ECLI:NL:RBROT:2022:31
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WIA-aanvraag en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres, die als productmanager werkte, had op 10 april 2018 haar werkzaamheden gestaakt vanwege gezondheidsklachten. Het UWV had haar aanvraag op 25 juni 2020 afgewezen, met de conclusie dat zij op 7 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 8 januari 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 24 november 2021 heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij afhankelijk was van mantelzorg en veel tijd liggend doorbracht. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld. De verzekeringsarts concludeerde dat eiseres in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren. Eiseres kon volgens de rechtbank niet aantonen dat zij volledig arbeidsongeschikt was, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid objectieve medische gegevens leidend zijn en dat de subjectieve ervaringen van eiseres niet doorslaggevend zijn. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.