ECLI:NL:RBROT:2022:2991

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
C/10/622816 / HA ZA 21-672
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nietigverklaring van een regeling tussen verzekeraar en verzekerden met betrekking tot vergoeding van kosten van verweer

In deze zaak vorderden [bedrijf A] c.s. de nietigverklaring van een regeling die was getroffen met hun verzekeraar AIG Europe S.A. De regeling beperkte de vergoeding voor kosten van verweer van de verzekerden, [persoon A1] en [persoon A2], in een lopende aansprakelijkheidsprocedure. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de procedure correct was verlopen en dat de eisers niet in hun verdediging waren geschaad. De rechtbank concludeerde dat de regeling niet in strijd was met de goede zeden of openbare orde, en dat de eisers niet in een dwangpositie verkeerden bij het aangaan van de regeling. De rechtbank wees de vorderingen van [bedrijf A] c.s. af, en verklaarde hen niet ontvankelijk in hun vorderingen. De rechtbank oordeelde dat AIG niet onrechtmatig handelde door vast te houden aan de regeling, en dat de vorderingen tot vergoeding van kosten van verweer niet konden worden toegewezen. De rechtbank veroordeelde [bedrijf A] c.s. in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622816 / HA ZA 21-672
Vonnis in incident en in de hoofdzaak van 20 april 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
2.
[persoon A1],
wonende te [woonplaats A1] ,
3.
[persoon A2],
wonende te [woonplaats A2] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. F.H.J. van Schoonhoven te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar het recht van het land van haar vestiging
AIG EUROPE S.A.,
gevestigd te Luxemburg, kantoorhoudend te Capelle aan den IJssel,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Eisers zullen hierna, waar nodig, afzonderlijk worden aangeduid als [bedrijf A] , [persoon A1] en [persoon A2] , gezamenlijk zullen zij worden aangeduid als [bedrijf A] c.s. Gedaagde zal AIG genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 oktober 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 17 december 2021;
  • de spreekaantekeningen van [bedrijf A] c.s. en van AIG;
  • de brieven van [bedrijf A] c.s. en AIG van 29 december 2021 respectievelijk 3 januari 2022 met een reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Tijdens de mondeling behandeling hebben [bedrijf A] c.s. bezwaar gemaakt tegen het houden van die mondelinge behandeling zonder dat zij eerst in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk te reageren op de producties van AIG en een conclusie van antwoord in reconventie te nemen. Zij zijn van mening dat zij hierdoor in hun verdediging zijn geschaad. Daarbij zien [bedrijf A] c.s. er echter aan voorbij dat zij bij tussenvonnis van 6 oktober 2021 in de gelegenheid zijn gesteld voorafgaand aan de zitting een conclusie van antwoord en eventuele aanvullende stukken toe te zenden. Van deze gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt. Voorts zijn zij bij de mondelinge behandeling in de gelegenheid geweest te reageren op de producties van AIG. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij door het verloop van de procedure niet in hun verdediging zijn geschaad.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[bedrijf A] is van 2004 tot 2006 enig aandeelhouder geweest van de trustkantoren [bedrijf B] . (hierna: [bedrijf B] ), [bedrijf C] (hierna: [bedrijf C] ) en [bedrijf D] (hierna: [bedrijf D] ; de [naam bedrijf] entiteiten gezamenlijk ook: [naam bedrijf] ).
2.2.
In 2006 heeft [bedrijf A] de aandelen in [naam bedrijf] (indirect) verkocht aan TMF Holding B.V. (hierna: TMF).
2.3.
[persoon A1] is sinds 22 september 2004 bestuurder van [bedrijf A] . [persoon A1] was tevens van 1 maart 1992 tot 14 mei 2004 en van 2 augustus 2004 tot 1 april 2006 bestuurder van [bedrijf D] en van 31 mei 2006 tot 13 augustus 2008 bestuurder van [bedrijf B] .
2.4.
[persoon A2] was van 23 augustus 2001 tot 7 januari 2005, van 6 mei 2005 tot 20 oktober 2006 bestuurder van [bedrijf D] en van 9 juli 2007 tot 17 augustus 2009 van [bedrijf C] .
2.5.
Tussen AIG als verzekeraar en [bedrijf A] als verzekeringnemer is met het polisnummer [polisnummer 1] een overeenkomst inzake “Businessguard voor bestuurders en commissarissen” tot stand gekomen (hierna: verzekering 1). Deze verzekering is afgesloten ten behoeve van de voormalige, huidige of toekomstige bestuurder of commissaris (de verzekerde) van [bedrijf A] en haar dochtermaatschappijen (de rechtspersoon). [persoon A1] en [persoon A2] zijn verzekerden.
De verzekeringsvoorwaarden bevatten onder meer de volgende bepalingen:
"ARTIKEL 1. DEKKING
1.1
Deze polis vergoedt het verlies dat geleden wordt door verzekerde, voortvloeiend uit een claim die tijdens de verzekeringstermijn voor de eerste maal tegen de verzekerde is ingesteld terzake van een fout begaan in de hoedanigheid van bestuurder of commissaris van de rechtspersoon, behalve voorzover de rechtspersoon de verzekerde heeft schadeloosgesteld.
1.2
Tevens wordt vergoed het door de rechtspersoon aan de verzekerde te vergoeden verlies voortvloeiend uit een claim die tijdens de verzekeringstermijn voor de eerste maal tegen de verzekerde is ingesteld terzake van een fout begaan in de hoedanigheid van bestuurder of commissaris van de rechtspersoon. Deze vergoeding vindt echter slechts plaats indien en voorzover het de rechtspersoon wettelijk toegestaan is, dan wel de rechtspersoon verplicht is de verzekerde terzake van dat verlies schadeloos te stellen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 zal de verzekeraar ten behoeve van de verzekerde voorschotten verstrekken in verband met de kosten van verweer voordat er op een claim beslist is.
ARTIKEL 2. DEFINITIES
2.1
Bestuurder of Commissaris
(i) een natuurlijk persoon, die als bestuurder of commissaris van de rechtspersoon benoemd of verkozen is, overeenkomstig het toepasselijk recht; of
[…]
2.9
Kosten van Verweer
redelijke en noodzakelijke honoraria, kosten en uitgaven, met instemming van de verzekeraar gemaakt, in verband met een tegen een verzekerde ingestelde claim.
