ECLI:NL:RBROT:2022:3096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
621789_20042022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over de plaatsing van een jacuzzi en de gevolgen voor de eigendommen van de buren

In deze zaak, die zich afspeelt in Dordrecht, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], een burengeschil met gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eisers vorderen onder andere de verwijdering van een jacuzzi die door gedaagden in hun tuinhuis is geplaatst, en stellen dat dit in strijd is met een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende procedures tussen partijen hebben plaatsgevonden, waarbij de laatste procedure eindigde in een vaststellingsovereenkomst in 2013. In deze overeenkomst is afgesproken dat het tuinhuis op zijn huidige plek en in zijn huidige staat zou blijven staan. Eisers stellen dat de plaatsing van de jacuzzi een wijziging van deze staat inhoudt en dat dit leidt tot brandgevaar en overlast.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de klachtplicht van eisers en de verjaring van hun vorderingen. De rechtbank oordeelt dat eisers niet tijdig hebben geklaagd over de aanwezigheid van de jacuzzi, waardoor hun vordering verjaard is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van de jacuzzi niet in strijd is met de vaststellingsovereenkomst, omdat de uiterlijke kenmerken van het tuinhuis niet zijn veranderd. De vorderingen van eisers om de jacuzzi te verwijderen en om andere maatregelen te treffen, zoals het verwijderen van ventilatoren en het verbieden van camera's, zijn afgewezen.

Eisers worden als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat gedaagden eisers toestemming moeten verlenen om gebruik te maken van het wettelijk ladderrecht, zoals eerder afgesproken in de vaststellingsovereenkomst. Dit vonnis is uitgesproken door mr. G.A.F.M. Wouters op 20 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: C/10/621789 \ HA ZA 21-611
uitspraak: 20 april 2022
vonnis van de rechtbank, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van

1..[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat: mr. W.F. Schovers,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. M.J. Goedhart.
Eisers worden hierna ook aangeduid als “ [eiser] ”, “ [eiseres] ” en gezamenlijk als “ [eiser] c.s.” (mannelijk enkelvoud) en gedaagden als “ [gedaagde 1] ”, “ [gedaagde 2] ” en gezamenlijk als “ [gedaagde 1] c.s.” (mannelijk enkelvoud).

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
  • het exploot van dagvaarding van 1 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte wijziging van eis;
  • de akte zijdens [eiser] c.s. met producties;
  • de bij brief zijdens [gedaagde 1] c.s. overgelegde productie;
  • de aantekening dat op 4 februari 2022 de mondelinge behandeling is gehouden, waarbij aansluitend een gerechtelijke plaatsopneming heeft plaatsgevonden.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
[eiser] c.s. en [gedaagde 1] c.s. zijn buren en woonachtig te Zwijndrecht aan de [adres 1] respectievelijk [adres 2] .
Vanaf 2009 zijn tussen partijen verschillende conflicten ontstaan die hebben geleid tot verschillende procedures. De laatste procedure in het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag is geëindigd in een vaststellingsovereenkomst die is vastgelegd in het proces-verbaal van 7 november 2013 (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In deze vaststellingsovereenkomst is – voor zover thans van belang – het volgende opgenomen:
1. [gedaagde 1] c.s. zullen uiterlijk half maart 2014 de fietsschuur zodanig verplaatsen dat deze op een
afstand van vijftig centimeter van de buitenmuur van het pand van [eiser] c.s. staat. [eiser] c.s. stemmen ermee in dat het tuinhuis blijft staan op de plaats waar het nu staat in de huidige vorm en met de huidige kenmerken. […]
4. [gedaagde 1] c.s. zullen tweemaal per jaar of in het geval van een calamiteit toegang verlenen aan de heer [eiser] of een van zijn familieleden of een professionele loodgieter tot de tuin aan dc zijde grenzend aan de buitenmuur van het pand van [eiser] c.s. om de goot schoon te maken en/of mos en dergelijke van de buitenmuur te verwijderen. Daarbij mag een ladder tegen de fietsschuur worden geplaatst zonder dat daarbij schade wordt veroorzaakt. [eiser] c.s. zullen minimaal tien dagen vóór aanvang van de werkzaamheden behoudens in geval van een calamiteit schriftelijk kennis geven van de uitvoering van deze werkzaamheden en de verwachte planning daarvan. […]
6. [gedaagde 1] c.s. zullen binnen een week na heden de camera aangeduid met het cijfer 2 op de producties 50a en 50b bij de inleidende dagvaarding achter het raam verwijderen. […]
8. Partijen zullen binnen een maand na heden alle op dit moment tussen hen aanhangige/door hen gestarte procedures beëindigen/intrekken en niet meer hervatten. […]

3..De vordering, de grondslag en het verweer

3.1
[eiser] c.s. heeft – na eiswijziging – gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
i. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te gebieden om de jacuzzi uit het tuinhuis te verwijderen binnen een week na het ten deze te wijzen vonnis;
subsidiair, ingeval van afwijzing van het primair gevorderde:
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te gebieden de jacuzzi in het tuinhuis permanent buiten gebruik te (doen) stellen door:
a. de stroomtoevoer alsmede de watertoevoer van de jacuzzi definitief af te koppelen van de jacuzzi-installatie waardoor deze onbruikbaar wordt gemaakt en wel binnen een week na dit vonnis;
b. de twee elektroventilatoren te verwijderen uit de achterwand van het tuinhuis.
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te gebieden dat hij [eiser] c.s. toestemming verleent om gebruik te maken van het wettelijk ladderrecht en wel op een wijze zoals is omschreven in het proces-verbaal van het Gerechtshof Den Haag, te weten:
" [gedaagde 1] c.s. zullen tweemaal per jaar of in het geval van een calamiteit toegang verlenen aan [eiser] of één van zijn familieleden of een professionele loodgieter tot de tuin aan de zijde grenzend aan de buitenmuur van het pand van [eiser] c.s. om de goot schoon te maken en/of mos en dergelijke van de buitenmuur te verwijderen. Daarbij mag een ladder tegen de fietsschuur worden geplaatst zonder dat daarbij schade wordt veroorzaakt. [eiser] c.s. zullen minimaal tien dagen vóór aanvang van de werkzaamheden behoudens in geval van een calamiteit schriftelijk kennisgeven van de uitvoering van deze werkzaamheden en de verwachte planning daarvan";
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te gebieden om binnen een week na dit vonnis de camera's te verwijderen die als volgt worden omschreven in het proces-verbaal van het Gerechtshof:
"6. [gedaagde 1] c.s. zullen binnen een week na heden de camera aangeduid met het cijfer 2 op producties 50a en 50b bij de inleidende dagvaarding achter het raam verwijderen"
en voorts [gedaagde 1] c.s. te verbieden om camera's te richten op het grondgebied van [eiser] c.s. alsmede op zijn auto's;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te verbieden om eigendommen van [eiser] c.s., waaronder de haag, te beschadigen dan wel te vernielen;
dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250, - per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 1] c.s. in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen;
[gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke kosten;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] c.s. aan zijn eis het volgende ten grondslag gelegd. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst afspraken gemaakt die moeten worden nagekomen. [gedaagde 1] c.s. heeft in strijd met de vaststellingsovereenkomst het tuinhuis gewijzigd door daarin een jacuzzi te plaatsen.
Het tuinhuis is gebouwd met de wettelijk verboden rabatdelen houtsoort Western Red Ceder (WRC) brandklasse F, die is geclassificeerd als uiterst brandbaar, zodat in combinatie met de jacuzzi sprake is van een brandgevaarlijke situatie. Daarnaast is, als gevolg van de aanwezige luchtafvoer, sprake van geluids- en stankoverlast en bestaat een groot risico op corona- en legionellabesmetting. Voorts is [gedaagde 1] c.s. op grond van de vaststellingsovereenkomst gehouden [eiser] c.s. toestemming te verlenen om op de overeengekomen wijze gebruik te maken van het wettelijk ladderrecht en dient [gedaagde 1] c.s. zorg te dragen voor het verwijderen en verwijderd houden van de camera ‘met cijfer 2’. Bovendien is het verboden camera’s te richten op het grondgebied van [eiser] c.s. alsmede op zijn auto’s en dient [gedaagde 1] c.s. zich te onthouden van het beschadigen dan wel vernielen van eigendommen van [eiser] c.s., waaronder de haag.
3.3
[gedaagde 1] c.s. heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Op hetgeen hij in dit kader heeft aangevoerd, zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.

4..De beoordeling van het geschil

4.1
[eiser] c.s. vordert primair verwijdering van de jacuzzi uit het tuinhuis en beroept zich daarbij op nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Onder het eerste punt van de vaststellingsovereenkomst zijn partijen ten aanzien van het tuinhuis overeengekomen dat [eiser] c.s. ermee instemt dat het tuinhuis op dezelfde plaats blijft staan, in de huidige vorm en met de huidige kenmerken. Volgens [eiser] c.s. heeft [gedaagde 1] c.s. het tuinhuis echter ingrijpend veranderd door in strijd met deze afspraak medio 2020 in het tuinhuis een jacuzzi te plaatsen.
4.2
[gedaagde 1] c.s. heeft primair aangevoerd dat [eiser] c.s. geen beroep meer kan doen op het vermeende gebrek in de prestatie omdat hij enerzijds niet tijdig heeft geklaagd en anderzijds de vordering door het tijdsverloop van vijf jaar is verjaard. In dit kader heeft [gedaagde 1] c.s. aangevoerd dat al vanaf 2015 een jacuzzi in het tuinhuis aanwezig is, die in 2019 is vervangen door het huidige exemplaar. Hoewel [eiser] c.s. stelt veel overlast te ervaren van de jacuzzi heeft hij tot 1 juli 2021, de start van deze procedure, nimmer geklaagd. Nu [eiser] c.s. in 2015 moet hebben geweten, althans redelijkerwijs had kunnen weten dat in het tuinhuis een jacuzzi aanwezig is, is zijn vorderingsrecht verjaard.
4.3
Voor de vraag of [eiser] c.s. wel of niet heeft voldaan aan de klachtplicht van artikel 6:89 BW en binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken bij [gedaagde 1] c.s. heeft geprotesteerd is van belang wanneer [eiser] c.s. van het vermeende gebrek in de prestatie kennis heeft gehad. Op basis van de ter beoordeling voorliggende feiten en omstandigheden kan onvoldoende worden vastgesteld dat [eiser] c.s. vanaf 2015, althans ruim voor de start van deze procedure, op de hoogte was of hadden kunnen zijn van de aanwezigheid van de jacuzzi in het tuinhuis. Het enkele feit dat [eiser] c.s. in 2011 zou hebben geweten van eerdere plannen van [gedaagde 1] c.s. om in het tuinhuis een sauna c.q. wellness te realiseren is daartoe onvoldoende, aangezien uit niets blijkt dat dit betrekking had op de jacuzzi. Nu [gedaagde 1] c.s. onvoldoende heeft aangetoond dat [eiser] c.s. langer dan een redelijke termijn voor dagvaarding wetenschap had van de aanwezigheid van de jacuzzi kan van een verval van rechten wegens te laat protesteren geen sprake zijn.
Het beroep op verjaring ex artikel 3:307 BW slaagt evenmin. Er is sprake is van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd in welk geval de termijn van vijf jaar pas gaat lopen op de dag na die waartegen de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Nu niet is aangetoond dat [eiser] op een eerder moment van de aanwezigheid van de jacuzzi op de hoogte was, is de verjaringstermijn niet verstreken.
4.4
Met betrekking tot de brandveiligheid van het tuinhuis en de fietsenschuur in verband met de gebruikte houtsoort zijn partijen, na hierover uitgebreid te hebben gedebatteerd in eerdere procedures, in de vaststellingsovereenkomst tot de afspraak gekomen dat [eiser] c.s. ermee instemt dat “het tuinhuis blijft staan op de plaats waar het nu staat in de huidige vorm en met de huidige kenmerken.” In deze procedure is in geschil of [gedaagde 1] c.s. met de plaatsing van een jacuzzi in het tuinhuis is tekortgeschoten in de nakoming van deze afspraak.
4.5
Beoordeeld dient te worden wat partijen in het eerste punt van de vaststellingsovereenkomst overeen hebben willen komen. Gelet op de tekst van de tweede volzin van deze bepaling lijkt bedoeld te zijn: de uiterlijke (bouwkundige) vorm en kenmerken van het tuinhuis. Dat partijen met deze afspraak (althans op basis van een redelijke uitleg) ook een ander
gebruikvan het tuinhuis hebben bedoeld wordt door [gedaagde 1] c.s. betwist en kan op basis van de ter beoordeling voorliggende feiten en omstandigheden niet worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is van een wijziging van de vorm en kenmerken van het tuinhuis door de plaatsing van de jacuzzi geen sprake. De vordering te gebieden om de jacuzzi uit het tuinhuis te verwijderen zal dan ook worden afgewezen.
4.6
Subsidiair heeft [eiser] c.s. allereerst gevorderd [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te gebieden de jacuzzi in het tuinhuis permanent buiten gebruik te (doen) stellen door de stroom- en watertoevoer van de jacuzzi definitief af te koppelen van de jacuzzi-installatie wegens brandgevaar. [gedaagde 1] c.s. heeft terecht aangevoerd dat partijen met hun afspraak in de vaststellingsovereenkomst hun geschil ten aanzien van de brandveiligheid van het tuinhuis hebben beslecht, zodat [eiser] c.s. dit argument in deze procedure in beginsel niet op nieuw kan opwerpen. Dit kan anders zijn in de situatie waarin de aanwezigheid van de jacuzzi, al dan niet in combinatie met een brandgevaarlijk tuinhuis, een zodanig groot risico met zich brengt dat [gedaagde 1] c.s. onrechtmatig handelt jegens [eiser] c.s. door deze situatie te laten voortbestaan. In dat kader is van belang of [eiser] c.s. voldoende heeft onderbouwd dat de jacuzzi een reëel brandgevaar oplevert. [eiser] c.s. is hier niet in geslaagd. Hij heeft weliswaar gesteld dat de pomp van een jacuzzi dag en nacht aanstaat om het water op temperatuur te houden en dat daarom sprake is van een verhoogde kans op kortsluiting als gevolg waarvan brand kan ontstaan, maar door hem is onvoldoende aangetoond dat jacuzzi’s in het algemeen, laat staan de jacuzzi van [gedaagde 1] c.s. in het bijzonder, brandgevaarlijk zijn of dat anderszins sprake is van een aanmerkelijk verhoogd brandgevaar. Het enkele feit dat bij jacuzzi’s en andere elektrische apparaten – waaronder bijvoorbeeld broodroosters – een algemeen risico bestaat op kortsluiting en dat een eventuele brand als gevolg daarvan ernstige gevolgen kan hebben, maakt nog niet dat [gedaagde 1] c.s. met de aanwezigheid van de jacuzzi in het tuinhuis, gelet op de gerechtvaardigde belangen van [eiser] c.s., een onevenredig risico neemt. Van onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] c.s. jegens [eiser] c.s. is op dit punt dan ook niet gebleken.
