ECLI:NL:RBROT:2022:2972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
FT EA 21/1342
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en hoge schuldenlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door de verzoeker op 29 oktober 2021. De verzoeker, die inkomsten ontvangt uit een Ziektewetuitkering, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 89.543,56. De rechtbank heeft de verzoeker gehoord op de zitting van 31 maart 2022.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de verzoeker kan aantonen dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker aanzienlijke schulden heeft bij het CJIB en de Belastingdienst, en dat deze schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan. De verzoeker heeft verklaard dat zijn schulden bij het CJIB voortkomen uit boetes die hij heeft opgelopen tijdens zijn werkzaamheden als zzp’er, en dat hij recentelijk nog boetes heeft gekregen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker niet voldoende inspanningen heeft geleverd om zijn schulden te voldoen en dat hij niet in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.

De rechtbank wijst het verzoek af, maar merkt op dat de verzoeker sinds april 2020 budgetbeheer heeft, wat een positieve ontwikkeling is. De rechtbank stelt dat als de verzoeker zijn leven verder stabiliseert, een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen heeft. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen met inachtneming van de ernst en hoogte van de schulden, die niet te goeder trouw zijn ontstaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 april 2022
[verzoeker],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 29 oktober 2021 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 31 maart 2022.

2..De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit hoofde van een Ziektewetuitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 89.543,56.

3..De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoeker heeft schulden bij het CJIB van in totaal € 12.443,04 volgens het overzicht van het CJIB d.d. 15 maart 2022. Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat deze schulden betrekking hebben op boetes die hij heeft opgelopen tijdens zijn werkzaamheden als zzp’er. Verzoeker heeft verklaard twee bestelbussen op zijn bedrijfsnaam te hebben gehad, waarvoor hij meerdere malen de verzekering niet kon betalen. Daarnaast heeft hij tijdens zijn werk als koerier meerdere boetes opgelopen. De boetes zijn ontstaan in de jaren 2017 tot en met 2022. Heel recent, in februari 2022, heeft verzoeker nog een auto op zijn naam gehad. In deze korte periode heeft verzoeker nogmaals twee boetes opgelopen bij het CJIB. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet genoeg geld had om de verzekering voor de auto te betalen. Inmiddels heeft verzoeker deze auto niet meer op zijn naam staan. De schulden aan het CJIB zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan.
Verzoeker heeft een schuld aan de Belastingdienst van in totaal € 39.759,- op grond van de door verzoeker bij het verzoekschrift aangeleverde crediteurenlijst. Deze schulden hebben een ontstaansdatum gelegen in de jaren 2017 tot en met 2020. Verzoeker heeft op terechtzitting aangegeven dat hij niet weet waar deze schulden vandaan komen. Verzoeker denkt dat het te maken heeft met zijn werkzaamheden als zzp’er, maar heeft aangegeven nooit bericht te hebben gehad van de Belastingdienst. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoeker ervoor zorg te dragen dat de Belastingdienst juist en volledig is geïnformeerd. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Verzoeker heeft ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat hem ten aanzien van het ontstaan van deze schulden geen verwijt treft. Aldus is deze schuld aan de Belastingdienst niet te goeder trouw ontstaan.
Verzoeker heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij na het krijgen van zijn eerste kind de focus op zijn financiën is verloren. Desgevraagd heeft verzoeker verklaard dat hij nog steeds geen overzicht heeft in zijn financiële situatie. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop gevreesd moet worden dat verzoeker de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen, meer in het bijzonder de verplichting om geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoeker sinds april 2020 budgetbeheer heeft. De inkomsten van verzoeker gaan naar budgetbeheer. Budgetbeheer betaalt vervolgens de vaste lasten van verzoeker. Verzoeker is aldus op de goede weg. Al het voorgaande in aanmerking genomen, en mede met het oog op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, oordeelt de rechtbank echter dat deze ontwikkelingen onvoldoende (althans onvoldoende bestendig van aard) zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. Verzoeker zou eventueel met behulp van een beschermingsbewindvoerder ervoor kunnen zorgen dat hij meer overzicht krijgt in zijn verplichtingen en financiën. Indien het leven van verzoeker zich (verder) stabiliseert zal een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
M. Melissant, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022. [1]