[…]
ARTIKEL 6. UITSLUITINGEN
Verzekeraar zal niet gehouden zijn tot schadeloosstelling terzake van verlies in verband met een tegen een verzekerde ingestelde claim:
[…]
6.2
voortvloeiend uit het feitelijk plegen van een misdrijf of een opzettelijke misdraging, met inbegrip van een frauduleuze handeling;
Met dien verstande dat voor de toepassing van de bovengenoemde uitsluitingen 6.1 en 6.2, de fout van een verzekerde niet zal worden toegerekend aan enige andere verzekerde.
Voorts zullen bovengenoemde uitsluitingen alleen van toepassing zijn, indien het door een gerechtelijke uitspraak, een civiele of strafrechtelijke procedure, een door een overheid of toezichthouder ingestelde procedure of officieel onderzoek, een arbitrale of andere beslissing tegen de verzekerde, of een mondelinge of schriftelijke erkenning in of buiten rechte is komen vast te staan dat een verzekerde daadwerkelijk zodanig gehandeld heeft."
In de bij de overeenkomst behorende aanhangsels is onder meer het volgende opgenomen.
- in aanhangsel nummer 1:
"Hiermede wordt aangetekend dat:
1. De verzekeraar niet gehouden zal zijn tot schadeloosstelling terzake van verlies in verband met een tegen de verzekerden ingestelde claim voortvloeiend uit het niet naar behoren verlenen van beroepsdiensten en/of professioneel advies voor anderen tegen betaling van een honorarium, of enig beweerd handelen, vergissen of nalaten daaraan gerelateerd."
- in aanhangsel nummer 3:
"2. De verzekeraar zal niet gehouden zijn tot schadeloosstelling terzake van verlies in verband met een tegen de verzekerde ingestelde claim verband houdend, voortvloeiend uit, gebaseerd op of toe te schrijven aan het verlenen of het niet naar behoren verlenen van beroepsdiensten.
De voorgaande uitsluiting zal niet gelden ten aanzien van een claim ingesteld tegen een bestuurder of commissaris wegens verzuim aan toezicht of management van een bestuurder, commissaris, werknemer of een rechtspersoon die dergelijke beroepsdiensten namens de rechtspersoon verleende."
2.6.
Tussen AIG als verzekeraar en [bedrijf A] als verzekeringnemer is ook een overeenkomst inzake een beroeps- en bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering met het polisnummer [polisnummer 2] tot stand gekomen (hierna: verzekering 2). De verzekerden zijn [bedrijf A] , haar dochtermaatschappijen, haar directeuren en ondergeschikten. De dekking voor bestuurdersaansprakelijkheid is beperkt tot dekking voor bestuurders die zijn belast met het besturen van een cliëntvennootschap en biedt dekking voor fouten die zijn gemaakt in de hoedanigheid van bestuurder van een cliëntvennootschap.
De op deze verzekering toepasselijke Algemene verzekeringsvoorwaarden (AV/Trust), voorwaarden voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering (BA/Trust) en voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering voor bestuurders (BCA/Trust) bepalen, voor zover belang, het volgende:
- AV/Trust:
"Artikel
1. Definities
[…]
1.2
Kosten van Verweer
redelijke en noodzakelijke kosten en uitgaven, met instemming van de Verzekeraar gemaakt, met betrekking tot een tegen de Verzekerde ingestelde terechte of onterechte Aanspraak,"
- in BA/Trust:
"Artikel
1. Dekking
De Verzekeraar zal de door Derden geleden Schade vergoeden waarvoor de Verzekerde aansprakelijk is als gevolg van een Aanspraak die voor de eerste maal tegen de Verzekerde of tegen een ieder voor wie de Verzekerde aansprakelijk is, wordt ingesteld en tijdens de dan geldende Verzekeringstermijn aan de Verzekeraar schriftelijk wordt gemeld terzake van een Fout gemaakt bij de verlening van betaalde diensten in de Verzekerde Hoedanigheid.
[…]
Tevens zal de Verzekeraar de Kosten van Verweer met betrekking tot een dergelijke Aanspraak als deel van de Verzekerde Som vergoeden, zelfs als die Aanspraak gebaseerd is op een beweerdelijk gemaakte Fout.
2. Definities
2.1
Verzekerde
2.1.1
de verzekeringnemer in zijn Verzekerde Hoedanigheid;
[…]
2.1.3
de directeuren en de ondergeschikten van een Verzekerde genoemd in 2.1.1 en 2.1.2, indien en voorzover zij werkzaamheden verrichten voor de Verzekerde in de Verzekerde Hoedanigheid.
[…]
3. Uitsluitingen
Verzekeraar zal geen schade vergoeden in verband met een tegen de Verzekerden ingestelde aanspraak:
[…]
3.3
voortvloeiend uit het feitelijk plegen van een misdrijf of een opzettelijke gedraging;"
- in BCA/Trust:
"Artikel
1. Dekking
1.1
De Verzekeraar zal de door Derden geleden Schade vergoeden waarvoor de Verzekerde aansprakelijk is als gevolg van een Aanspraak die voor de eerste maal tegen de Verzekerde wordt ingesteld en tijdens de dan geldende Verzekeringstermijn aan de Verzekeraar schriftelijk wordt gemeld terzake van een Fout begaan in de hoedanigheid van Bestuurder van een Cliëntvennootschap […]
1.5
Tevens zal de Verzekeraar de Kosten van Verweer met betrekking tot een dergelijke Aanspraak als deel van de Verzekerde Som vergoeden, zelfs als die Aanspraak gebaseerd is op een beweerdelijk gemaakte Fout.
2. Definities
[…]
2.2
Cliëntvennootschap
een vennootschap van een cliënt/opdrachtgever waar de Verzekerde persoonlijk als bestuurder is benoemd.
[…]
2.3
Verzekerde of Bestuurder
een statutair benoemd, natuurlijke persoon, die is belast met het besturen van een Cliëntvennootschap.
[…]
3. Uitsluitingen
Verzekeraar zal geen schade vergoeden in verband met een tegen de Verzekerden ingestelde Aanspraak:
[…]
3.2
voortvloeiend uit het feitelijk plegen van een misdrijf of een opzettelijke misdraging, met inbegrip ven een frauduleuze handeling;
[…]
3.6
voortvloeiend uit aansprakelijkheid voor belastingen, […] ongeacht door wie en uit welke hoofde de aanspraak gelden[d] wordt gemaakt;"
2.7.
[naam bedrijf] , met [persoon A1] en [persoon A2] als bestuurders, heeft in het verleden trustwerkzaamheden verricht ten behoeve van (vennootschappen van) [persoon B] (hierna: [persoon B] ). In maart 2008 heeft de Belastingdienst bij [naam bedrijf] een derdenonderzoek uitgevoerd naar geldstromen in verband met [persoon B] .
2.8.
Op 10 mei 2010 heeft [persoon A1] , mede namens [persoon A2] , AIG geïnformeerd over het lopende onderzoek van de Belastingdienst.
2.9.
Op 27 februari 2012 hebben de Staat der Nederlanden en de Ontvanger (hierna: de Staat) onder anderen [naam bedrijf] , [persoon A1] en [persoon A2] aansprakelijk gesteld voor schade ter zake van misgelopen belastinggelden over (in elk geval) de periode tussen 1993 en 2006 vanwege, kort gezegd, fraude met betrekking tot onder meer kasgeldvennootschappen van [persoon B] . Volgens de Staat heeft de fraude eruit bestaan dat opzettelijk aanzienlijke geldstromen aan het zicht van de fiscus onttrokken zijn. Op deze aansprakelijkstelling zijn voorlopige getuigenverhoren gevolgd.
2.10.
AIG heeft de kosten van bijstand van [persoon A1] en [persoon A2] in de voorlopige getuigenverhoren vergoed. Na afloop van de getuigenverhoren heeft AIG bij e-mail van 31 oktober 2013 onder andere het volgende aan de advocaat van eisers bericht:
"De genoemde aansprakelijkstellingen in persoon, op zichzelf, maar nu ook zeker in onderlinge samenhang bezien met de door de overheid (Belastingdienst) ingestelde procedure(s) / officiële onderzoeken, schetsen een zorgwekkend beeld. Wij herhalen dat wij geen dekking bieden voor het geval in of buiten rechte komt vast [te staan] dat verzekerden daadwerkelijk zodanig (verwijtbaar) hebben gehandeld, als nu is gesteld. Een en ander zoals bedoeld in art. 6.2 van de polisvoorwaarden. Wij wezen u per onze mail van 8 oktober jl. al in hoofdlijnen op de uitsluiting dat wij niet gehouden zijn tot schadeloosstelling terzake van verlies in verband met een tegen een verzekerde ingestelde claim voortvloeiend uit het feitelijk plegen van een misdrijf of een opzettelijke misdraging, met inbegrip van frauduleuze handelingen. Overigens moeten wij u er ook op wijzen dat wij geen dekking bieden / gehouden zijn tot schadeloosstelling (kort gezegd) terzake van verlies voortvloeiend uit het niet naar behoren verlenen van beroepsdiensten (zoals bedoeld in polisaanhangsel no. 3).
[…]
Alle rechten en weren voorbehouden!"
2.11.
De Staat heeft onder anderen [naam bedrijf] , [persoon A1] en [persoon A2] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam.
2.12.
Naar aanleiding van de ontvangst van de dagvaarding heeft AIG aan [bedrijf A] c.s. laten weten dat:
- geen dekking bestaat onder verzekering 1 vanwege de uitsluiting bedoeld in aanhangsel 3 sub 2;
- de kosten van verweer door AIG zullen worden vergoed onder verzekering 2, zij het onder voorbehoud van rechten, in verband met mogelijk toepasselijke uitsluitingsgronden.
2.13.
Bij vonnis van 14 februari 2018 heeft de rechtbank Amsterdam als volgt beslist, weergegeven voor zover van belang:
"5.1. verklaart voor recht:
5.1.1.
dat [bedrijf D] , [persoon A1] en [persoon A2] onrechtmatig jegens de Belastingdienst hebben gehandeld door onrechtmatige handel in en/of misbruik van de kasgeldvennootschappen [naam kasgeldvennootschap 1] en [naam kasgeldvennootschap 2] ;
5.1.2.
dat [bedrijf D] , [persoon A1] en [persoon A2] onrechtmatig jegens de Belastingdienst hebben gehandeld door het onttrekken van [naam kasgeldvennootschap 3] en [naam kasgeldvennootschap 4] aan het zicht van de Belastingdienst;
5.1.3.
dat [bedrijf D] , [persoon A1] en [persoon A2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de Belastingdienst als gevolg van de hiervoor onder 5.1.1 en 5.1.2 vermelde onrechtmatige daden heeft geleden en zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;"
2.14.
Bij brief van 31 mei 2018 heeft AIG aan [bedrijf A] c.s. laten weten dat in haar visie geen dekking bestaat voor schade die verband houdt met de verwijten ter zake van de in het vonnis van de rechtbank genoemde kasgeldvennootschappen [naam kasgeldvennootschap 1] , [naam kasgeldvennootschap 2] en [naam kasgeldvennootschap 3] . AIG heeft zich op toepasselijkheid van de uitsluitingen genoemd in de artikelen 3.3 BA/Trust, 3.2 BCA/Trust en 3.6 BCA/Trust beroepen. In de brief heeft AIG voorgesteld 25% van de kosten van appel voor haar rekening te nemen, nu ter zake van de verwijten samenhangend met de kasgeldvennootschap Kooilust volgens AIG wel sprake is van dekking.
2.15.
