In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de (voorbereiding van de) invoer van cocaïne in Nederland, heeft de rechtbank Rotterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.T. Schrama. De officieren van justitie, mrs. N. Coenen en R.S. Dhoen, eisten vrijspraak van de primair ten laste gelegde invoer van verdovende middelen en veroordeling voor de subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 8 april 2022, waarbij de tenlastelegging op 18 mei 2020 werd gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de primair ten laste gelegde invoer van cocaïne, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medeplichtige aan de voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, omdat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de criminele activiteiten van zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de vrijspraak gemotiveerd door te stellen dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de auto onvoldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.