ECLI:NL:RBROT:2022:2945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
586193
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake scheiding en deling van een maatschap tussen broers met betrekking tot overbedeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de scheiding en deling van een maatschap gevormd door twee broers. De rechtbank heeft eerder in een deelvonnis van 24 november 2021 vastgesteld dat de zakelijke gebondenheid tussen de partijen kan worden beëindigd en heeft de wijze van verdeling bepaald. In het huidige eindvonnis van 20 april 2022 wordt de overbedeling van de eiser, die een vordering van € 36.386,57 aan de gedaagde moet voldoen, definitief vastgesteld. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om bepaalde bescheiden over de huuropbrengsten en kosten over de jaren 2016 tot en met 2019 in het geding te brengen. De eiser heeft aan deze verplichting voldaan, maar de gedaagde heeft geen advocaat gesteld en niet gereageerd op de nieuwe producties. Hierdoor heeft de rechtbank de inbreng van de eiser als voldoende onderbouwd beschouwd.

De rechtbank heeft de netto huuropbrengsten over de jaren 2016, 2017 en 2018 als correct beoordeeld, terwijl voor 2019 een correctie is toegepast op de accountants-, administratie- en advieskosten. Dit leidde tot een aanpassing van de te verdelen bedragen en de rekening-courantschuld van de eiser. De rechtbank heeft de overbedeling van de eiser vastgesteld op € 36.797,07, verminderd met het reeds betaalde voorschot. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/586193 / HA ZA 19-1085
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. C.T. Klepper te Hardinxveld-Giessendam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. J.W. Prinsen te Ridderkerk (onttrokken op 20 januari 2021), thans zonder procesvertegenwoordiger.
Partijen zullen hierna [eiser] (eiser) en [gedaagde] (gedaagde) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juli 2021 en het deels eindvonnis en deels tussenvonnis van 24 november 2021,
- de akte overleggen producties van [eiser] ,
- de rolbeslissing van 18 maart 2022 waarbij de zaak (opnieuw) naar de rol werd verwezen voor het stellen van een advocaat namens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

inleiding
2.1.
In dit geschil gaat het om de vraag of de zakelijke gebondenheid tussen partijen kan worden beëindigd en zo ja op welke wijze dat dient te gebeuren. In het vonnis van 24 november 2021 is de eerste vraag bevestigend beantwoord en is de wijze van verdeling vastgesteld. Daarbij is – voor zover hier relevant – vastgesteld dat [gedaagde] in ieder geval een vordering uit overbedeling op [eiser] heeft van € 36.386,57 (r.o. 3.73) en is [eiser] veroordeeld om bij wijze van voorschot dat bedrag aan [gedaagde] te voldoen (r.o. 4.1.9).
2.2.
Ook heeft de rechtbank bij dat vonnis – voor zover hier relevant – geoordeeld:
  • dat nog niet kon worden vastgesteld wat het tussen partijen over de jaren 2016 tot en met 2018 te verdelen resultaat was en of dat resultaat correct in de rekeningen-courant van partijen is verwerkt omdat [gedaagde] daarin geen inzicht had gekregen (r.o. 3.57);
  • dat bij gebrek aan een specificatie van de in de periodebalans opgenomen accountants-, administratie- en advieskosten van € 4.320,00 nog niet kon worden vastgesteld dat het tussen partijen te verdelen resultaat over 2019 overeenstemt met het in de periodebalans over dat jaar vermelde ‘Totaal Bijzondere baten en lasten’ (r.o. 3.62 en 3.63);
  • dat de rechtbank het verweer van [gedaagde] , dat het deel van die accountants-, administratie- en advieskosten dat door [eiser] in verband met deze procedure is gemaakt, niet in mindering op de te verdelen huurinkomsten dient te strekken, niet volgt voor zover de kosten zijn gemaakt door de vaste boekhouder van de maatschap en verband houden met werkzaamheden die de scheiding en deling van de maatschap dienen (r.o. 3.62).
2.3.
Dat leidde ertoe dat de rechtbank bij het vonnis van 24 november 2021 [eiser] heeft bevolen de volgende bescheiden in het geding te brengen:
a. a) een met bescheiden onderbouwde specificatie van de huuropbrengsten over de jaren 2016 tot en met 2018 en de daarop in mindering te brengen kosten met een toelichting over de wijze waarop het resultaat daarvan in de rekeningen-courant van partijen is verwerkt;
b) een specificatie van de in de periodebalans over 2019 opgenomen accountants-, administratie- en advieskosten van € 4.320,00.
2.4.
[eiser] heeft daarop bij akte producties in het geding gebracht. Alhoewel [gedaagde] daarvoor (opnieuw) gelegenheid is geboden, heeft zich geen advocaat namens hem gesteld. [gedaagde] heeft dan ook niet op de overgelegde nieuwe producties gereageerd. Dit betekent dat de rechtbank slechts op die producties behoeft in te gaan voor zover dat nodig is voor de beoordeling van hetgeen [gedaagde] eerder gemotiveerd ter betwisting van de hiervoor bedoelde huuropbrengsten en accountants-, administratie- en advieskosten heeft aangevoerd.
de te verdelen (netto) huurinkomsten over 2016 tot en met 2018
2.5.
[eiser] heeft met een overzicht van de jaarresultaten van de maatschap, grootboekkaarten en specificaties van posten op de grootboekkaarten over de jaren 2016, 2017 en 2018 voldaan aan het bij het vonnis van 24 november 2021 gegeven bevel sub a. Daarmee heeft hij de in de rekeningen-courant verdeelde (netto) huuropbrengsten over die jaren voldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft de juistheid van de in de rekeningen-courant verdeelde (netto) huuropbrengsten slechts bij gebrek aan onderbouwing betwist en is, nadat [eiser] die onderbouwing had gegeven, daar niet op ingegaan. Daarom staat thans als onvoldoende gemotiveerd bestreden vast dat de (netto) huuropbrengsten over de jaren 2016, 2017 en 2018 correct in de rekeningen-courant van partijen zijn verwerkt.
de te verdelen (netto) huurinkomsten over 2019
2.6.
[eiser] heeft met een grootboekmutatiekaart en een specificatie van de gemaakte uren accountkosten 2019 ook voldaan aan het bij het vonnis van 24 november 2021 gegeven bevel sub b. De rechtbank kan daarom thans nader ingaan op het verweer van [gedaagde] , dat het deel van die kosten dat door [eiser] in verband met deze procedure is gemaakt, niet in mindering op de te verdelen huurinkomsten dient te strekken. Dit verweer slaagt tot een bedrag van € 821,01. De rechtbank baseert dat op het volgende.
2.7.
Er kan van worden uitgegaan dat de in de specificatie vermelde werkzaamheden zijn verricht door de vaste boekhouder van de maatschap. Immers, in het geding is slechts sprake geweest van betrokkenheid van de vaste boekhouder van de maatschap en niet aangevoerd is dat de in de specificatie vermelde werkzaamheden door een ander zijn verricht.
2.8.
De overgelegde specificatie bevat een aantal posten die in verband met deze procedure zijn gemaakt en duidelijk geen normale werkzaamheden van de vaste boekhouder in het kader van de scheiding en deling van een maatschap zijn maar zien op ondersteuning van [eiser] bij het inwinnen van juridisch advies en het beoordelen van processtukken. Dit betreft de volgende werkzaamheden en daaraan verbonden kosten:
5-2-2019
Reistijd naar Hardinxveld vv
€ 142,78
Bespreking met [gedaagde] /mr. Klepper
€ 89,24
12-4-2019
Overleg met advocaat in Hardinxveld
€ 71,39
Reistijd
€ 71,39
Overleg met [persoon A] in Zwijndrecht
€ 71,39
26-9-2019
Conceptbrief aan [persoon B] doornemen en correcties aandragen/bespreken
€ 107,09
24-10-2019
Doornemen dagvaarding [gedaagde]
€ 71,39
25-10-2019
Email aan mr. Klepper
€ 35,70
8-11-2019
Doornemen dagvaarding [persoon B]
€ 17,85
Totaal
€ 678,22
Het bedrag van € 678,22 dient daarom uitsluitend voor rekening van [eiser] te komen.