In de maanden daarna heeft overleg plaatsgevonden tussen enerzijds AIG en anderzijds [bedrijf A] c.s., bijgestaan door advocaten. Dit overleg heeft geleid tot de volgende afspraken (hierna: de Regeling), opgenomen in een mail van de advocaat van AIG van 11 december 2018:
"Hieronder staan de afspraken weergegeven waarin de aanpassingen van de zijde van AIG zijn verwerkt:
• Partijen zullen (in ieder geval) totdat er een onherroepelijk oordeel in het hoger beroep is
geveld de regeling naleven en geen procedure entameren;
• Een eventuele cassatieprocedure bij de Hoge Raad maakt onderdeel uit van dit hoger beroep;
• Over de kosten van een eventuele cassatieprocedure zal nog onderling overleg worden gevoerd, waarbij AIG zich het recht voorbehoudt daaraan geen nadere bijdrage te leveren;
• Partijen zijn na het hoger beroep vrij om de zaak aan de Rechtbank Rotterdam voor te leggen; waarbij AIG geen beroep zal doen op de arbitrageclausule van artikel 7.10 BCA-polis;
• AIG zal in een eventuele procedure bij de Rechtbank Rotterdam geen beroep doen op het tijdsverloop gedurende het hoger beroep;
• AIG zal de invordering van betaalde kosten gedurende het hoger beroep opschorten;
• AIG zal geen beroep doen op verrekening van het volgens haar van toepassing zijnde eigen risico gedurende het hoger beroep (en daarna wel);
• AIG zal sans prejudice in aanvulling op reeds eerder betaalde bedragen nog een bedrag van EUR 100.000,00 aan verzekerden ter beschikking stellen onder de polis ter zake van de kosten van hoger beroep, echter eerst nadat er facturen zijn verschenen die een dergelijk bedrag onderbouwen,
• Deze regeling ziet op de kosten van verweer, waarbij zij opgemerkt dat de kosten van verweer onderdeel uitmaken van de verzekerde som op de polis."
2.16.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2020 tussenarrest gewezen. In deze procedure heeft het gerechtshof beslist dat eerst de hierna weergegeven “principiële rechtsvraag” zal worden beantwoord:
"[Is] de Staat dan wel de Ontvanger (... ) gerechtigd om op grond van onrechtmatige daad bij wijze van schadevergoeding een derde aansprakelijk te stellen voor van een belastingplichtige niet geheven belasting en betaling van die niet geheven belasting te vorderen ingeval op grond van de desbetreffende belastingwet, meer in het bijzonder vanwege de fiscaalrechtelijke verjaring, aan de belastingplichtige geen aanslag is, en ook niet meer kan worden, opgelegd[?]"
In zijn tussenarrest heeft het Hof die vraag ontkennend beantwoord. Uit het arrest volgt dat deze beantwoording geen gevolgen heeft voor de vorderingen van de Staat die betrekking hebben op de in het vonnis van de rechtbank genoemde kasgeldvennootschappen [naam kasgeldvennootschap 3] en [naam kasgeldvennootschap 4] . Het gerechtshof heeft tussentijds cassatieberoep van zijn arrest opengesteld.
2.17.
De Staat heeft cassatieberoep ingesteld tegen het tussenarrest van het gerechtshof. Deze procedure loopt nog. Onder anderen [persoon A1] en [persoon A2] hebben verweer gevoerd.
2.18.
[bedrijf A] c.s. hebben AIG gevraagd of het tussenarrest haar aanleiding gaf tot heroverweging van haar standpunt over de dekking. AIG heeft daarop ontkennend geantwoord.

3..Het geschil

3.1.
De door [bedrijf A] c.s. ingestelde vordering luidt als volgt:
in het incident
bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv en bij wijze van voorschot AIG te veroordelen tot:
betaling aan [bedrijf A] c.s. van een bedrag ten titel van voorschot op de ten onrechte niet uitgekeerde verzekeringspenningen, ter hoogte van € 300.000 (zegge: driehonderdduizend euro) te vermeerderen met btw dan wel een ander door de rechtbank te bepalen bedrag, binnen acht dagen na de datum van het bepalen van de voorlopige voorziening;
in de hoofdzaak in conventie
primair
te verklaren voor recht dat de Regeling voor een deel in strijd is met artikel 17 van de Grondwet, artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR en ex artikel 3:40 lid 1 BW jo artikel 3:41 BW in strijd is met de goede zeden en openbare orde, te weten voor wat betreft het hiernavolgende deel van de Regeling
"Partijen zullen (in ieder geval) totdat er een onherroepelijk oordeel in het hoger beroep is geveld de regeling naleven en geen procedure entameren;
Een eventuele cassatieprocedure bij de Hoge Raad maakt onderdeel uit van dit hoger beroep;
Over de kosten van een eventuele cassatieprocedure zal nog onderling overleg worden gevoerd, waarbij AIG zich het recht voorbehoudt daaraan geen nadere bijdrage te leveren;
Partijen zijn na het hoger beroep vrij om de zaak aan de rechtbank Rotterdam voor te leggen" (vide Regeling)
en
de Regeling partieel nietig te verklaren voor wat betreft het hierboven geciteerde deel van de Regeling
en
te verklaren voor recht dat [bedrijf A] c.s. elk niet gebonden zijn aan het hierboven geciteerde deel van de Regeling;
subsidiair
te verklaren voor recht dat de Regeling tot stand is gekomen door hetzij
A misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW dan wel
B bedreiging als bedoel in artikel 3:44 lid 2 BW
en
te verklaren voor recht dat de Regeling partieel wordt vernietigd ex artikel 3:44 lid 1 BW voor wat betreft het hiernavolgende deel van de Regeling:
"Partijen zullen (in ieder geval) totdat er een onherroepelijk oordeel in het hoger beroep is geveld de regeling naleven en geen procedure entameren;
Een eventuele cassatieprocedure bij de Hoge Raad maakt onderdeel uit van dit hoger beroep;
Over de kosten van een eventuele cassatieprocedure zal nog onderling overleg worden gevoerd, waarbij AIG zich het recht voorbehoudt daaraan geen nadere bijdrage te leveren;
Partijen zijn na het hoger beroep vrij om de zaak aan de rechtbank Rotterdam voor te leggen" (vide Regeling)
en
te verklaren voor recht dat [bedrijf A] c.s. elk niet gebonden zijn aan het hierboven geciteerde deel van de Regeling;
meer subsidiair
te verklaren voor recht dat AIG jegens [bedrijf A] c.s. onrechtmatig handelt door het aangaan van de Regeling en/of de volharding in die Regeling en/of het vasthouden aan de in de Polissen genoemde uitsluitingsgrond misbruik te maken van haar bevoegdheid, in de zin van artikel 3.13 BW, door onder andere haar bevoegdheid uit te oefenen met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid die zij als verzekeraar heeft is verleend dan wel naar redelijkheid niet tot die uitoefening had mogen komen
en
te verklaren voor recht dat AIG aansprakelijk is voor alle door [bedrijf A] c.s. geleden en nog te lijden schade ex art 6:162 BW nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
meer meer subsidiair
te verklaren voor recht dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het onaanvaardbaar moet worden geacht dat AIG onverkort vasthoudt aan de Regeling en/of aan de in de Polissen genoemde uitsluitingsgronden een en ander als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW;
primair, subsidiair, meer subsidiair en meer meer subsidiair
te verklaren voor recht dat er geen grond is tot weigering van de dekking onder de Polissen;
en
AIG te veroordelen tot stipte en volledige nakoming van de Polissen op straffe van een dwangsom van € 10.000 (zegge: tienduizend Euro) voor iedere dag dat AIG haar uitkeringsverplichtingen uit hoofde van de Polissen niet of niet geheel nakomt, te verminderen met het ten gevolge van het gewezen incidentele vonnis in de onderhavige
procedure betaalde voorschot;
en
AIG te veroordelen om aan [bedrijf A] c.s. te voldoen buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum eerste dag verzuim, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele betaling;
AIG te veroordelen tot betaling van de gedingkosten te voldoen binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de nakosten onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
Het verweer van AIG strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [bedrijf A] c.s., zowel in het incident als in de hoofdzaak, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [bedrijf A] c.s. in de kosten van de procedure, zowel in het incident als in de hoofdzaak, te vermeerderen met de nakosten, onder de bepaling dat zij wettelijke rente verschuldigd zijn over het bedrag tot betaling waarvan [bedrijf A] c.s. worden veroordeeld indien zij dit bedrag niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis hebben voldaan.
