ECLI:NL:RBROT:2022:31

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/984
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres, die als productmanager werkte, had op 10 april 2018 haar werkzaamheden gestaakt vanwege gezondheidsklachten. Het UWV had haar aanvraag op 25 juni 2020 afgewezen, met de conclusie dat zij op 7 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 8 januari 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 24 november 2021 heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij afhankelijk was van mantelzorg en veel tijd liggend doorbracht. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld. De verzekeringsarts concludeerde dat eiseres in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren. Eiseres kon volgens de rechtbank niet aantonen dat zij volledig arbeidsongeschikt was, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid objectieve medische gegevens leidend zijn en dat de subjectieve ervaringen van eiseres niet doorslaggevend zijn. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. M.S. Kerkhof – Pöttger,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Reitsma.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen en bepaald dat eiseres per 7 april 2020 geen uitkering krijgt.
Bij besluit van 8 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 12 november 2021 heeft eiseres aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Eiseres is met haar echtgenoot verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als productmanager voor 31,90 uur per week en is voor dit werk uitgevallen op 10 april 2018. Zij heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend waarna de verzekeringsarts onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juni 2020, geldig per 6 april 2020. In de FML zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 1. Persoonlijk functioneren, 2. Sociaal functioneren, 3. Aanpassing aan fysieke omgevingseisen, 4. Dynamische handelingen en 5. Statische houdingen.
1.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met behulp van de FML toegelicht dat eiseres haar eigen arbeid niet meer kan verrichten en heeft een aantal functies geduid, namelijk Medewerker backoffice (SBC-code 532040), Medewerker ondersteuning DIV (SBC-code 553020) en Archiefmedewerker (SBC-code 315132). Aanvullend zijn de functies Schadecorrespondent (SBC-code 516080) en Administratief medewerker afhandelingen (SBC-code 515080) geduid. Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiseres 25,03% minder kan verdienen dan voordat zij ziek werd. De arbeidsdeskundige heeft daarmee geconcludeerd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
Naar aanleiding van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht en toegelicht dat er geen aanleiding is geweest om aanvullende beperkingen aan te nemen en dat met de bij eiseres vastgestelde fysieke en mentale klachten reeds rekening is gehouden in de FML.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3. Eiseres voert aan dat zij niet in staat is om arbeid te verrichten. Zij krijgt mantelzorg en brengt het grootste gedeelte van de dag liggend door. Hierdoor is eiseres ADL-afhankelijk. Vanwege de rug- en buikpijn door een cyste slikt eiseres zware medicatie waarvan zij het gebruik ervan probeert af te bouwen samen met een pijnarts. Dit is niet terug te vinden in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres heeft meerdere pijnbehandelingen op de planning staan. Eiseres volgt verder wekelijks therapie bij een psycholoog. Dat eiseres er tijdens de hoorzitting verzorgd uitzag en goed uit haar woorden kwam doet niet ter zake. Na de hoorzitting was zij niets meer waard en hier is de verzekeringsarts aan voorbijgegaan.
Eiseres betoogt verder dat zij de geduide functies niet kan verrichten. Zij kan volgens verweerder een backofficefunctie verrichten, ondanks dat uit de rapportage van Ergatis blijkt dat eiseres niet langdurig in een statische houding kan werken.
4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres op de datum in geding (7 april 2020) minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5.2.
Ten aanzien van de grond dat eiseres ADL-afhankelijk is overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel de situatie van eiseres invoelbaar is en de rechtbank de klachten van eiseres niet wil bagatelliseren, is het bij het vaststellen van beperkingen niet doorslaggevend hoe de klachten worden ervaren, maar wat objectief medisch is vast te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 18 maart 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat bij eiseres geen sprake is van ADL-afhankelijkheid omdat op de datum in geding (7 april 2020) niet is gebleken dat eiseres voor dagelijkse activiteiten afhankelijk was van anderen. De verzekeringsarts heeft zich hierbij gebaseerd op het medisch dossier, wat in bezwaar en tijdens de hoorzitting is aangevoerd en op de eisen die voor ADL-afhankelijkheid gelden in het Schattingsbesluit. Deze grond slaagt niet.
5.3.
Ten aanzien van de klachten als gevolg van de cyste en de psychische klachten overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat reeds beperkingen zijn aangenomen die passend zijn bij de rugklachten. Uit de rapportage van 18 december 2020 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op basis van de bij eiseres gestelde diagnose ACNES en rugklachten, beperkingen heeft aangenomen in de FML voor werk met verminderde drukverhoging en rugsparend werk. Dat eiseres er verzorgd uitzag tijdens de hoorzitting en dat zij goed uit haar woorden kwam, maakt het oordeel niet anders. De verzekeringsarts heeft zich bij het oordeel niet alleen gebaseerd op wat uit de hoorzitting naar voren kwam, maar ook op dossierstudie, anamnese, een telefonisch spreekuur, wat gesteld is in bezwaar en tijdens de hoorzitting (met aanvullend lichamelijk onderzoek). Het onderzoek is daarmee zorgvuldig verricht.
Voor de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig gemotiveerd dat eiseres rondom de datum in geding weliswaar behandelingen volgde, maar dat er geen opdrachten werden gegeven en dat eiseres niet hoefde te herstellen na een gesprek met de psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er in de FML reeds beperkingen zijn opgenomen vanwege de psychische kwetsbaarheid van eiseres en heeft op basis van haar medische gegevens geen aanvullende beperkingen kunnen opnemen. Deze gronden slagen niet.
5.4.
De grond dat eiseres de geduide functies niet kan verrichten slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 22 maart 2021 per functie uitvoerig toegelicht dat niet de gehele dag in een statische houding achter een computer hoeft te worden gezeten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat in de geduide functies hoogstens 30 minuten achter elkaar moet worden gezeten waarna eiseres kan lopen of staan, waardoor voldoende afwisseling in de houding mogelijk is.
Het loon dat eiseres zou kunnen verdienen ligt 25,03% lager dan het loon dat zij verdiende met haar eigen arbeid voordat zij arbeidsongeschikt werd. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 januari 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.