ECLI:NL:RBROT:2022:3039

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
10-221843-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld met overschrijding van de redelijke termijn

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld gepleegd op 20 juni 2019 te Rotterdam. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.L. van Oostveen. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, eiste vrijspraak voor het geweld tegen slachtoffer 1 en bewezenverklaring voor het geweld tegen slachtoffer 2, met een taakstraf van 20 uur voorwaardelijk en een proeftijd van een jaar, inclusief deelname aan een gedragsinterventie.

De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde met betrekking tot slachtoffer 1 niet wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte daarvan vrij. Voor slachtoffer 2 werd het feit bewezen verklaard, aangezien de verdachte dit feit had bekend. De rechtbank concludeerde dat de verdachte openlijk in vereniging geweld had gepleegd, wat strafbaar is. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en de impact van het delict op het slachtoffer.

De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot de beslissing om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke. De verdachte werd ook verplicht om deel te nemen aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het geweld tegen deze partij. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met een duidelijke beslissing over de straf en de voorwaarden voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/221843-21
Datum uitspraak: 21 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.L. van Oostveen, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
31 maart 2022 (inhoudelijke behandeling) en 7 april 2022 (sluiting van het onderzoek).

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het ten laste gelegde met betrekking tot [naam slachtoffer 1] ;
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde met betrekking tot [naam slachtoffer 2] ;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 20 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
  • met opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde met betrekking tot [naam slachtoffer 1] niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde met betrekking tot [naam slachtoffer 2] is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 juni 2019 te Rotterdam openlijk, te weten, op de [locatie] , op het schoolplein van het [naam school] aldaar, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] door
- die [naam slachtoffer 2] vast te pakken en meermalen, te slaan tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op achttienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan openlijk geweld. Hij heeft samen met anderen een jongen op het schoolplein van het [naam school] mishandeld. Door zo te handelen heeft de verdachte samen met de medeverdachten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten hebben doorgaans grote impact op de slachtoffers en kunnen traumatiserend zijn, hetgeen tot langdurige psychische schade kan leiden. Bovendien versterken dergelijke feiten in hoge mate gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. De rechtbank rekent de verdachte dat aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 november 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Uit het onderzoek komt naar voren dat sprake is van criminogene factoren die van invloed zijn geweest op het delictgedrag van de verdachte; het gaat daarbij om een negatief sociaal netwerk, middelengebruik, problemen op school en ruzie tussen de verdachte en zijn (pleeg)ouders. Het psychosociaal functioneren en sociaal netwerk ten tijde van het delict, waarin beïnvloedbaarheid, impulsiviteit en moeite hebben met oorzaak-gevolg zichtbaar was, wordt gezien als oorzaak van het delict. Het delict heeft drie jaar geleden plaatsgevonden. De verdachte lijkt met de jaren hierna een persoonlijke ontwikkeling te hebben doorgemaakt en nu in een nieuwe levensfase te verkeren. De verdachte heeft intrinsieke motivatie getoond om risicogedrag en -netwerk te veranderen en kan hierin terugvallen op het familiaire netwerk dat als beschermend wordt gezien. De reclassering is van mening dat de persoonlijke groei die de verdachte zelf heeft gemaakt nog niet toereikend is om adequate zelfstandigheid in het leven te kunnen tonen. Om die reden adviseert de reclassering hier ondersteuning bij. Een reclasseringstoezicht kan voor monitoring van de risicofactoren zorgen en de verdachte ondersteuning bieden voor voortzetting van de positieve lijn. De gedragsinterventie cognitieve vaardigheden wordt hiernaast geadviseerd voor meer kennis over de controle van het eigen gedrag.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken, zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van de hierna te noemen duur opleggen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn dient te zijn afgerond met een eindvonnis. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het verhoor van een verdachte bij de politie kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 24 juni 2019 door de politie gehoord. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen en deze is dus fors, met ruim 9 maanden, overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die een overschrijding rechtvaardigen. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf hebben opgelegd. Gelet echter op de tijd die inmiddels is verstreken en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend en geboden is. De verdachte is gebaat bij het volgen van de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. De verdachte is ook bereid om hieraan mee te werken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij [naam slachtoffer 1]

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 236,75 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering dient te worden afgewezen nu de verdachte niet wordt veroordeeld voor het ten laste gelegde geweld ten aanzien van de benadeelde partij.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen omdat vrijspraak is bepleit ten aanzien van de benadeelde partij.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde met betrekking tot [naam slachtoffer 1] .
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
20 (twintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat deze taakstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op een jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres] te [plaats] , voor het eerst drie dagen na aanvang van zijn proeftijd en voorts zolang en zo vaak als die
reclasseringsinstelling het noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en J. Montijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 juni 2019 te Rotterdam openlijk, te weten, op of aan de [locatie] , op het schoolplein van het [naam school] aldaar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] door
- die [naam slachtoffer 1] onderuit te trappen en/of (terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of stompen en/of schoppen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of
- die [naam slachtoffer 2] vast te pakken en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of stompen en/of schoppen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een (wapen)stok, althans een hard voorwerp, te slaan op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 1] en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in de zij, althans in het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] .