2.9.
De overige in de specificatie vermelde werkzaamheden die verband houden met deze procedure kunnen worden aangemerkt als het verzamelen en verstrekken van relevante gegevens voor de scheiding en deling. Omdat [gedaagde] dat niet gemotiveerd heeft bestreden dient er van te worden uitgegaan dat die werkzaamheden de scheiding en deling van de maatschap dienden.
2.10.
Uit de specificatie blijkt verder dat € 142,79 (€ 35,70 + € 35,70 + € 71,39) van de accountantskosten is gemaakt voor de (voorlopige) belastingaangiften van [eiser] en zijn echtgenote. Deze werkzaamheden zijn evident niet ten behoeve van de maatschap verricht. Ook het bedrag van € 142,79 dient daarom uitsluitend voor rekening van [eiser] te komen.
2.11.
Voor de overige posten op de specificatie die geen verband houden met deze procedure geldt dat, bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting van die posten, er van moet worden uitgegaan dat zij in mindering op de huuropbrengsten over 2019 mochten worden gebracht.
2.12.
Dit betekent dat van de in de periodebalans over 2019 opgenomen accountants-, administratie- en advieskosten van € 4.320,00 een bedrag van € 821,01 (€ 678,22 + € 142,79) uitsluitend voor rekening van [eiser] dient te komen en niet tussen partijen dient te worden verdeeld door het in mindering te brengen op de tussen hen te verdelen huuropbrengsten. Deze correctie leidt tot een tussen partijen te verdelen bedrag over 2019 van € 28.090,02 (€ 27.269,01 + € 821,01), en tot een in de rekeningen-courant van partijen te verwerken bedrag van € 14.045,01 (€ 28.090,02 : 2=) in plaats van € 13.634,50 (zie r.o. 3.64 van het vonnis van 24 november 2021). Ook leidt het er toe dat de rekening-courantschuld van [eiser] dient te worden verhoogd met € 410,50 (€ 821,01:2 =) terwijl de vordering van [gedaagde] uit hoofde van zijn rekening-courant met hetzelfde bedrag dient te worden verhoogd. Het resultaat daarvan is dat de rekening-courantschuld van [eiser] per 31 december 2020 € 72.984,73 bedraagt (€ 72.574,23 + € 410,50 =) en dat de vordering van [gedaagde] uit hoofde van de rekening-courant per die datum (€ 198,91 + 410,50=) € 609,41 bedraagt (vgl. r.o. 3.68 van het vonnis van 24 november 2021).
gevolgen voor de verdeling
2.13.
Het vorenstaande brengt geen verandering in de vastgestelde wijze van verdeling, maar heeft wel invloed op de overbedeling van [eiser] . Immers, na voormelde correctie leidt de vastgestelde wijze van verdeling er na verrekening toe dat [gedaagde] een vordering uit overbedeling op [eiser] heeft van (72.984,73 + € 609,41 = € 73.594,14 : 2 =) € 36.797,07 (vgl. r.o. 3.68 en r.o. 3.73 vonnis van 24 november 2021). Rekening houdend met het bij dat vonnis toegewezen voorschot van € 36.386,57 op hetgeen [eiser] uit hoofde van overbedeling aan [gedaagde] verschuldigd zou zijn, leidt dit tot na te melden veroordeling.
proceskosten
2.14.
Omdat de maatschap en dus ook het geschil over de verdeling van de maatschap voortvloeit uit de familierelatie tussen partijen en daarnaast ieder van partijen deels in het ongelijk is gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [eiser] wegens overbedeling tot betaling aan [gedaagde] van
€ 36.797,07, te verminderen met hetgeen [eiser] als voorschot daarop reeds aan [gedaagde] heeft voldaan uit hoofde van het vonnis van 24 november 2021;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en uitgesproken op 20 april 2022.
2515/638