ECLI:NL:RBROT:2022:303

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
10-244891-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling met vrijspraak van strafverzwarende omstandigheid

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte heeft zijn collega en huisgenoot, de aangever, geprobeerd te verwonden met een uitbeenmes. Tijdens een ruzie op 11 september 2021 in hun gezamenlijke woning in Schiedam stak de verdachte met het mes in de richting van de borstkas van de aangever, die zich verdedigde en daardoor in zijn hand werd geraakt. De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen was, en legde een gevangenisstraf van 110 dagen op, met aftrek van voorarrest.

Daarnaast was de verdachte ook aangeklaagd voor mishandeling van zijn toenmalige vriendin, waarbij hij meerdere grove geweldshandelingen had gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de strafverzwarende omstandigheid 'levensgezel', maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank benadrukte dat dergelijk geweld gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-244891-21
Datum uitspraak: 11 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. K. Akça, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. L. Verhoeven, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is primair aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de officier van justitie een bevel heeft afgegeven tot het afnemen van DNA van de verdachte dan wel dat de verdachte hiervoor toestemming heeft gegeven, terwijl dit wel wettelijk is vereist. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op. Dit dient tot gevolg te hebben dat al het bewijs dat is voortgevloeid uit het onherstelbare vormverzuim wordt uitgesloten.
Subsidiair is aangevoerd dat de verklaringen van de aangever [naam slachtoffer] (hierna: de aangever) onbetrouwbaar zijn en dat uitgegaan dient te worden van de verklaring van de verdachte. Immers, de aangever was ten tijde van het ten laste gelegde feit onder invloed van alcohol en vermoedelijk ook drugs, hetgeen in het algemeen de betrouwbaarheid niet doet toenemen. Bovendien stroken de verklaringen van de aangever met betrekking tot het door de verdachte opgelopen letsel niet met de objectieve bewijsmiddelen in het dossier. Ook zit er een discrepantie in de verklaringen van de aangever met betrekking tot de plek in de woning waar de aangever zou zijn gestoken. Tot slot komt het letsel van de aangever niet overeen met het type geweld dat door de verdachte zou zijn toegepast.
Meer subsidiair is aangevoerd dat uit het dossier niet buiten gerede twijfel valt af te leiden dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.1.2.
Beoordeling
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Anders dan de verdediging stelt, blijkt uit het relaas proces-verbaal dat de verdachte - na overleg met zijn advocaat - DNA heeft afgestaan voor het onderzoek. Het verweer wordt verworpen.
De verdachte en de aangever hebben beiden nagenoeg hetzelfde verklaard over hetgeen zij in de avond van 10 september 2021 hebben gedaan en over het ontstaan en verloop van een onderlinge ruzie buiten op straat toen zij onderweg waren naar de woning aan de [naam locatie] te Schiedam. De lezingen lopen uiteen vanaf het moment dat zij weer terug in de woning waren, waar ieder een eigen kamer huurde.
De aangever heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 11 september 2021 het volgende verklaard. De aangever was in de woonkamer toen de verdachte met een mes uit zijn slaapkamer kwam gerend. De aangever zag de verdachte pas laat en hij kon zich in die korte tijd alleen met zijn arm/hand verdedigen. De verdachte stak van boven naar beneden waardoor de borstkas van de aangever bijna was geraakt. Hierna rende de aangever weg richting zijn slaapkamer. De verdachte kwam hem achterna en trapte tegen zijn slaapkamerdeur aan. De aangever hield de deur met zijn hoofd tegen, zodat hij zijn slaapkamerdeur kon dichtschroeven. Het mes waarmee de verdachte hem heeft gestoken was een uitbeenmes van hun werk.
De verdachte heeft verklaard de aangever niet te hebben gestoken en geen wond te hebben gezien bij de aangever. De aangever was aan het schreeuwen, hetgeen voor de verdachte reden was om de politie te bellen, aldus de verdachte. Hij heeft wel een verband om de hand van de aangever gezien, toen die de telefoon van hem overnam om met de politie te praten.