in de hoofdzaak in reconventie
3.3.
De door AIG ingestelde vordering luidt als volgt:
[bedrijf A] c.s. hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan AIG te betalen een bedrag van € 9.775,50 onder de bepaling dat zij wettelijke rente verschuldigd zijn over het bedrag tot betaling waarvan [bedrijf A] c.s. worden veroordeeld indien zij dit bedrag niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis hebben voldaan;
3.4.
[bedrijf A] c.s. hebben mondeling verweer gevoerd.

4..De beoordeling

in het incident en in de hoofdzaak

4.1.
Partijen hebben de Nederlandse rechter als de bevoegde rechter aangewezen en zij zijn de toepasselijkheid van het Nederlandse recht overeengekomen. Van beide gaat de rechtbank uit.
in de hoofdzaak in conventie
4.2.
[bedrijf A] c.s. verlangen van AIG dat zij de uitkeringen voor het voeren van verweer hervat zoals bij het afsluiten van verzekering 1 en verzekering 2 is overeengekomen. Zij zijn van mening dat het tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 december 2020 daarvoor voldoende reden is omdat het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2018 als gevolg daarvan zal worden vernietigd met inbegrip van de feitelijke vaststellingen. [bedrijf A] c.s. zijn van mening dat de Regeling partieel nietig is, althans partieel vernietigd dient te worden, althans dat AIG geen beroep kan doen op de Regeling en dat AIG tot nakoming van de verzekeringsovereenkomsten gehouden is.
De rechtbank onderzoekt hierna eerst of de Regeling partieel nietig, althans vernietigbaar is, althans of AIG een beroep kan doen op de Regeling. Zoals tussen partijen op zichzelf niet in geschil is, staat de Regeling immers in de weg aan toewijzing van een vordering tot verdere nakoming door AIG van hetgeen bij verzekering 1 en verzekering 2 is overeengekomen zolang het hof niet onherroepelijk heeft beslist. Eerst als het standpunt van [bedrijf A] c.s. met betrekking tot de Regeling wordt gehonoreerd, bestaat er ruimte om te onderzoeken of AIG gehouden is tot verdere vergoeding van de kosten van verweer.
nietigheid wegens strijd met de goede zeden of de openbare orde
4.3.
[bedrijf A] c.s. hebben aan hun primaire vordering ten grondslag gelegd dat de Regeling door haar inhoud of strekking (partieel) in strijd is met de goede zeden of de openbare orde in de zin van artikel 3:40 lid 1 BW jo artikel 3:41 BW. Volgens hen is hiervan sprake omdat de wederzijdse prestaties in verregaande mate onevenwichtig zijn: tegenover de ontvangst van een beperkt bedrag staat dat [bedrijf A] c.s. niet mogen procederen tegen AIG over de dekking onder de polis zolang in de procedure die de Staat tegen hen heeft aangespannen nog niet onherroepelijk is beslist. Zij achten deze beperking onbetamelijk en onzedelijk vanwege strijd met het in de artikelen 17 Grondwet, 6 EVRM en 14 IVBPR opgenomen recht op toegang tot de rechter. Van onevenwichtigheid is volgens [bedrijf A] c.s. te meer sprake omdat zij in een afhankelijke positie ten opzichte van AIG verkeren vanwege gebrek aan eigen financiële middelen. De Regeling heeft in de visie van [bedrijf A] c.s. daarnaast een ongeoorloofde strekking omdat AIG daardoor belang krijgt bij beperking van [bedrijf A] c.s. in hun mogelijkheden tot het voeren van verweer tegen de beslissingen van de rechtbank dat zij een misdrijf hebben gepleegd of opzettelijk een misdraging hebben begaan. [bedrijf A] c.s. spreken in dit verband van "chantage" van AIG.
4.4.
Gelet op de stellingen van [bedrijf A] c.s. is aan de orde of AIG in strijd met fundamentele beginselen van de rechtsorde of met algemene belangen van fundamentele aard heeft gehandeld door de Regeling met [bedrijf A] c.s. overeen te komen.
Toegang tot de rechter is één van de fundamentele rechtsbeginselen. Daarbij is aanvaard dat dit recht niet absoluut is. Zo verzet artikel 6 EVRM zich er niet tegen dat afstand wordt gedaan van het recht op toegang tot de rechter bijvoorbeeld door arbitrage of bindend advies overeen te komen, mits daartoe uit vrije wil wordt overgegaan.
4.5.
In de Regeling is vastgelegd dat [bedrijf A] c.s. en AIG geen procedure tegen elkaar zullen starten over de dekking onder de polis(sen) voordat in de door de Staat aangespannen procedure onherroepelijk is beslist in het hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam. Hieruit volgt dat beoogd is (slechts) tijdelijk afstand te doen van het recht op toegang tot de rechter. Uit hetgeen [bedrijf A] c.s. naar voren hebben gebracht volgt ook dat daarover geen misverstand bestaat. Deze afspraak moet worden bezien tegen de achtergrond van het standpunt van AIG dat (grotendeels) geen dekking bestaat onder de verzekeringen. Gelet op de eerder gemaakte voorbehouden door AIG en de inhoud van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, kon AIG in redelijkheid tot dit standpunt komen. In deze omstandigheden stond het AIG vrij te bedingen dat [bedrijf A] c.s. geen procedure tegen haar zouden starten zolang nog niet definitief was geoordeeld over de vordering van de Staat tegen [bedrijf A] c.s. Hieraan doet niet af dat, zoals [bedrijf A] c.s. menen en AIG bestrijdt, AIG een eigen belang had bij de uitkomst van die procedure. Dat gestelde eigen belang geldt immers in beginsel voor iedere verzekeraar bij een verzekering als de onderhavige, waarin mede de kosten van verweer moeten worden vergoed. Nu het recht op toegang tot de rechter niet is afgesloten, maar beoogd is een procedure tussen partijen uit te stellen totdat definitief vaststaat hoe geoordeeld wordt over de werkzaamheden van [bedrijf A] c.s. ten behoeve van (vennootschappen van) [persoon B] , is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet in strijd is gehandeld met het fundamentele rechtsbeginsel van toegang tot de rechter. Dit kan echter anders zijn als [bedrijf A] c.s. niet uit vrije wil hebben ingestemd met de Regeling.
4.6.
[bedrijf A] c.s. hebben aangevoerd dat zij ten opzichte van AIG in een afhankelijke positie verkeerden toen zij instemden met de Regeling; zij konden slechts kiezen uit twee kwaden, te weten i) het ontvangen van een beperkte uitkering voor het voeren van verder verweer onder de in de Regeling opgenomen voorwaarden of ii) volledige stopzetting van de uitkering van verzekeringspenningen en terugbetaling van hetgeen reeds was ontvangen. Volgens [bedrijf A] c.s. is dat een duivels dilemma en hebben zij hun wil niet vrijelijk kunnen bepalen.
4.7.
Uit de door AIG geschetste gang van zaken en door haar en [bedrijf A] c.s. overgelegde stukken is het volgende op te maken:
  • na het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2018, heeft op 19 maart 2018 een bespreking plaatsgevonden, waar [bedrijf A] c.s. hebben meegedeeld hoger beroep tegen het vonnis in te stellen en hebben verzocht de kosten daarvan onder de polis te vergoeden;
  • bij brief van 31 mei 2018 heeft AIG aan [bedrijf A] c.s. laten weten dat geen dekking bestaat voor beroepsfouten die te maken hebben met het doen van een onjuiste belastingaangifte voor drie kasgeldvennootschappen;
  • bij brief van 13 juni 2018 heeft mr. Van Hardenbroek, de advocaat van [persoon A1] en [persoon A2] in de procedure tegen de Staat, diverse bezwaren geuit tegen de dekkingsuitsluiting, genoemd in de brief van 31 mei 2018 van AIG en voorts vastgesteld dat, indien AIG bij haar standpunt blijft, sprake is van een dekkingsgeschil dat aan de rechter moet worden voorgelegd;
  • bij ongedateerde brief (volgens AIG 11 juli 2018) heeft AIG in reactie op de brief van 13 juni 2018 nogmaals haar standpunt uiteengezet;
  • op 30 augustus 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [bedrijf A] c.s. en AIG waarbij namens [bedrijf A] c.s. de advocaten mr. Van Hardenbroek en mr. De Knijff aanwezig waren en namens AIG mr. Rupert. AIG heeft toen voorgesteld € 100.000,00 bij te dragen aan de kosten van verweer in hoger beroep;
  • bij e-mail van 14 september 2018 heeft mr. Van Hardenbroek uiteengezet op welke wijze [bedrijf A] c.s. zich in hoger beroep willen verweren tegen de vordering van de Staat. Hij heeft de kosten daarvan geraamd op € 350.000,00 en AIG verzocht dat bedrag ter beschikking te stellen;
  • bij e-mail van 3 oktober 2018 heeft AIG meegedeeld dat een substantieel gedeelte van de vorderingen is uitgesloten van polisdekking en heeft gewezen op het nog niet verrekende eigen risico van € 200.000,00. Zij is gebleven bij haar aanbod van € 100.000,00;
  • er is overleg gevoerd over een te formuleren Regeling. Bij e-mail van 28 november 2018 heeft mr. Van Hardenbroek de afspraken weergegeven zoals deze volgens hem zijn gemaakt door [bedrijf A] c.s. en AIG;
  • bij e-mail van 11 december 2018 heeft de advocaat van AIG een aantal wijzigingen aangebracht in door mr. Van Hardenbroek weergegeven afspraken (de Regeling, zie 2.15);
  • bij e-mail van 12 december 2018 is mr. Van Hardenbroek akkoord gegaan met de Regeling.
4.8.
Uit dit alles is af te leiden dat partijen geruime tijd met elkaar hebben overlegd over de dekking onder de polissen en de Regeling. [bedrijf A] c.s. zijn daarbij steeds bijgestaan door de advocaat die hen bijstond in de procedure tegen de Staat, op enig moment ook nog door een cassatieadvocaat. Advocaten worden geacht te overzien wat de consequenties zijn van afspraken zoals vastgelegd in de Regeling en te onderkennen welke andere mogelijkheden kunnen worden bewandeld. De meest voor de hand liggende alternatieve route betrof het voorleggen van het dekkingsgeschil aan de rechter (dan wel de in verzekering 1 aangewezen arbiters). Dat de advocaat van [bedrijf A] c.s. die andere mogelijkheden heeft overwogen is te lezen in de e-mail van 13 juni 2018: hij heeft AIG verzocht in te stemmen met een procedure voor beide verzekeringen bij de rechtbank Rotterdam. Gelet op het tijdsverloop en de beschikbare professionele bijstand hebben [bedrijf A] c.s. ruim de gelegenheid gehad ook nog andere opties te overwegen. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat [bedrijf A] c.s. hun wil niet vrijelijk hebben kunnen bepalen, laat staan dat sprake zou zijn van "chantage". De omstandigheid dat zij financieel gezien in een afhankelijke positie ten opzichte van AIG verkeren, maakt dit niet anders. Verzekeringen als door [bedrijf A] c.s. aangegaan, worden in het algemeen afgesloten ter vermijding van financiële risico's die moeilijk zelfstandig te dragen zijn. Indien zich een voorval voordoet dat onder de dekking zou kunnen vallen, verkeert de verzekerde al snel in een afhankelijke positie. Dat betekent echter niet dat een verzekeraar dekking niet mag weigeren als daarvoor gronden aanwezig worden geacht of een regeling mag overeenkomen zoals tussen [bedrijf A] c.s. en AIG tot stand is gekomen. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
vernietiging wegens misbruik van omstandigheden / bedreiging
4.9.
[bedrijf A] c.s. zijn subsidiair van mening dat de Regeling partieel dient te worden vernietigd wegens misbruik van omstandigheden omdat sprake is van een dwangpositie en een noodtoestand. [bedrijf A] c.s. hebben daartoe aangevoerd dat zij aangewezen zijn op de hulp en medewerking van AIG om uit een benarde positie bevrijd te worden en dat AIG in belangrijke mate de inhoud van de overeenkomst kon dicteren. [bedrijf A] c.s. hebben gesteld dat zij de uitkeringen onder de polissen nodig hebben om deugdelijk verweer te kunnen voeren ter weerlegging van de onjuiste kwalificaties in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2018. De daaraan door AIG gestelde voorwaarden zijn in de visie van [bedrijf A] c.s. onbetamelijk. Zij zagen geen andere mogelijkheid dan akkoord te gaan met de Regeling omdat zij het hoger beroep anders niet konden starten. In de visie van [bedrijf A] c.s. had AIG moeten begrijpen dat zij door bijzondere omstandigheden bewogen werden tot het verrichten van een rechtshandeling (het sluiten van de Regeling) en hen daarvan behoren te weerhouden.
4.10.
Zoals onder 4.7 is overwogen hebben [bedrijf A] c.s. en AIG geruime tijd met elkaar overlegd over de dekking onder de polissen en zijn [bedrijf A] c.s. daarbij steeds bijgestaan door advocaten. Zoals [bedrijf A] c.s. hebben aangevoerd had de advocaat tot taak hen te adviseren over de juridische gevolgen van de Regeling. De advocaat wordt geacht daarbij ook alternatieve mogelijkheden te benoemen zoals de mogelijkheid dat [bedrijf A] c.s. het geschil direct aan een rechter of arbiter voorleggen teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van (in elk geval) de kosten van verweer. Gelet op de inhoud van de e-mail van hun advocaat van 13 juni 2018 - in essentie weergegeven onder 4.6 - is daarover ook gesproken. Gelet op dit alles was van een dwangpositie geen sprake. De door [bedrijf A] c.s. mogelijk ervaren noodtoestand heeft hen er niet van weerhouden zich te laten voorlichten over hun mogelijkheden. Het mag zo zijn dat [bedrijf A] c.s. de hulp en medewerking van AIG nodig hebben, maar vanaf het sluiten van de verzekering moet hen duidelijk zijn geweest dat die hulp en medewerking alleen gegeven zou worden als aan de dekkingsvoorwaarden van de verzekering zou worden voldaan en daarvan is volgens AIG geen sprake, terwijl in de gegeven omstandigheden niet gezegd kan worden dat AIG niet in redelijkheid tot dat standpunt had kunnen komen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waarvan AIG op de hoogte was of had moeten zijn en die haar hadden behoren te weerhouden van het aangaan van de Regeling.
4.11.
[bedrijf A] c.s. zijn subsidiair ook van mening dat de Regeling tot stand is gekomen door bedreiging. Volgens [bedrijf A] c.s. heeft AIG hen bedreigd door mee te delen dat zonder de Regeling in het geheel niets wordt uitgekeerd en hetgeen reeds is uitgekeerd wordt teruggevorderd.
AIG heeft betwist dat zij [bedrijf A] c.s. met deze mededeling heeft bedreigd; zij heeft de gevolgen van een afwijzend dekkingsstandpunt nooit genoemd om [bedrijf A] c.s., ertoe te bewegen in te stemmen met de Regeling.
4.12.
Ook als ervan wordt uitgegaan dat AIG heeft meegedeeld dat mogelijk niets zou worden uitgekeerd en het reeds betaalde als onverschuldigd betaald kan worden terug gevorderd - dit is bijvoorbeeld verwoord in de e-mail van 31 mei 2018 van AIG - dan kan dat - behoudens bijzondere omstandigheden die niet of onvoldoende zijn gesteld - niet worden opgevat als een bedreiging. AIG had immers ook haar dekkingsstandpunt meegedeeld en daar is deze mededeling een logische uitwerking van. De mogelijke dreiging is dus hoe dan ook niet onrechtmatig.
4.13.
De conclusie is derhalve dat de Regeling niet partieel vernietigbaar is wegens misbruik van omstandigheden of bedreiging.
misbruik van bevoegdheid / onrechtmatige daad
4.14.
[bedrijf A] c.s. zijn meer subsidiair van mening dat AIG door de Regeling aan te gaan en daarin te volharden, vooral haar eigen financiële positie lijkt te willen waarborgen omdat daardoor de dekkingsuitsluiting in stand kan blijven. Daarom oefent AIG in de visie van [bedrijf A] c.s. haar bevoegdheid uit met een ander doel dan waarvoor deze aan haar als verzekeraar is verleend. Hierdoor handelt zij onrechtmatig en is zij aansprakelijk voor alle door [bedrijf A] c.s. geleden en nog te lijden schade. [bedrijf A] c.s. hebben in dat verband aangevoerd dat het vonnis van de rechtbank Amsterdam bij eindarrest van het gerechtshof zal worden vernietigd. Volgens hen volgt uit het tussenarrest van 15 december 2020 juist dat de Staat [bedrijf A] c.s. niet had mogen aanspreken. Daarom zijn de in het vonnis vastgestelde feiten - waarop AIG haar afwijzende beslissing baseert - verworden tot betwiste beweringen van de Staat, aldus [bedrijf A] c.s.
4.15.
[bedrijf A] c.s. zien er met dit betoog aan voorbij dat het gerechtshof Amsterdam weliswaar heeft geoordeeld dat het legaliteitsbeginsel in de weg staat aan een vordering als door de Staat ingesteld, indien geen aanslag is opgelegd en ook niet meer kan worden opgelegd, maar dat dit oordeel niet ziet op de vorderingen met betrekking tot de kasgeldvennootschappen [naam kasgeldvennootschap 3] en [naam kasgeldvennootschap 4] omdat aan die entiteiten wel aanslagen zijn opgelegd. Dat betekent dat de procedure tegen [bedrijf A] c.s. ten aanzien van deze vennootschappen wordt voorgezet en nog niet duidelijk is wat het oordeel van het gerechtshof over de handelwijze van [bedrijf A] c.s. ter zake deze vennootschappen is. Alleen al gelet op deze onzekerheid is er geen reden dat AIG niet zou mogen vasthouden aan de Regeling. Hierbij komt dat partijen met de Regeling uitdrukkelijk hebben voorzien in de mogelijkheid dat in de procedure van de Staat tegen [bedrijf A] c.s. cassatie zou worden ingesteld: partijen hebben afgesproken dat ook een dergelijke cassatieprocedure onder de Regeling valt. Juist die - door partijen dus voorziene - situatie doet zich hier voor. Niet valt in te zien dat AIG onrechtmatig handelt door in deze omstandigheden aan de Regeling vast te houden. Als uiteindelijk bij onherroepelijk geworden beslissing is geoordeeld over alle vorderingen van de Staat, kunnen [bedrijf A] c.s. conform de Regeling alsnog een procedure tegen AIG starten teneinde een rechterlijk oordeel te krijgen over de vraag of AIG ten onrechte een beroep doet op een dekkingsuitsluiting, zoals [bedrijf A] c.s. stellen.
onaanvaardbaarheid ex artikel 6:248 lid 2 BW
4.16.
Volgens [bedrijf A] c.s. is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat AIG vasthoudt aan de Regeling. Zij hebben in dat verband verwezen naar al hetgeen zij eerder naar voren hebben gebracht, waarbij zij met name hebben gewezen op het belang dat AIG heeft bij het falen van het hoger beroep van [bedrijf A] c.s.
4.17.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld is de rechtbank van oordeel dat het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat AIG met een beroep op de Regeling thans haar standpunt inzake dekking niet wenst te wijzigen.
conclusie en slotsom
4.18.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om de Regeling terzijde te stellen. De vorderingen in de hoofdzaak, weergegeven onder 3.1 primair en subsidiair en meer subsidiair en meer meer subsidiair zullen in zoverre worden afgewezen. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan beantwoording van de vraag of het beroep van AIG op de in de polissen genoemde uitsluitingsgronden onterecht is en er derhalve geen grond is om dekking onder de polissen te weigeren, zoals [bedrijf A] c.s. stellen. [bedrijf A] c.s. zullen in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
in de hoofdzaak in reconventie
4.19.
AIG verlangt dat [bedrijf A] c.s. worden veroordeeld tot betaling van de door haar gemaakte (volledige) proceskosten. Zij is van mening dat het onaanvaardbaar is dat [bedrijf A] c.s. wel de vruchten hebben geplukt van de Regeling doordat zij € 100.000,00 hebben ontvangen, nog niet geconfronteerd zijn met een verrekening van het eigen risico en evenmin met terugvordering van de eerder gedane uitkeringen, maar de lasten niet wensen te dragen die de Regeling voor hen meebrengt. In de visie van AIG maken [bedrijf A] c.s. daardoor misbruik van recht.
4.20.
Voor een volledige proceskostenveroordeling zijn buitengewone omstandigheden vereist; slechts in het geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen kan daarvoor aanleiding zijn. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM, past bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure terughoudendheid (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).
Niet vastgesteld kan worden dat [bedrijf A] c.s. hun vordering hebben gebaseerd op stellingen waarvan zij op voorhand behoorden te begrijpen dat deze geen enkele kans van slagen hadden en dat deze procedure daarom achterwege had behoren te blijven. De vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten zal daarom worden afgewezen.
in het incident
4.21.
Nu de vorderingen in de hoofdzaak in conventie zullen worden afgewezen, is er geen grond voor toewijzing van de incidentele vordering van [bedrijf A] c.s. tot betaling van een voorschot door AIG. Deze zal worden afgewezen.
de kosten in het incident en in de hoofdzaak
4.22.
Nu de vordering in conventie zal worden afgewezen, zal ook de vordering tot veroordeling van AIG tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
4.23.
In het incident en in de hoofdzaak in conventie zullen [bedrijf A] c.s. als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van AIG worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1689,00(3 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.356,00
4.24.
De door AIG gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.25.
In de hoofdzaak in reconventie zal AIG als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [bedrijf A] c.s. worden begroot op nihil. Daarvoor is aanleiding omdat het ervoor gehouden wordt dat het verweer van [bedrijf A] c.s. nauwelijks extra kosten met zich mee heeft gebracht.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het incidenteel gevorderde af;
in de hoofdzaak in conventie
5.2.
wijst het primair en subsidiair en meer subsidiair en meer meer subsidiair gevorderde af;
5.3.
verklaart [bedrijf A] c.s. voor het overige niet ontvankelijk;
5.4.
wijst af de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
voorts in het incident en in de hoofdzaak in conventie
5.5.
veroordeelt [bedrijf A] c.s. in de kosten van het incident en van de hoofdzaak in conventie, aan de zijde van AIG tot op heden begroot op € 2.356,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt [bedrijf A] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [bedrijf A] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de hoofdzaak in reconventie
5.8.
wijst het gevorderde af;
5.9.
veroordeelt AIG in de kosten van de hoofdzaak in reconventie, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
[2066/1980]