ECLI:NL:RBROT:2022:3102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
10/175835-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van taxichauffeur

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 december 2019 betrokken was bij een verkeersongeval op het kruispunt van de Vaanweg en de Vinkenbaan te Rotterdam. De verdachte, bestuurder van een taxibus, stond voorgesorteerd voor linksaf en reed rechtdoor toen hij groen licht kreeg, terwijl het verkeerslicht voor rechtdoor op dat moment rood was. Hierdoor heeft hij een van rechts komende fietser aangereden, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een bloeding in de hersenen en meerdere ribfracturen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat leidde tot het ongeval. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de combinatie van verkeersovertredingen van de verdachte voldoende was om schuld vast te stellen. De rechtbank legde een taakstraf van 90 uur op, alsook een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/175835-20
Datum uitspraak: 21 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. R.A.J. van Wingerden, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 90 uur, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Aangevoerd is dat niet kan worden bewezen dat de verdachte roekeloos heeft gereden. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte zijn aandacht niet voortdurend op het verkeer op de kruising heeft gehouden en dat hij (daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tijdig af te remmen of tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die kruising kon overzien. Het letsel van het slachtoffer kan niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd als bedoeld in art 6 WVW, omdat niets bekend is over de hersteltermijn of blijvende schade.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld in de zin van genoemd wetsartikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid. Om de mate daarvan vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle op basis van de bewijsmiddelen vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Vast staat dat op 1 december 2019, omstreeks 16:40 uur, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het kruispunt van de Vaanweg en de Vinkenbaan te Rotterdam. Hierbij de door de verdachte bestuurde taxibus en een fietser, [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) betrokken. De verdachte stond op genoemd kruispunt voor een rood stoplicht voorgesorteerd op de rijstrook voor links afslaand verkeer. Op het moment dat hij groen licht kreeg, is hij in plaats van links af te slaan, rechtdoor gereden over de Vaanweg. Het verkeerslicht voor rechtdoor was toen rood. De verdachte heeft vervolgens het van rechts komende slachtoffer niet tijdig opgemerkt en heeft hem aangereden. Volgens de VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA) is het ongeval vermoedelijk ontstaan doordat de verdachte een andere rijrichting heeft gevolgd dan de voor hem verplichte rijrichting waarbij hij een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Geoordeeld wordt dat de verdachte met zijn rijgedrag heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als (professioneel) bestuurder van een taxibus mocht worden verwacht.
In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, de schuld in strafrechtelijke zin aan de zijde van de verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, maar een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Uit de VOA blijkt dat het slachtoffer de kruising overstak terwijl het voor hem geldende verkeerslicht (ook) rood licht uitstraalde. Echter, het feit dat de verdachte niet alleen door rood licht reed, maar daarbij ook van rijstrook wisselde, brengt met zich dat zijn handelen als aanmerkelijk onzorgvuldig kan worden aangemerkt. Onder die omstandigheden pleit het maken van een verkeersfout door het slachtoffer de verdachte niet vrij.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de medische letselbeschrijving (FARR) volgt dat evident is dat het letsel van het slachtoffer – een bloeding in de hersenen, letsel van de grote lichaamsslagader, longloslating (gedeeltelijke klaplong), gescheurde milt en 5 ribbreuken – naar algemeen spraakgebruik kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij komt dat het slachtoffer bij opname in het Erasmus Medisch Centrum in een levensbedreigende toestand heeft verkeerd. De omstandigheid dat in het dossier niet een beschrijving zit van de hersteltermijn of van mogelijke restklachten doet hier niets aan af.
De hiervoor beschreven combinatie van op zichzelf staande verkeersovertredingen van de verdachte zijn zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Daardoor heeft de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW veroorzaakt, als gevolg waarvan het slachtoffer zwaargewond is geraakt. Wel is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast. Immers, de verdachte is uit stilstand de kruising opgereden. Dit betekent dat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Het primair tenlastegelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.

5..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, behoudens het hiervoor al besproken standpunt omtrent de kwalificatie van het letsel. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 december 2019 te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (taxibus),
daarmede rijdende over de weg, de Vaanweg en/of de kruising van de Vaanweg met
de Vinkenbaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- aanvankelijk rijdend op een rijstrook voor links afslaand verkeer, vervolgens in
strijd met een in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht uitstralend
verkeerslicht voornoemde kruising rechtdoor is opgereden, en- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op het verkeer op die kruising heeft
gehouden, en- (aldus rijdende) niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte,
van rechts komende fietser inmiddels voornoemde kruising op was gereden, en
- ( vervolgens) aldus rijdend tegen die fietser is aangereden,
waardoor een ander
(genaamd [naam slachtoffer]
)zwaar lichamelijk letsel, te weten
(onder meer) een bloeding in de hersenen en een bloeding in de grote
lichaamsslagader en/ een klaplong en een gescheurde milt en gebroken
ribben, werd toegebracht,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het primair bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een taxibus aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, waardoor hij een fietser heeft aangereden. Als gevolg daarvan heeft de fietser zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het weinig professionele rijgedrag van de verdachte dat dat letsel heeft veroorzaakt, wordt hem aangerekend.
Bij het bepalen van de straffen is aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten nemen in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een aanmerkelijke verkeersfout tot uitgangspunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende zes maanden.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat de verdachte – blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 oktober 2021 – niet eerder voor overtreding van de Wegenverkeerwet 1994 is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte voor het verwerven van zijn inkomen geheel afhankelijk is van het behoud van zijn rijbewijs, reden waarom de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd.
In het voordeel van de verdachte wordt rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting. Immers, bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tussen 1 december 2019, de datum van het verhoor bij de politie, en de datum van het vonnis ligt een periode van twee jaar en bijna vijf maanden, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna vijf maanden. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient die gecompenseerd te worden in de strafmaat.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat
hij
op of omstreeks 1 december 2019
te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (taxibus),
daarmede rijdende over de weg, de Vaanweg en/of de kruising van de Vaanweg met
de Vinkenbaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- aanvankelijk rijdend op een rijstrook voor links afslaand verkeer, vervolgens in
strijd met een in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht uitstralend
verkeerslicht voornoemde kruising rechtdoor is opgereden, en/of
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op het verkeer op die kruising heeft
gehouden, en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn
voertuig tijdig af te remmen of tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover
hij, verdachte, die kruising kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
- ( aldus rijdende) niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte,
van rechts komende fietser inmiddels voornoemde kruising op was gereden, en/of
- ( vervolgens) aldus rijdend tegen die fietser is opgebotst en/of aangereden,
waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten
(onder meer) een bloeding in de hersenen en/of een bloeding in de grote
lichaamsslagader en/of een klaplong en/of een gescheurde milt en/of gebroken
ribben, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 1 december 2019
te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (taxibus), daarmee rijdende op de weg, de Vaanweg
en/of de kruising van de Vaanweg met de Vinkenbaan,
- aanvankelijk rijdend op een rijstrook voor link afslaand verkeer, vervolgens in
strijd met een in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht uitstralend
verkeerslicht voornoemde kruising rechtdoor is opgereden, en/of
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op het verkeer op die kruising heeft
gehouden, en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn
voertuig tijdig af te remmen of tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover
hij, verdachte, die kruising kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
- ( aldus rijdende) niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte,
van rechts komende fietser inmiddels voornoemde kruising op was gereden, en/of
- ( vervolgens) aldus rijdend tegen die fietser is opgebotst en/of aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )