ECLI:NL:RBROT:2022:304

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/4477
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontheffing van arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. Eiseres had een verzoek ingediend om ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet (Pw). Het primaire besluit van 21 december 2020, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 12 juli 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank overweegt dat eiseres een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Pw en op 8 oktober 2020 een verzoek om ontheffing heeft ingediend. Verweerder heeft eiseres verzocht om bewijsstukken aan te leveren ter onderbouwing van haar verzoek, maar eiseres heeft volgens de rechtbank niet voldoende bewijs geleverd dat zij niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast voor het aantonen van dringende redenen voor ontheffing bij eiseres ligt. Eiseres heeft in haar aanvraag weliswaar aangegeven dat zij wegens beperkingen niet kan voldoen aan de verplichtingen, maar heeft geen begin van bewijs geleverd.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende onderbouwing was voor het verzoek om ontheffing. Eiseres had ook in beroep niet met voldoende bewijs kunnen komen om haar stelling te onderbouwen dat er dringende sociale redenen waren voor ontheffing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. I. Car,
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

gemachtigde: mr. N.E. Bensoussan.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Op 8 oktober 2020 heeft zij een verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen ingediend. Met een brief van 10 december 2020 heeft verweerder eiseres verzocht het verzoek te onderbouwen met bewijsstukken waaruit blijkt dat zij niet aan die verplichtingen kan voldoen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres haar verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen niet heeft onderbouwd en daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan zij van de verplichtingen dient te worden ontheven.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Haar aanvraag ziet op medische aspecten. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen medisch specialist ingeschakeld. Omdat verweerder ook bekend was met de achtergrondproblematiek van eiseres, had hij de ontheffing volgens haar ook kunnen verlenen op grond van sociale redenen.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de Pw zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen.
Artikel 9, tweede lid, van de Pw biedt verweerder de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen bedoeld in het eerste lid, onder a en onder c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
De bewijslast van dringende redenen die aanleiding kunnen vormen voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen, rust op de aanvrager van de ontheffing. Het is aan de aanvrager om eerst met (een begin van) bewijs te komen waaruit blijkt dat hij beperkingen bij de arbeidsinschakeling ondervindt, voordat het aan verweerder is hier nader onderzoek naar te doen (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:639).
4.3.
Eiseres heeft in haar aanvraag vermeld dat zij wegens beperkingen niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen. Op basis daarvan was verweerder nog niet gehouden een medisch onderzoek te laten verrichten. Eiseres had daarvoor met (een begin van) bewijs moeten komen, bijvoorbeeld door enig inzicht te geven in wat zij, gelet op haar medische situatie, wel en niet kan. Het hoeft hierbij niet om informatie van een arts te gaan. Pas in beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ook een ontheffing had kunnen verlenen op grond van dringende sociale redenen. Ook op dat punt had het op de weg van eiseres gelegen om bij de aanvraag of in de bezwaarfase met (een begin van) bewijs te komen. De stelling van eiseres dat verweerder reeds bekend was met de achtergrondproblematiek, is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft de aanvraag dan ook, bij gebrek aan onderbouwing, terecht afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Flikweert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.