De politie is vervolgens ter plaatse gekomen en heeft in de woning op diverse plaatsen bloedspetters aangetroffen, onder andere in de slaapkamer van de aangever. In de keuken van de woning heeft de politie een bebloed uitbeenmes aangetroffen en in beslag genomen. Voorts is de broek van de verdachte - waar vermoedelijk bloedvlekken op zaten - in beslag genomen. Deze goederen zijn bemonsterd en door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzocht op DNA van de verdachte en de aangever. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat het aangetroffen bloed op het lemmet van het mes, bloed van de aangever is. Het DNA van onder anderen de verdachte is op een gedeelte van het handvat van het mes aangetroffen. Tot slot is van het aangetroffen bloed op de rechter broekspijp van de verdachte een relatief grote hoeveelheid DNA van de aangever en een relatief kleine hoeveelheid DNA van de verdachte aangetroffen.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever overweegt de rechtbank het volgende.
De aangever is voor het eerst op 11 september 2021 om 03:28 uur direct ter plaatse gehoord zonder de aanwezigheid van een tolk en – zo blijkt uit het proces-verbaal – in gebrekkig Engels. De rechtbank is van oordeel dat gezien die omstandigheid er minder waarde moet worden gehecht aan wat aangever daar op dat moment volgens het proces-verbaal van bevindingen heeft verklaard. Op 11 september 2021 om 15:10 uur is de aangever met bijstand van een tolk gehoord. De rechtbank is van oordeel dat van deze verklaring dient te worden uitgegaan. Dat de aangever heeft verklaard geen enkele vorm van geweld te hebben gebruikt richting de verdachte doet niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring, nu immers niets bekend is over hoe en wanneer de verdachte zijn verwondingen heeft opgelopen (hij is daar zelf niet concreet over). De rechtbank volgt de verdediging evenmin in het standpunt dat het letsel van de aangever niet past bij het type geweld dat volgens de aangever zou zijn toegepast. De aangever heeft verklaard dat de verdachte met een mes in de richting van zijn borstkas stak van boven naar beneden en dat de aangever die beweging heeft afgeweerd met zijn hand. De politie die ter plaatse kwam ziet dat de verdachte een bebloede hand en arm heeft en zeer vermoedelijk een snee tussen zijn duim en wijsvinger. Dat dit letsel en de verklaring over het toebrengen daarvan niet bij elkaar past, zoals de verdediging bepleit, volgt de rechtbank niet.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van de aangever, betrouwbaar is. Te meer nu zijn verklaring wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen in het dossier, zoals het aantreffen van bloedspetters in de woning, het aantreffen van het bebloede uitbeenmes in de keuken van de woning en de resultaten van het DNA-onderzoek door het NFI. Daar staat tegenover dat de verdachte pas ter zitting een verklaring heeft afgelegd over hoe het bloed van de aangever op zijn broek terecht is gekomen, namelijk toen de aangever de telefoon van hem overnam nadat verdachte de politie had gebeld. Deze verklaring is niet aannemelijk geworden en valt ook niet te rijmen met verdachtes verklaring dat hij geen verwonding bij de aangever heeft gezien maar enkel een verband om de hand toen de aangever de telefoon van hem overnam, terwijl de verbalisant die ter plaatse kwam vanuit de deuropening een snee en een bebloede onderarm en hand waarnam zonder dat sprake was van een verband om de hand.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het van boven naar beneden richting de borstkas steken met een scherp mes, waarbij verwacht kan worden dat men zich daartegen verdedigt door met de hand af te weren en aldus in de hand wordt geraakt, naar uiterlijke verschijningsvorm in zodanige mate is gericht op en geschikt is tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat hier sprake is van een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De hand is immers een (qua functie) zeer belangrijk maar tevens ook kwetsbaar lichaamsdeel. Door op deze wijze met een scherp uitbeenmes op de aangever in te steken, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de hand van de verdachte ernstig zou verwonden.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 september 2021 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes in de hand van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft gepoogd zijn collega en tevens huisgenoot (aangever) zwaar te mishandelen door met een uitbeenmes richting de borstkas van de aangever te steken waardoor aangever, doordat hij zich heeft afgeweerd, uiteindelijk in zijn hand is geraakt. Dit heeft plaatsgevonden in de woning waar zij beiden een kamer huurden. Dat de fysieke gevolgen relatief zijn meegevallen, is een omstandigheid die niet aan het agressieve en onaanvaardbare gedrag van de verdachte is te danken. Door zijn gedrag heeft hij blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten in zijn algemeenheid voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest (110 dagen) passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 110 (honderdtien) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en P.E. Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 september 2021 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
in de hand, althans in het lichaam, van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.