. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Gelet op deze maatstaf komt het gevorderde bedrag van € 7.500,- niet bovenmatig voor. Dit deel van de vordering zal daarom ook worden toegewezen.
De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen, zoals verzocht, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2020.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt. Ten aanzien van de hoogte van die proceskosten wordt opgemerkt dat het gebruikelijk is om deze te berekenen aan de hand van het zogenaamde liquidatietarief. Niet gebleken is van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan daarover in dit geval anders zou moeten worden gedacht. De rechtbank komt op basis van het liquidatietarief tot een bedrag van € 622,-. De vordering wordt in zoverre dus toegewezen en voor het meerdere afgewezen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 1.000, - (duizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze ontzetting niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen een bedrag van
€ 12.582,23 (zegge: twaalfduizend vijfhonderd en tweeëntachtig euro en drieëntwintig eurocent), bestaande uit € 5.082,23 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 622,- aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 12.582,23(hoofdsom,
zegge: twaalfduizend vijfhonderd en tweeëntachtig euro en drieëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 12.582,23 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
97 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Jacobs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te
dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A16 links,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-een personenauto op de rijstrook bestemd voor vrachtauto's en autobussen
(doelgroepenstrook) met ontstoken alarmlichten stilstond in verband met
motorpech en/of
-naast of in de nabijheid van die stilstaande personenauto een persoon door
zwaaibewegingen met de armen en door te schreeuwen de aandacht probeerde te
trekken van verdachte,
zijn aandacht niet (voortdurend) op de weg en/of het verkeer vóór hem heeft gehad
en/of
(aldus rijdende) dat stilstaande voertuig en/of die hierboven genoemde persoon
niet (tijdig) heeft opgemerkt en/of
zijn voertuig niet heeft afgeremd en/of
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij
was en/of
(vervolgens) tegen de achterzijde van die stilstaande personenauto is gebotst of
gereden,
waardoor:
-[naam slachtoffer 1], als bestuurder van die personenauto, zwaar lichamelijk letsel (te weten
een gebroken boven- en onderkaak en een gebroken neus) of zodanig lichamelijk
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
-[naam slachtoffer 2], als inzittende van die personenauto, zwaar lichamelijk letsel (te weten
een scheur in de aorta) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A16 links, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op
die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-een personenauto op de rijstrook bestemd voor vrachtauto's en autobussen
(doelgroepenstrook) met ontstoken alarmlichten stilstond in verband met
motorpech en/of
-naast of in de nabijheid van die stilstaande personenauto een persoon door
zwaaibewegingen met de armen en door te schreeuwen de aandacht probeerde te
trekken van verdachte,
zijn aandacht niet (voortdurend) op de weg en/of het verkeer vóór hem heeft gehad
en/of
(aldus rijdende) dat stilstaande voertuig en/of die hierboven genoemde persoon
niet (tijdig) heeft opgemerkt en/of
zijn voertuig niet heeft afgeremd en/of
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij
was en/of
(vervolgens) tegen de achterzijde van die stilstaande personenauto is gebotst of
gereden.
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )