ECLI:NL:RBROT:2022:3051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
10/754506-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van invoer cocaïne met bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de invoer van bijna 30 kilogram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de primair ten laste gelegde invoer van verdovende middelen. De verdachte is daarom vrijgesproken van dit feit. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. Dit gebeurde op 12 juni 2019, toen de verdachte samen met een ander de invoer van de cocaïne voorbereidde door de drugs uit een container op een haventerrein in Rotterdam te halen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen recente veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank benadrukte de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de volksgezondheid. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/754506-19
Datum uitspraak: 22 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) in 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 18 mei 2020 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie, mrs. N. Coenen en R.S. Dhoen, hebben gevorderd:
  • vrijspraak van de primair ten laste gelegde invoer van verdovende middelen;
  • bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen daartoe;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering t.a.v. primair feit
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde invoer van cocaïne niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering t.a.v. subsidiair feit
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 juni 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 29,95 kilogramvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en (een) ander gelegenheidtot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en verdachtes mededader,
- zich onbevoegd op het terrein van Kramer Groep (gelegen aan de Missouriweg 17 te Rotterdam) begeven, en
- op dat terrein de deuren van de container [containernummer] (afkomstig uit Guayaquil, Ecuador) geopend en die container binnen gegaan, en
- een doosje blindklinknagels en/of diverse maten boortjes en/of een bit schroevendraaier met verschillende bitjes en/of een steeksleutel en/of nieuwe metaal boren en/of een bundel tie-wraps en/of een zwarte sporttas met daarin
eenboodschappentas en/of een schroevendraaier met platte kop met zwart handvat met een rode dop en/of een kleine zwarte zaklamp van het merk Würth en/of een zwart zaklampje van het merk IProtec en/of een grote schroevendraaier met een platte kop met oranje zwart handvat en/of een accu
boormachine en/of kleine kniptangen voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, gelegenheid verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander de invoer van bijna 30 kilogram cocaïne voorbereid en bevorderd door de drugs op een Rotterdams haventerrein uit de betreffende container te halen. De verdachte heeft hiermee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit.
Vanuit Zuid-Amerika worden grote hoeveelheden cocaïne Nederland ingevoerd. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Daarnaast wordt met de handel in cocaïne veel geld verdiend en deze handel gaat gepaard met vele vormen van criminaliteit. De verdachte had er kennelijk lak aan daarin een schakel te zijn en lijkt uitsluitend gedreven te zijn geweest door eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt in dit geval aan op 12 juni 2019, de dag van de inverzekeringstelling.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die dienen te leiden tot het afwijken van bovengenoemd uitgangspunt.
Tussen 12 juni 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar en tien maanden. Er is sprake van een overschrijding van ruim tien maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt hierbij uit op een lagere gevangenisstraf dan door de officieren van justitie is geëist en zal - overeenkomstig de verdediging heeft verzocht - volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 101 (honderdéén) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2019 tot en met 12 juni 2019 te Rotterdam althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in art. 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 29,95 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 juni 2019 te Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 29,95 kilogram, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- zich (onbevoegd) op het terrein van Kramer Groep (gelegen aan de Missouriweg 17 te Rotterdam) begeven, en/of
- op dat terrein de deuren van de container [containernummer] (afkomstig uit Guayaquil, Ecuador) geopend en die container binnen gegaan, en/of
- een doosje blindklinknagels en/of diverse maten boortjes en/of een bit schroevendraaier met verschillende bitjes en/of een steeksleutel en/of nieuwe metaal boren en/of een bundel tie-wraps en/of een zwarte sporttas met daarin boodschappentassen en/of een schroevendraaier met platte kop met zwart handvat met een rode dop en/of een kleine zwarte zaklamp van het merk Würth en/of een zwart zaklampje van het merk IProtec en/of een grote schroevendraaier met een platte kop met oranje zwart handvat en/of een accu
boormachine en/of kleine kniptangen voorhanden gehad.