4.7
Met betrekking tot zijn vordering [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te gebieden de twee elektroventilatoren te verwijderen uit de achterwand van het tuinhuis, heeft [eiser] c.s. gesteld dat ten aanzien van de twee ventilatorgaten sprake is van een luchtafvoer van 190 m³ lucht per uur en dat de roosters zich op circa 80 cm bevinden van de perceelgrens waar het Bouwbesluit een afstand van minimaal twee meter voorschrijft gebaseerd op een ventilatiecapaciteit van 25,2 m³ per uur. Volgens [eiser] c.s. wordt daardoor vijftien keer teveel verontreinigde lucht als nevel met de stuwkracht van een straalstroom op zijn binnenplaats geblazen waarop ramen van keuken, slaapkameer en badkamer uitkomen, waardoor het risico bestaat op legionella- en coronabesmetting en sprake is van stankoverlast. Daarnaast heeft [eiser] c.s. gesteld dat de jacuzzi en ventilatie zes tot acht keer teveel geluid produceert.
4.8
Tijdens de gerechtelijke plaatsopneming, waarbij de jacuzzi en het luchtafvoersysteem op volle kracht in werking zijn geweest, heeft de rechtbank geconstateerd dat van een straalstroom vanuit de roosters geen sprake is. De gestelde nevel kon evenmin worden waargenomen. Wel is het mogelijk dat op de binnenplaats op het perceel van [eiser] c.s., ondanks de tussenliggende haag, zeker na enige tijd, te ruiken is dat de jacuzzi in gebruik is. [gedaagde 1] c.s. heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zal zorgen voor het plaatsen van kapjes op c.q. over de beide afvoerroosters waardoor de afgevoerde lucht, in plaats van richting het perceel van [eiser] c.s., naar boven wordt afgevoerd. Dit betreft een eenvoudige aanpassing en de rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde 1] c.s. deze voorziening reeds heeft aangebracht of op korte termijn zal aanbrengen, zodat mogelijke overlast op dit punt zo veel mogelijk wordt voorkomen.
4.9
Met betrekking tot de gestelde geluidsoverlast heeft de rechtbank tijdens de gerechtelijke plaatsopneming geconstateerd dat wanneer de jacuzzi in gebruik is inderdaad het geluid van de motor van de jacuzzi op het perceel van [eiser] c.s., en dan met name op de aan het tuinhuis grenzende binnenplaats, kan worden gehoord.
Daarbij is echter geen sprake van het door [eiser] c.s. gestelde overmatige geluid dan wel zodanige geluidsoverlast dat van de zijde van [gedaagde 1] c.s. sprake is van onrechtmatige hinder.
4.1
Gelet op het voorgaande is onrechtmatig handelen jegens [eiser] c.s. van de zijde van [gedaagde 1] c.s. niet komen vast te staan. De subsidiaire vordering tot buitengebruikstelling van de jacuzzi in het tuinhuis door afsluiting van de stroomtoevoer en afkoppeling van de watertoevoer en verwijdering van de twee elektroventilatoren uit de achterwand van het tuinhuis, zal dan ook worden afgewezen.
4.11
Voorts heeft [eiser] gevorderd [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te gebieden dat hij [eiser] c.s. toestemming verleent om gebruik te maken van het wettelijk ladderrecht en wel op een wijze zoals is omschreven in de vaststellingsovereenkomst van 7 november 2013. [gedaagde 1] c.s. hebben geen verweer gevoerd tegen de stelling dat het [eiser] c.s. is toegestaan van dit recht gebruik te maken op de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen wijze, zodat deze vordering voor toewijzing gereed ligt. Dat [gedaagde 1] c.s. in het verleden het ladderrecht niet zou hebben gerespecteerd is op basis van de voorliggende stukken onvoldoende komen vast te staan. Voor de gevorderde dwangsom ziet de rechtbank dan ook onvoldoende grond. De rechtbank heeft er voorts nota van genomen dat [gedaagde 1] c.s. tijdens de gerechtelijke plaatsopneming heeft aangegeven dat hij toestaat dat [eiser] c.s. op het dak van de fietsschuur een ladder legt zodat hij daadwerkelijk zijn goot en muur kan bereiken, mits daarbij geen schade wordt toegebracht aan het dak en de daarop aanwezige beplanting.
