ECLI:NL:RBROT:2022:302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/4461
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontheffing van arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw), verzocht om ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Dit verzoek is door het college van burgemeester en wethouders van Maassluis afgewezen, omdat eiseres haar aanvraag niet voldoende had onderbouwd. Eiseres had op 12 november 2020 het verzoek ingediend, maar weigerde bewijsstukken te overleggen die haar medische situatie onderbouwden, omdat zij deze alleen wilde inleveren bij een medisch specialist. Het college heeft vervolgens het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechter overwoog dat de bewijslast voor het aantonen van dringende redenen voor ontheffing bij eiseres ligt. Eiseres had moeten aantonen dat zij door haar medische situatie niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen. De rechtbank oordeelde dat het college niet verplicht was om een medisch onderzoek te laten uitvoeren, aangezien eiseres niet met voldoende bewijs kwam. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om ontheffing terecht was, omdat eiseres niet had aangetoond dat er dringende redenen waren voor ontheffing van de verplichtingen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. I. Car,
en

het college van burgemeester en wethouders van Maassluis, verweerder,

gemachtigde: mr. N.E. Bensoussan.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Op 12 november 2020 heeft zij een verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen ingediend. Verweerder heeft eiseres daarop verzocht het verzoek te onderbouwen met bewijsstukken waaruit blijkt dat zij niet aan die verplichtingen kan voldoen. Eiseres heeft op 15 december 2020 aan verweerder te kennen gegeven dat zij die bewijsstukken niet wil inleveren omdat het gaat om medische stukken. Zij heeft verweerder verzocht een medisch specialist in te schakelen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres haar verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen niet heeft onderbouwd en daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan zij van de verplichtingen dient te worden ontheven.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Zij heeft namelijk al jaren medische klachten, die bij verweerder bekend zijn. Eiseres heeft daarbij aangevoerd dat zij niet heeft geweigerd om de aanvraag te onderbouwen maar dat zij haar medische informatie alleen wil inleveren bij een medisch specialist.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de Pw zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen.
Artikel 9, tweede lid, van de Pw biedt verweerder de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen bedoeld in het eerste lid, onder a en onder c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
De bewijslast van dringende redenen die aanleiding kunnen vormen voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen, rust op de aanvrager van de ontheffing. Het is aan de aanvrager om eerst met (een begin van) bewijs te komen waaruit blijkt dat hij beperkingen bij de arbeidsinschakeling ondervindt, voordat het aan verweerder is hier nader onderzoek naar te doen (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:639).
4.3.
Eiseres heeft in haar aanvraag vermeld dat zij wegens beperkingen niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen. Op basis daarvan was verweerder nog niet gehouden een medisch onderzoek te laten verrichten. Eiseres had daarvoor met (een begin van) bewijs moeten komen, bijvoorbeeld door enig inzicht te geven in wat zij, gelet op haar medische situatie, wel en niet kan. Het hoeft hierbij niet om informatie van een arts te gaan. Het enkele feit dat verweerder aan eiseres wegens medische beperkingen in het verleden een ontheffing heeft verleend, betekent niet dat eiseres haar aanvraag niet diende te onderbouwen. Haar medische situatie kan immers zijn gewijzigd. Verweerder heeft de aanvraag dan ook, bij gebrek aan onderbouwing, terecht afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Flikweert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.