4.12
Met betrekking tot de vordering tot verwijdering van “de camera aangeduid met het
cijfer 2 op producties 50a en 50b bij de inleidende dagvaarding”, die zich destijds bevond op de eerste verdieping voor het rechter raam, is tijdens de gerechtelijke plaatsopneming met partijen geconstateerd dat op de eerste verdieping voor het rechter raam geen camera aanwezig was. De gevorderde verwijdering van deze camera zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde 1] c.s. niet opnieuw een camera voor dat raam zal plaatsen.
4.13
Ten aanzien van de vordering van [eiser] c.s. [gedaagde 1] c.s. te verbieden om camera's te richten op zijn grondgebied alsmede op zijn auto's, is tijdens de gerechtelijke plaatsopneming vastgesteld dat camera 1, die in het verleden gericht stond op de zijkant van de woning van [gedaagde 1] c.s., niet aanwezig was. Camera 3, op de eerste etage aan de linker voorzijde van de woning, was wel aanwezig. Ten aanzien van deze camera heeft [gedaagde 1] c.s. verklaard dat deze enkel gericht is op de eigen auto op de eigen oprit. Hoewel [eiser] c.s. bij het passeren van de woning, bijvoorbeeld tijdens het uitlaten van zijn hond op de openbare weg, ook gefilmd kan worden, heeft hij ten overstaan van de rechtbank verklaard daar geen punt van te willen en zullen maken.
4.14
Het is [gedaagde 1] c.s. niet toegestaan camera’s te richten op het grondgebied of de auto’s van [eiser] c.s. Aangezien echter niet gebleken is dat [gedaagde 1] c.s. camera’s op het grondgebied of op de auto’s van [eiser] c.s. gericht heeft staan, zal het in dit kader gevorderde verbod bij gebrek aan voldoende belang worden afgewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde 1] c.s. niet dergelijke camera’s zal plaatsen.
4.15
Het is [gedaagde 1] c.s. niet toegestaan om eigendommen van [eiser] c.s., waaronder de haag, te beschadigen dan wel te vernielen. Dat [gedaagde 1] c.s. de haag van [eiser] c.s. heeft vernield is door [gedaagde 1] c.s. echter betwist en door [eiser] c.s. onvoldoende onderbouwd. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.16
[eiser] c.s. maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien de vorderingen van [eiser] c.s. grotendeels worden afgewezen, zullen de daarop gegronde buitengerechtelijke kosten eveneens worden afgewezen.
4.17
[eiser] c.s. zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zij het conform de gebruikelijke staffel aangezien geen sprake is van misbruik van recht of een andere grond die een veroordeling in de werkelijke proceskosten rechtvaardigt.
De onweersproken gebleven rente over de proceskosten zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen op de wijze als in het dictum weergegeven.

5. De beslissing

De rechtbank:
gebiedt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk dat hij [eiser] c.s. toestemming verleent om gebruik te maken van het wettelijk ladderrecht op een wijze zoals is omschreven in het proces-verbaal van het Gerechtshof Den Haag, te weten:
" [gedaagde 1] c.s. zullen tweemaal per jaar of in het geval van een calamiteit toegang verlenen aan [eiser] of één van zijn familieleden of een professionele loodgieter tot de tuin aan de zijde grenzend aan de buitenmuur van het pand van [eiser] c.s. om de goot schoon te maken en/of mos en dergelijke van de buitenmuur te verwijderen. Daarbij mag een ladder tegen de fietsschuur worden geplaatst zonder dat daarbij schade wordt veroorzaakt. [eiser] c.s. zullen minimaal tien dagen vóór aanvang van de werkzaamheden behoudens in geval van een calamiteit schriftelijk kennisgeven van de uitvoering van deze werkzaamheden en de verwachte planning daarvan";
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. vastgesteld op € 314,- aan verschotten en € 1.689,- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
2095